Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Wederspannigheid is..... afgoderij“.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wederspannigheid is..... afgoderij“.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wederspannigheid is eene zonde der tooverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. I Sam. 15: 23a.

Als ge niet gehoorzaamt, als ge u niet onderwerpt, maar weerstreeft en wederspannig zijt, pleegt ge afgoderij; heeft de zonde der tooverij uw hart in; en knielt ge in uw binnenste voor een heeld in plaats van voor uw God neer.

Aldus Samuel de profeet.

Nu geven we toe, dat dit ver getrokken schijnt, en dat het, had een mensch het verzonnen, overdreven zou lijken; maar bet staat alzoo in de Heilige Schrift; het komt voor in het woord eens profeten; en nog wel ia een profetenwoord, dat tot tweemalen toe door Jezus zelf bezegeld is. (Zie Matth. 9:13 en 12 : 7.)

Tucht, gehoorzaamheid, onderwerping is, heel de Schrift door, altoos het begin van alle hooger leven. Godsvrucht is vreeze voor God in het hart koesteren. Gods dienst is uw God in gehoorzaamheid dienen. En daarom roept de Heere zelf bij Maleachi: „Een zoon zal zijn vader eeren en een knecht zijn heer. Ben ik dan een Vader, waar is mijn eerei Ben ik een Heere, waar is mijn vreeze ? ”

En dat eeren, vreezen, dienen van God komt altoos weer op dit ééne neder: Njet mijn wil, uw wil zal ik volbrengen. God Zal heerschen, ik mij onderwerpen. God zal bevelen, ik zal gehoorzamen. God zal God zijn, en ik schepsel, dienstknecht, kind.

Natuurlijk zit dit alles in het liefhebben van God in..Wie God liefheeft met ziel, hart, verstand en alle kracht, die gehoorzaamt in alles, die weerstreeft nooit, die is niet weerspannig. Maar wij scheiden in onze zondige beperktheid wat saamhoort. We maken van God lief te hebben, en Gode te gehoorzamen, twee din-

gen. De liefde trekken we dan naar het sentiment, naar 't gevoel. God liefhebben is dan, teedere, heilige, mystieke aandoeningen voor God in het hart voelen opkomen, Gode lof zingen, voor Hem nederknielen, offerande voorde zaak des Heeren offeren. Dat is dan God lief hebben, en daarnaast staat dan apart, staat als iets afgescheidens, staat als iets heel anders de onderwerping aan het gebod, het stiptelijk zich houden aan de ordinantiën des Heeren, het in alles gehoorzamen.

Onderwerping in het lol dat over ons beschikt wordt, nog wel. In tegenspoed, in smart, in lijden, als de drinkbeker der bitterheden ons op de hand wordt gezet, stil zijn als 't gespeende kind, en eerbiediglijk het over de lippen laten dringen : Niet mijn wil, Uw wil geschiede 1 Dit alles sluit men in de liefde voor God nog in. Onderwerping waarbij we passief hï'qven. Maar die heel andere onderwerping, waarbij we zelven actief ons onder Gods wil en gebod hebben neer te buigen, ddt niet.

En nu komt Gods Woord u aanzeggen, dat zonder die actieve onderwerping, zonder dat zelf actief gehoorzamen, al uw liefhebben van uw God tekort schoot, en dieper getoetst, rust op zelfbedrog.

En dan heet het: Wie God niet gehoorzaamt, maar wederstreeft en wederspannig is, heeft niet God, maar zijn afgod lief; knielt niet voor den Heilige, maar voor zijn beeld; en gaat af niet op Gods Woord, maar op een woord van tooverij.

Over de zaak zelve noch over den zin van deze diepgaande uitspraak, kan hier geschil bestaan. De beteekenis van wat de profeet zegt, is doorzichtig en overduidelijk.

Elk oogenblik staat ge voor de keuze tusschen vilt uw begeerte u aanprijst en uw plicht u gebiedt, tusschen wat ge doen zult zoo ge uw neiging volgt, en wat ge laten zult zoo ge trouw blijft aan uw roeping.

Het doet er niet toe, waar dat op slaat. Op het u toeeigenen van geld en goed tegenover den plicht der stiptste eerlijkheid. Op het toegeven aan zinlijken trek tegenover den plicht om kuisch, matig en heilig te leven. Op het toegeven aan drift, humeur, toorn, trots en overmoed tegenover den eisch dat ge nederig, inschikkelijk, zachtmoedig en de minste zult wezen. Op het u overgeven aan gemakzucht, weelde, luiheid, waar betoon van veerkracht, volharding en zelfbedwang u wenkt. Kortom, het slaat op eiken strijd tusschen wat gij uit uzelf doen of laten woudt, en hetgeen uw God in uw conscientie en in zijn Woord u gelast, u beveelt, u gebiedt dat ge doen of niet doen zult. Op heel uw levensstrijd van den vroegen morgen tot den laten avond. Óp uw leven van eiken dag tot in al zijn bijzonderheden. Op al uw strijd tusschen liefde en zelfzucht, tusschen zelfbeheersching en hartstocht, tusschen uw nederigheid en uw hoogheid, uw gemakzucht en uw heilig moeten.

In u een neiging die opkomt, die doorzet, en die ge volgen wilt, en daartegenover een gebod, een ordinantie, een beschikking van uw God, die u den eisch stelt, dat ge die neiging weerstaan, die neiging onderdrukken, en zijn heiligen wil volbrengen zult.

De strijd wie in uw hart heer en meester zal zijn, gij of uw God.

Nu staat in uw zondig hart een beeld opgericht, nu woelt in uw hart een afgod. En dat beeld is uw ik, en die afgod zijt gij zelf.

De verkeerde neiging, de zondige trek, de onheilige begeerte in u is de wil van uw ik, is de zin van uzelf, isi de begeerte van dien afgod in u. En daartegenover spreekt in uw conscientie, spreekt in uw binnenste, het besef van plicht en roeping, en dat is de wil, de zin, de begeerte, de ordinantie van uw Schepper, uw God, uw Vader in de hemelen.

Zoo komt 't telkens en gedurig weer te staan tusschen het beeld van uw ik in u en Hem, die het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid is; tusschen den afgod van uzelf in uw hart, en den levenden God die uit den Hooge u oproept tot plicht en u gebiedt.

En zoo dikwijls ge nu, in welken strijd van dien aard ook, eigen neiging, trek en begeerte volgt, en wel op zulk een wijs, dat ge, wetens en willens, Gods ordinantie weerstaat, dan onderwerpt ge u niet, dan gehoorzaamt geniet, maar dan weerstreeft ge en zijt wederspannig, en dan komt dit feitelijk hierop neer, dat ge den afgod van uw ik boven uw God stelt, en neerknielt voor het beeld van uzelf in uw binnenste, in plaats van voor uw Vader die in de hemelen is.

Hoe is dit nu tooverijl Tooverij is, de beslissing voor wat ge doen of laten zult, zoeken bij de demonische inspi ratie van satan.

Zoowel hij die God vreest, als wie God niet vreest, vraagt om licht, vraagt om raad en leiding wat hij in een moeilijk geval doen of niet doen zal. Zelf weet hij geen raad of weg. Hij zoekt raad en licht bij een hoogere macht. Maar waar?

Wie nu aan guichelarij, aan waarzeggerij, aan toovenarij doet, zoekt dat licht en dien raad bij de demonische machten. £n het zijn de toovenaars, die beweren, dat licht en dien raad door de demonische geesten te kunnen geven.

Daarentegen wie God vreest, zoekt dat licht en dien raad, en die aanwijzing en die beslissing in het gebed bij zijn God, in zijn Woord, in de ordinantie die zijn God gaf in delevenservaring en in de geschiedenis.

Wat doet nu wie eigen zin, lust, trek en hartstocht volgt, wetende dat hij alzoo tegen «ijn God ingaat?

Ook hij volgt een inspiratie. Niet de inspiratie van Boven, maar de inspiratie in zijn eigen tegen God gekeerd hart. In zijn zondig inner lijk bestaan.

En als ge nu vraagt, onder wiens inspiratie elke zondige begeerte, elke zondige neiging in uw binnenste staat, kunt ge dan iets anders antwoorden^ dan dat die zondige inspiratie op koBBt uit de inwerking van den Booze, van de demonische macht in uw verborgen ik ?

Zöo woidt ge uw eigen guichelaar, uw eigen toovenaar. Ge zoekt licht, raad en beslissing en uitwijzing niei bij den Heilige Israels, maar bij de demonische macht, die in uw eigen hart woelt.

En dit, wat is 't anders dan toovsrij?

Tot in den wortel van uw wezen doorgetrokken, blijkt dus elk niet gehoorzamen aan uw God, niet maar een volgen van eigen wil, maar een daad van afgoderij, beeldendienst en tooverij. Al wat men zedelijkheid noemt^ wordt hier alzoo in de religie zelve opgelost.

Er is niet tweeërlei: zedelijkheid of religie, braaf of vroom zijn. Beiden zijn één.

Elke niet-zedelijke gedachte, elk niet zedelijk woord, elke niet-zedelijke daad is ongodsdien stigheid, onvroomheid, ongodvruchtigheid.

Niet maar een tekort in vroomheid en Godsvrucht, maar een overslaan uit de vroomheid in afgoderij, uit de Godsvrucht in toovenarij. Qodverzaken en den afgod van uw ik aanhangen, en in dien afgod van uw ik satan en niet uw God dienen.

Er is er maar Eén die te gebieden, te bevelen, te gelasten heeft, en die ééne Heer en Meester, is God, en God alleen. Alle creatuur heeft voor Hem te buigen, te knielen. Hem te gehoorzamen, en aan Hem zich te onderwerpen.

En daarom is er onder vromen engodvrachtigen niets, waarop ze zich eer, en waarop ze zich meer hebben toe te leggen, dan op het gehoorzamen van hun God.

Gehoorzaamheid moet niet achteraan komen, maar voorop staan. Gehoorzaamheid aan God is niet iets wat bij de vroomheid, bij de liefde bijkomt, maar het is van alle vroomheid, liefde en Godsvrucht, de kern en het pit, het wezen en de volheid.

o, Zoo vroom te wezen, maar inmiddels zijn God niet te gehoorzamen, is het zelf bedrog der afgoderij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Wederspannigheid is..... afgoderij“.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's