Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godmensch. 1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godmensch. 1)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De opmerking van onzen criticus, dat het woord Godmensch „van buitenaf zou zijn ingevoerd", toont alleen, dat hij blijkbaar van het theologisch spraakgebruik geheel onkundig is. Het woord Godmensch is niet van de ethische theologie afkomstig, maar is schier zoo oud als de Christelijke Kerk zelf; is door de meeste orthodoxe Kerkvaders in den strijd tegen de ketters voortdurend gebruikt; werd door onze beste Gereformeerde dogmatici zonder eehige bedenking overgenomen; is door onze Gereformeerde Kerken in haar belijdenisschriften zelfs officieel geijkt en verdient het brandmerk der onrechtzinnigheid dus zeker niet.

Het woord Godmensch is toch niet anders dan de vertaling van het Grieksche woord & sdvd-Qionos, dat evenzoo is saamgesteld uit & tois God en iiv{yQ(o^os, mensch. Of ons Nederlandsch taaieigen een dergelijke letterlijke vertaling toelaat is een vraag, die we straks zullen beantwoorden. Maar in het Latijn, waarin onze meeste theologen schreven, kan men de beide woorden God en mensch (deus en homo) niet tot één woord verbinden, en vandaar dat onze dogmatici in hun Latijnsche geschriften de Grieksche uitdrukking, behielden. Het Latijn mist evenals het Fransch de soepelheid en smedigheid, waardoor men samengestelde begrippen in één woord kan uitdrukken. Het Grieksch daarentegen heeft evenals het Duitsch en ten deele het Hollandsch die smedigheid wel. Onze dogmatici moesten daarom wel in hun Latijnsche werken het Grieksche woord overnemen. Overal waar het hun te doen was om te laten uitkomen, dat Christus niet naar zijn Goddelijke of menschelijke natuur alleen handelde, maar als de Middelaar optrad, die de Goddelijke en menschelijke natuur in eenigheid des persoons bezat, wordt steeds van den Christus als d-sdv& Qionoq gesproken. Men behoeft onze oude dogmatici, een Maastricht, een k Marck, een de Moor, een Turretinus maar op te slaan, om de bewijzen voor het grijpen te hebben. Van de moeite om dit met citaten te staven, kunnen we ons dan ook ontslagen rekenen. Aan deze Latijnsche citaten zouden de meesten onzer lezers toch weinig hebben, en wie het Latijn kent en deze dogmatieken bezit, kan zelf door den locus de Christo na te slaan, zich terstond van de juistheid van deze bewering overtuigen.

1) In ons vorig artikel sloop kolom i regel 40 van onderen een zeer zinstorende fout in. Er staat: d jȣn wanneer de Ethiscben niet alleen van den m Godmensch, maar ook van de Goddelijke natuur m van Christus spreken enz." Gelijk ieder lezer uit a het verband wel zal begrepen hebben, moet hier in plaats van Goddelijke natuur, Godmensckelijk v natuur gelezen worden.

Van nog meer beteekenis is echter, dat ook onze Gereformeerde Kerken dit woord zelfs in hare belijdenisschriften hebben gebruikt. En dit is geschied niet door een of andere achteraf-kerk, die min of meer onder Lutherschen invloed stond, of door een onbeteekenende Synode in een reeds lang vergeten symbool, maar door de beroemdste Synode, die na de Dordtsche Synode gehouden is, en wel in een belijdenisschrift, dat nog in Engeland, Schotland en Amerika officieel gezag heeft. We bedoelen den grooten Catechismus, die door de Westminstersche Synode is vervaardigd in 1647. In vraag 54 van dezen Catechismus komt het woord Godmensch èn in den Latijn schen èn in den Engelschen tekst voor. We laten eerst de beide oorspronkelijke teksten volgen, om daarna de Nederlandsche vfer taling te geven.

Het Latijn heeft:

Q. Qaomodo Christus exaltatur sessione sua ad dextram Dei?

K. Christus exaltatur sessione sua ad dextram Dei eo quod qua & £dv& Q(ajioq summam Dei Patris gratiam ac favorem consecutus sit.

De Engelsche tekst luidt:

Ouest. How is Christ exalted in his sitting at the Right Hand of God ?

Answ. Christ is exalted in his sitting at the Right Hand of God in that as God man he is advanced to the highest Favour with God the Father.

Wat in het Hollandsch overgezet beteekent:

Vraag: Hoe is Christus verheerlijkt door zijn zitten aan de rechterhand Gods?

Antwoord: Christus is verheerlijkt door zijn zitten aan de rechterhand Gods doordat Hij als Godmensch de hoogste genade en gunst van God den Vader verkregen heeft.

Wil men ten slotte ook nog een bewijs, dat onze Hollandsch-schrijvende Gerefor^ meerde dogmatici zonder eenig bezwaar zich van het woord Godmensch bediend hebben, dan nemen we bij voorkeur onzen Brakel, omdat zijn Redelijke Godsdienst schier in aller handen is en het woord van dezen vromen vader bij ons volk nog altoos veel gewicht in de schaal werpt. In de uitgave van D. Donner 1882 Dl I, Hfdst. XXII Van den Staat van Christus' Vernedering pag. 479 leest men: „De vernedering is een werk des persoons en niet van de eenc of andere natuur... De Persoon Godmensch het ft zich naar zijn Goddelijke natuur niet eigenlijk vernederd... Dat Christus God mensch in armoede is geboren ... dat was ja waarlijk een trap van vernedering van Christus Godmensch ... Christus was voor de vernedering nog niet Godmensch." In nog geen 18 regels gebruikt Brakel hier het woord Godmensch dus 4 maal.

De beschuldiging, dat het woord Godmensch „van buitenaf ingevoerd" en met name door de Heraut in onze kringen geïmporteerd zou zijn, houdt dus geen steek, Het woord is niet „van buitenaf ingevoerd", maar door de oudste Christelijke Kerk met opzet gekozen, door oiize Gereformeerde dogmatici uit den dogmatischen woorden schat der Kerkvaders dankbaar overgenomen, door de Westminstersche Synode, die in keurigheid van uitdrukking en scherpheid van dogmatische formuleering uitmuntte, in haar Catechismus ofiicieel geijkt, en bij ons volk reeds lang bekend door schrijvers als Brakel e. a., aan wier recht zinnigheid niemand heeft getwijfeld.

Het schijnt ons daarom niet wenschelijk en zelfs niet geoorloofd, om een woord, dat eeuwenlang door de Kerk gebruikt is om de eenheid der goddelijke en menschelijke natuur in den persoon des Middelaars aan te duiden, uit ons spraakgebruik te bannen, omdat dit woord, gelijk onze criticus opmerkt, niet in de Schrift voorkomt of door minder zuivere theologische richtingen is misbruikt geworden. Indien de Theologie alleen Schrifttermen gebruiken mag, dan moet niet alleen het woord Godmensch, maar ook Sacrament, Werkverbond, Drieëenheid, kinderdoop, erfschuld worden verbannen, want al deze woorden komen evenmin in de Schrift voor. En wat het misbruik betreft, met name door de ethische theologie van dit woord Godmensch gemaakt, geldt ook hier de regel, dat misbruik het gebruik niet opheft en we ons onze beste dogmatische uitdrukkingen toch niet kunnen ontrooven laten, omdat afwijkende richtingen aan dat woord een beteekenis hechten, die de Christelijke Kerk er nooit in gelegd heeft.

De vraag zou alleen nog kunnen gedaan worden, of onze Hollandsche taal wel zulk een letterlijke vertaling van het Grieksche d-et'.v& QOi3Tos toelaat; een vraag, die natuur lijk geheel buiten het dogmatisch geding taat en puur taalkundig van aard is. Nu s het Hollandsch zeker niet zoo soepel en medig als het Duitsch, en uitdrukkingen ls geistleiblich en mannweiblich kunnen we n onze taal niet in één woord weergeven. aar wel laat ons Hollandsch taaieigen toe wee zelfstandige naamwoorden saam te erbinden. We spreken van tuinhuis, manijf, breedtegraad, leuningstoel, hofmaarchalk, veldleger. In de saamvoeging God n mensch tot Godmensch ligt dus op zichelf niets, dat met ons taaieigen strijdt.

Hiertegen gaat het bezwaar van onzen t riticus dan ook niet. Hij meent echter, dat g n het Plollandsch zulk een saamvoeging b e kennen geeft, dat iets hal/ uit het eene d n half uit het andere bestaat. Godmensch v ou dus zeggen half mensch en half God. o u is het zeker waar, dat sommige van z eze saamgestelde woorden dienen om het C ybridisch, tweeslachtig karakter van iets o an te duiden. Een manwijf is een wezen, d at half man half vrouw is; een paard-t ensch een wezen dat half paard half o ensch is. Maar dit Hgt volstrekt niet s ltijd en met noodzakelijkheid in diesaam-h e oeging opgesloten. Een leuningstoel is niet d en stoel, die half leuning half stoel is, C aar een stoel die leuningen heeft. Ken reedtegraad is niet een lijn, die half graad alf breedte is, maar die de breedte aanijst. Gansch algemeen genomen, duidt het oorgevoegde woord dus alleen een nadere epaling aan, een kenmerk, een eigenschap f wat dan ook, waardoor het voorwerp ich van anderen onderscheidt. Een hofaarschalk is niet een gewoon maarschalk, aar een die aan het hof optreedt. Welke aarbij de verhouding is tusschen de nadere epaling en het voorwerp zelf blijkt uit de aamvoeging niet en moet door het spraakebruik worden beslist. De rijkste variatie ordt hier gevonden. Een tuinman is een an, die in den tuin arbeidt. De vaderliefde, e liefde die van een vader uitgaat. Een enschaap, een aap die 0/ een vn^n^zh gelijkt. lïen moederdier, een dier dat moeder is. In Godmensch op zichzelf ligt dus niet anders opgesloten, dan eenerzijds dat Christus mensch is, maar anderzijds, dat hij van andere menschen onderscheiden is door datgene wat in het woord God ligt uitgedrukt. Waar het Christelijk spraakgebruik van alle eeuwen deze relatie nu in dien zin heeft opgevat, dat Christus, die waarachtig mensch is, ook tegelijk waarachtig God is, mag het woord Godmensch niet in anderen zin worden verklaard, wanneer het althans in Christelijke kringen wordt gebruikt.

Wel is het waar, gelijk onze criticus opmerkt, dat onze nieuwe litteratuur vooral in haar poëzie zich van dit Christelijke, woord heeft meester gemaakt en het thans vaak gebruikt om daarmee haar helden te bewierooken als hooger staande wezens, halfgoden, die verre boven het gewoonmenschelijke uitsteken. Maar het Godslasterlijke woord van éen dier dichters: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, toont dat ook onze dichterbent dit woord nog wel degelijk in stringenten zin opvat en daarmede pretendeert wat van geen mensch op aarde, maar alleen van het vleeschgeworden Woord mag worden gezegd.

Natuurlijk kunnen we niet op elke critiek, die op onze artikelen wordt uitgebracht, even uitvoerig ingaan. Dan zou voor eigen arbeid geen plaats meer overblijven. Dat we hier een uitzondering maakten was, omdat het voor een enkel maal wel eens goed kan zijn de ongegrondheid van zulk een beschuldiging in het licht te stellen, opdat men niet te spoedig weer rondbazuine, dat bij onze redactie „het dogmatisch sein op onveilig staat”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Godmensch. 1)

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's