Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Amsterdam, i6 Nov. 1906.

Bij de vraag hoe de schijnbare tegen strijdigheid is op te lossen die tusschen uitverkiezing en genadeverbond bestaat, moet het uitgangspunt niet in het Genadeverbond, maar in de uitverkiezing worden genomen.

Wie van het Genadeverbond uit de uitverkiezing begrijpen v/il, loopt altijd gevaar de uitverkiezing te generaliseeren, d. w. z haar te verstaan niet van bepaalde personen, maar van familiën, geslachten, volkeren of van „de gemeente" als geheel genomen, waarbij het dan van ons geloof en bekeering afhangt, of de voor ons bestemde genade der uitverkiezing ook persoonlijk op ons toepas selijk wordt gemaakt. Of wel, neemt men aan, gelijk de Roomsche en Luthersche kerk dit doen, dat door den doop dè genade der wedergeboorte bij het kind gC' werkt wordt, onafhankelijk van zijn wil dan hangt het toch van u zelf af, of ge die genade tot het einde toe bewaren zult, dan wel haar weer verliezen. In beide gevallen is de einduitkomst, dat de zaligheid van Gods kind niet van eeuwigheid af vastligt in Gods Raadsbesluit en rust op Gods welbehagen, maar dat ze opgehangen wordt aan het spinrag van onzen menscheiijken wil.

Niet het Genadeverbond ontsluit het mysterie der verkiezing, maar door de verkiezing alleen wordt het Genadeverbond verstaan. Als goed-Gereformeerden mogen we hieraan geen oogenblik tornen. In Gods eeuwig raadsbesluit ligt voor ons het uit gangspunt van alle dingen.

Reeds de orde van tijd eischt dit.

Want het Genadeverbond is niet eerst om als vrucht ons de uitverkiezing te schenken, maar de uitverkiezing gaat voorop, ligt in de eeuwigheid vast, terwijl het Genadeverbond eerst reëel wordt in den tijd historisch optreedt na Adam's val en doorgaat tot aan de voleinding der eeuwen. Dat wij hier op aarde eerst door het genade verbond tot de zalige fiennisse en zekerheid onzer uitverkiezing komen, is wel juist en uit practisch oogpunt bestaat er daarom geen bezwaar om, gelijk Calvijn in zijn Institutie deed en ook onze Heidelberger Catechismus doet, met het genadeverbond te beginnen en daaruit op te klimmen tot wat achter dat Genadeverbond ligt, nl. de eeuwige uitverkiezing. Maar wie naar logische volgorde de zaak wil bezien, heeft juist omgekeerd te handelen. Die begint niet met het dak, maar met het fundament, niet met den vollen halm, maar met de zaadkorrel, waaruit de halm opschoot.

Want, en ook dit dient, helder te worden ingezien, het geldt hier niet alleen een volg orde van tijd, maar ook een volgorde van oorzakelijk verband. Beide, genadeverbond en uitverkiezing, staan niet los naast elkaar, maar staan met elkaar in verband als oorzaak en gevolg, als doel en middel. Het Genadeverbond heeft geen ander doel dan de uitverkiezing te verwerkelijken.

In de uitverkiezing stelt God Almachtig het einddoel vast, en het Genadeverbond is het door Hem gekozen middel om dat doel te bereiken. En daarom bepaalt niet het Genadeverbond de uitverkiezing, maar de uitverkiezing het Genadeverbond. Want het doel bepaalt het middel, de oorzaak beheerscht het gevolg.

IQ de uitverkiezing stelt God van eeuwigheid met een onveranderlijk voornemen vast, dat Hij „uit het gevallen menschelijk geslacht eene zekere menigte van menschen, niet beter of waardiger zijnde dan andere maar in de gemeene ellende met andere, liggende, naar het vrije welbehagen zijns wils tot de zaligheid bestemt, de overige latende in het verderf, waarin zij zich zelve door hunne eigen schuld hebben gestort", gelijk onze Vaderen te Dordt het zoo heerlijk beleden. De uitkomst van ieders lot en leven ligt dus door God van te voren bepaald, en Hij alleen heeft beslist, wien Hij uit loutere genade eens de volle zaligheid schenken zal.

Maar om dat eeuwig raadsbesluit te verwerkelijken, richt diezelfde God nu het Genadeverbond op, brengt Hij door dat Genadeverbond tot ons de prediking van het Woord, verzegelt Hij dat Woord door de Sacramenten, begiftigt Hij ons met het geloof, rechtvaardigt Hij ons en rust Hij niet voordat Hij ons eens verheerlijkt hebben zal. Zoo leert het ons de Apostel Paulus in den brief aan de Romeinen, waar hij de goude keten des heils vastlegt in de voorverordineerlng Gods en door roeping en rechtvaardigmaking tot verheerlijking opklimmen laat. Zoo is de uitverkiezing de eeuwige bron van Gods genade voor ons, en het Genadeverbond is de stroom, die uit die bron ontsprongen, afdaalt van de Bergen van Gods heiligheid en de dorstige zielen laaft.

Op de vraag of God ook langs een anderen weg dan door het Genadeverbond zijn uitverkorenen tot zaligheid had kunnen leiden, gaan we niet in. Wel hebben de vroomste denkers der Christelijke Kerk met een Augustinus beleden, dat Gods vrijmacht aan geen middel gebonden is en daarom de mogelijkheid niet willen buitensluiten, dat buiten den kring van het Genadeverbond ook uitverkorenen waren, zooals onder de heidenen, maar aangezien elke klare en duidelijke uitspraak der Schrift hieromtrent ontbreekt, voegt het ons hier het zwijgen te bewaren. De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God; de geopenbaarde voor ons en onze kinderen om die te doen. Regel is dat God zijn uitverkorenen door het Genade ver bond tot de zaligheid brengt en aan dien regel hebben wij ons te houden. Maar al staan Genadeverbond en uitverkiezing tot elkaar als oorzaak en gevolg, doel en middel, dat neemt toch niet weg, dat er tusschen beide verschil is. Een verschil dat in de eerste plaats daarin uitkomt, dat de uitverkiezing individueel is, het genadeverbond organisch.

De uitverkiezing is individueel. Wantin het eeuwig Raadsbesluit, dat over de bestemming van elifwxiensch besliste, heeft God niet over famiiies of gezinnen, geslachten of volkeren, maar over bepaalde personen uitspraak gedaan. Want wel leert de Schrift ons, dat er ook een uitverkiezing is van geslachten en volkeren, maar deze uitverkiezing is niet zaligmakend en mag met de uitverkiezing in eigenlijken zin niet verv/ard worden. Ook de voorstelling, door de ethischen in zwang gebracht, dat God „de gemeente" heeft uitverkoren, is in dien zin waarin zij dit bedoelen, niet juist. De uitverkiezing in eigenlijken zin '\%persoonlijk, raakt de enkele individuen, beslist wie van hen zalig worden zal en wie niet. Zoo leert het ons de Schrift. „Degenen die God van te voren gekend heeft, dus bepaalde personen, heeft Hij verordineerd denbeelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden, " zegt de Apostel Paulus. In het boek des Levens staan van eeuwrigheid af de namen geschreven — en wat is persoonlijker dan de naam ? — van hen die tot de zaligheid bestemd zijn. En wat alles af doet, waar de Apostel Paulus dit mysterie in al zijn diepte ons verklaren wil beroept hij zich op het woord van den profeet: Jacob, zegt God, heb Ik lief gehad en Esau heb ik gehaat.. Bovendien, waar de Schrift ons leert dat de uitverkiezing niet alleen de menschen, maar ook de engelen geldt, blijkt dit niet minder duidelijk. Want de engelen vormen geen familiën en geslachten, hebben geen organisch verband, maar staan elk op zelfzelf. De uitverkiezing geldt dus, gelijk Augustinus, om elk misverstand af te snijden, het uitdrukte, certus numerus, een vast een zeker getal van personen Gode van eeuwigheid bij name bekend.

Het Genadeverbond daarentegen, waardoor God zijn eeuwig voornemen in den tijd uitvoert, is niet individueel maar organisch. Wat we daarmee bedoelen is dit. Indien het God den Heere behaagd had om nu uit dit, dan uit dat geslacht een uitverkorene plotseling tot geloof te brengen en daarna terstond af te snijden uit dit leven, om hem in de zaligheid te doen ingaan, zou er van een Genadeverbond geen sprake kunnen zijn. Zooals de Schrift toch de verbondsgedachte voor ons vertolkt, wordt dat verbond nooit gesloten met enkele individuen los op zichzelf staande, maar is het altoos een verbond met ons en ons zaad. Reeds bij de eerste openbaring van het Genade verbond in Gen. 17 : 7, waar God dat verbond met Abraham, den vader der geloovigen, sluit, blijkt dat, want God zegt niet: k zal uw God zijn, alleen, maar voegt er terstond aan toe : en de God van uw zaad. Wil men achter die bondssluiting met Abraham teruggaan tot het Paradijs, omdat al wordt de naam verbond daar niet genoemd, het wezen van het verbond reeds daar geschonken is, dan zegt God de Heere: k zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, en tusschen uw zaad en haar zaad. Een belofte, die ten principale wel slaat op Christus, omdat Hij alleen in waarheid den kop der slang vertreden heeft, maar die, gelijk Calvijn reeds terecht opmerkte, , toch mede insluit het geloovig kroost van haar, die de Moeder des Levens is genaamd geworden. En wie meenen zou, dat deze organische beschouwing van het Verbond alleen gold voor het Oude Testament en de bediening der schaduwen, maar niet voor het Nieu'A'e Testament, wordt weersproken door den Apostel Paulus, die op den Pinksterdag, als de Kerk van Christus geboren wordt, juist omgekeerd zegt: ant u komt de belofte toe en uwen kinderen.

Die verbondsgedachte nu is niet toevallig, is niet willekeurig zoo gekozen, maar ligt in de Scheppingsordinantie Gods gegrond. Bij de engelen, die niet „van éénen bloede" geformeerd zijn en geen „geslacht" vormen, kan daarom van een Genadeverbond geen sprake zijn. Maar bij den mensch is dat geheel anders. Daar is onderling verband; daar worden de kinderea uit ouders geboren; daar bindt de band des bloeds saam; daar vormen ouders en kinderen saam een geslacht. En op grond van die physische verwantschap, van dat „uit eenen bloede", ontstaat die nog hoogere en nog inniger geestelijke gemeenschap, waardoor mensch en mensch niet los naast elkaar staat, maar solidair verbonden is en éen menschheid wórdt geformeerd.

Die eenheid, dat organisch verband, die solidariteit komt iu het verbond uit. Waar God met den menscli in het Paradijs het eerste verbond sluit, het verbond der werken, daar sluit God dat niet met elk mensch hoofd voor hoofd, maar met Adam als hoofd van heel het menschelijk geslacht en in hem, onzen stamvader, met allen, die in zijn lendenen begrepen waren. En al is door Adams trouwbreuk dat eerste verbond verbroken en Adam als Hoofd onttroond en afgezet, toch werd de Scheppingsordinantie Gods niet teniet gedaan en bleef ook na den val de gemeenschap des bloeds, de verwantschap der geslachten, de samenhang van mensch en mensch bestaan.

Waar God de Heere den raadslag zijner eeuwige verkiezing uitvoeren wil en zijn uitverkorenen tot zaligheid wil brengen, daar moet met dien organischen samenhang wel gerekend worden. Gods uitverkorenen staan niet los in de menschheid, drijven niet als oüedruppelen op de wateren, zijn geen losse korrelen zands, maar zijn leden van één gezin, zijn met allerlei banden verbonden aan hun geslacht, vormen deel van één familie. En waar de genade de natuur niet verstoort maar geneest, de scheppingsordinantie niet krachteloos maakt maar herstelt, daar kan het niet anders of de genade moet in verbondsvorm zich openbaren. Dat is niet een dwang God aangedaan. Dat is niet een hinderpaal, een struikelblok, die God op zijn weg ontmoet en die Hij overwinnen moet. Het is niet zoo, dat God Almachtig zich daarbij schikken en plooien moet en aanpassen aan onze menschelijke verhoudingen. Maar het is zoo, dat diezelfde God, die deze scheppingsordinantie aan ons menschelijk geslacht gaf, die mensch aan mensch verbond door gemeenschap des bloeds, in zijn genade deze ordinantie handhaaft en haar nog veel heerlijker schitteren doet dan zonder zonde het geval zou zijn geweest. Het herstelde organisme der menschheid, dat Hij onder Christus als Hoofd door zijn genade tot stand brengt, gaat het oude organisme der menschheid, dat onder Adam gevallen was, in heerlijkheid zeer verre te boven. Daarom zegt de Apostel Paulus waar hij in Romeinen 5 de parallel trekt tusschen Adam en Christus, dat niet gelijk de misdaad alzoo de genadegift is, want dat de genade Gods en de gave door de genade die daar is van eenen mensch Jezus Christus, veel meer overvloedig is geweest over velen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1906

De Heraut | 4 Pagina's