Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dagen der wrake”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dagen der wrake”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want deze zijn dagen der wrake, opdat alles vervuld worde wat geschreven is. Luk, 21: 22.

Wraak is zoet, maar toch legt onze conscientie op alle wraak den ban. „Wreekt u zelven ftief, " roept 't apostolisch vermaan, en almeer stemt wie tot den geestelijken adel behoort, toe: Wraak is boos. Wraakzucht is onheilige hartstocht, Wraakgierigheid verlaagt u tot in 't verborgen uwer ziel.

Meer dan één wreekt zich daarom nog wel ter dege, en iemand, die zich aan ons vergreep zijn kwaad betaald zetten, is soms nog wel waarlijk lust des harten. Maar in de zedelijke opinie is de triomf behaald. In haar vierschaar neemt niemand 't meer voor het wraaknemen op. En dat vooral niet, zoo ge wraak in zijn finale beteekenis neemt, als een wraak die 't bloed zoekt. En dan nog het allerminst als 't wraak geldt op een weerlooze, dien de wraak nemer ganschelijk in zijn macht heeft.

Juist daarom nu kan oppervlakkige, onnadenkende vroomheid 't niet dulden, dat er van wrake bij God wordt gesproken.

Die soort geestelijk niet gevoede vroomheid, ziet in Goi eigenlijk niet anders, dan wat op aarde een hoogedel mensch zou zijn, opgevoed tot de volkomenste perfectie; wat men met een rekenkunstige formule zou kunnen noemen, een menschelijke perfectie in de n^^ macht; of om een tijdwoord te bezigen, een Uebermensch van vrome uitnemendheid, een alleredelst, allerheiligst mensch in den meer dan overtreffenden trap.

Zoo in dien zin, op die wijs, heft men zich op tot de idee van zijn God. Ik half heilig, God heel heilig, hoog heilig, allerheiligst. Ik soms heilig. God altoos heilig. Ik de heerlijkheid najagend, God van eeuwigheid alle heerlijkheid bezittend. Een vergelijking, niet zonder eerbied en opzien, maar een vergelijking dan toch. Bij mij het heilige door, o, zoo velerlei, verduisterd en gevlekt, en nu in God dat heilige schitterend in volle klaarheid. En daarnaast is 't evenzoo mei de liefde. In mij is liefde, ook ik heb lief, maar niet altoos, niet met heel mijn hart, niet liei ieder, niet volhardend genoeg lief. God de Heere nu is ook groot door liefde, door die zelfde liefde die uit mijn hart opwelt, maar.... in God is die liefde altoos, in God is die liefde altoos volkomen, en in God is die liefde altoos volkomen voor alle schepsel. Ea daarom aanbidt men God als de Liefde. Liefde is in God 't Wezen zelf. En ook hier gaat 't weer uit van onszelf, van onze liefde, die te klein, te koel, te beperkt is; en daarom brengen we dan wel onze liefde op God over, maar maken dan al wat in die liefde bij ons klein was, bij God groot; wat bij ons in die liefde te koel was, bij God tot een vuur; en wat bij ons in die liefde te beperkt was, bij God breed als de horizont, 't al en allen omvattend.

Spreek nu bij iemand, die zich op die wijs zijn God heeft gevormd, van een God der wrake, en uw woord moet hem wel als heiligschennis in zijn ooren klinken, Alle dorst naar wraak zou hij reeds in zichzelf bestraffen, en gij zoudt die wrake op God willen overbrengen. Maar immers, daar komt 't vrome hart, uit liefde en eerbied voor God, tegen op.

Maar Jezuj dan?

Heeft Jezus het dan niet met nadruk uitgesproken, dat „de dagen der wrake" van zijn God aanstaande waren (Luk. 21 : 22)? En hebben op zijn voetspoor en geïnspireerd door zijn geest, de apostelen dan niet meer dan eens het mach tig woord der profetie herhaald: Mij komt de wrake toe, ik zal 't vergelden, zegt de Heere? " (Rom. 12 : 18, Hebr. 10 : 30). En is er dan ook niet in het Nieuwe Testament een profetie, dat de Heere komen zal „met het vlammend vuur, wraak doende over degenen die Go 1 niet kennen"? (2 Thess. i : 8).

Wat men van het Oud Testamentische in die wrake bazelt, gaat alzoo niet op; daargelaten nog dat ge immers niet in Jezus, die zwoer bij heel het Oude Testament, gelooven kunt, zoo gij wat voor hem Gods getuigenis was, met uw ingebeelde hoogere vroomheid verwerpt.

Volkomen juist: Gij moogt u zelven niet wreken. Dat is u ontzegd. „Wreekt u zelven niet, beminden !" Maar u is dat ontzegd, niet omdat de wrake op zichzelf slecht zou zijn, maar omdat ze u niet toekomt.

Doch zoo weinig volgt hieruit, dat er geen wrake in God zou zijn, dat ze u juist ontzegd wordt, omdat ze het privilegie Godes is, Hem en Hem alleen toekomt, en het rechtstreeksch uitvloeisel is van zijn goddelijke majesteit.

De conclusie is alzoo geheel valsch. Ge moogt niet zeggen: Ik mag mij niet wreken; dus kan er ook geen wrake bij God zijïl. Maar ge moet, omgekeerd, belijden: Ik mag mij zelven niet wreken, omdat de wrake niet mijns, maar Godes is.

Heel dat standpunt, alsof God als een mensch van heiliger zin en van liefde in de n*!» macht zou zijn, deugt dus niet. Ge moogt u uw God niet naar uw beeld vormen, maar dankbaar zult ge erkennen, dat Hij u schiep naar zijn beeld. In Hem, niet in u, is het oorspronkelijk, en zoo hierdoor gelijkenis ontstond, dan ging die gelijkenis nooit verder, en kon nooit verder gaan, dan uw creatuurlijke beperktheid gedoogde, zoodat van hetgeen God als God eigen is, nooit iets in u kan zijn. Hij is uit Zich zelf, gij zijt zijn creatuur. Hij is de Almachtige, gij zijt de zwakke in uw onmachtigheid. Hij is de Wetgever, gij hebt zijn wet te gehoorzamen. Hij is uw Souverein, gij zijt aan Hem onderworpen. Hij is de Rechter, gij zult door Hem geoordeeld worden. En daarom is Zijns de wrake, die het onrecht wreekt, en staat die wrake niet aan u.

Niet uit uzelven kunt ge uw God kennen. Ge kunt en moet u zelven kennen uit uw God. En uw God kunt ge niet kennen, dan uit wat Hij u van zijn eigen Wezen, doen en majesteit in Christus heeft geopenbaard.

Wat nu ia de wrake anders, dan dat God a et zijn almachtigheid het alles terugdringt, wat met geschapen kracht tegen zijn heiligheid inbuigt? Waar schending is, daar komt de wrake, met geen ander doel dan om het geschondene in zijn oorspronkelijke hoogheid en majesteit recht te zetten. Wrake is, dat God zich als God handhaaft, en in het creatuur dat hem aanrandde, het besef teweeg brengt, dat wat hij aanrandde zijn God, de Schepper van hemel en aarde. God, de driemaal heilige was.

De wrake mag vertragen, ze mag in heilige dulding uitgesteld worden, maar dat uitstel is alleen mogelijk door de vaste, stellige zekerheid, dat ze eenmaal komt. De aangebrachte stoornis kan daarom alleen tijdelijk duren, omdat straks de tijd iu de eeuwigheid wordt opgenomen, en alsdan de herstelling van het recht in de wrake Gods vanzelf intreedt. Alle onrecht zou door Gods heiligheid terstond, op eens en plotseling moeten te niet gedaan worden, indien het herstel van 't recht niet in Gods wrake voor eeuwig bezegeld was. Lankmoedigheid sluit de wrake niet uit, maar kan alleen bestaan, omdat het komen der wrake vast staat.

Een wrake niet ten deele, maar volkomen aan het onrecht, dat geduld werd, evenredig. Wrake over een ieder, in een ieder over alles, even diepgaand als de zonde en 't onrecht ging. Door niets beperkt of teruggehouden. Zoo ver, zoo diep doorgaande, dat in 't eind geen kreukel in het recht of in de heiligheid van Gods Wezen overblijft.

Wrake niet uit bitterheid, als bij ons, niet uit onheiligen hartstocht, maar uit innerlijken, noodzakelijken drang in het Wezen Gods, om zich zelf te handhaven in zijn volkomenheid, en om in heel zijn Wezen en in heel zijn regiment. God, volkomen God, God in ongeschonden, onverkorte majesteit te blijven.

Ding daar nu iets, wat ook, op af, en wat krijgt ge dan?

Dan stelt ge u een eeuwigheid voor, waarin eindeloos de breuke van Gods majesteit voortduurt. Dan denkt ge u een eeuwigheid, waarin eeuwiglijk vlekken de volkomen majesteit van Gods wezen blijven verdonkeren. Dan is uw God, verkleind in majesteit, ingekrompen in zijn hoogheid, niet de rijke, volle God meer, en bezit eeuwiglijk, wie gezaligd wordt, niet meer God in zijn glorie, gelijk Hij was, eer de ber gen geboren werden, maar dien God gelijk de zonde van het creatuur Hem schond en beperkte, en gelijk het creatuur zijn volle heiligheid terugdrong.

God in zijn wrake die komt, zichzelf hand havende, handhaaft zich dus ook ten zegen van zijn schepsel. Het is ook de liefde, die in de wrake het creatuur komt zoeken en zegenen De gezaligde mag niet minder in zijn God be zitten door het sparen van wie zich tot den einde toe tegen zijn God heeft verzet.

En toch, dat is het wat men wil, als men de wrake in God wegcijfert. Men wil dan dat God, om den onbekeerlijken overtreder te sparen, zichzelf inbinden, en alzoo de eeuwige vreugd van zijn verlosten verminderen zal.

Doch al toont dit, dat de liefde de wrake in God niet uitsluit, maar veel meer eischt, en dat een God die, ongewroken, zijn goddelijke eere en zijn goddelijk recht duurzaam liet aanranden, een zegen aan zijn verlosten zou onttrekken, toch is niet dit de hoofdzaak.

Ging het daarom jUeen, dan zou een verloste met Paulus kunnen zeggen, dat hij zou kunnen wenschen van Christus verbannen te zijn, om zijn broederen naar het vleesch.

Neen, het gaat niet om den mensch. Het gaat om God zelf.

Niet de wereld, niet de kerk, niét de ver losten zijn het doel, en God het middel God en God alleen is zelf doel, en alle creatuur mag niet anders dan middel zijn, om zijn glorie te doen schitteren. Niet om uw God, maar om en voor u zelf te willen bestaan, is het eigen wezen der zonde.

God, niet om zichzelf, maar om u, zijn recht in de wrake handhavende, zou daarmee, gelijk de Schrift 't uitdrukt, zichzelf verloo chenen.

Onszelf zoeken en bedoelen is bij ons zon dig, omdat we creaturen zijn; de zoude van het egoïsme. Maar in God kan niet anders dan heilig egoïsme zijn. Hij kan niet anders dan zichzelf bedoelen. De regel dat egoïsme zonde is, gaat bij ons, nooit bij God door. Bij God is omgekeerd het zichzelf zoeken en bedoelen de innerlijke levensdrang van zijn goddelijk Wezen.

En juist daarom is het aftreten van uw God naar uzelf, zoo diep onheilig, zoo inonvroom, zoo stuitend Gods majesteit aanranden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Dagen der wrake”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's