Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Weest in geen ding bezorgd.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Weest in geen ding bezorgd.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEUWE JAAR]

Weest in geen ding bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God. Philip. 4 : 6.

Over het algemeen zijn de dagen die we doorleven, dagen van voorspoed. Men hoort weinig klagen. £r heerscht een luchthartige toon. En het is te verwachten, dat verreweg de meesten bij den overgang van jaar in jaar, dit maal in eeb ontspannen stemming van 't gemoed zullen verkeeren.

Toch zullen er uitzonderingen zijn. En dat niet alleen bij die tegenspoedigen, wien 't altijd tegenloopt; die er aUoos inzitten, en nooit uu de benauwdheid komenj die tobben met krankheid, tobben met huislijk verdriet, tobben met teleur stelling en geldnood. Bijna nooit een zonnestraaltje op 't pad van 't leven. Neen, die uitzonderingen vindt ge ook nog bij twee andere soort menschen. Ten eerste bij geestelijk met zic^izelf ontevre denen, en ten andere bij de nog breedere schaar van sombere donkerzieners, die door hun pessimisme èa zichzelf èo anderen het levensbloed vergifiigen.

Voorop gaan de tobbers op alle manier in't leven; dan komen de geestelijk onvoldaiien; en eindelijk de schuivers van h; t amfioen dat in't pessincisme schuilt. En deze drie groepen vormen saam nog altoos een breede schare in sombere gemoedss: emaiin{r, die, ook al ontglipt hun nog bij den overgang van ja.ar in jaar geen traan, toch te midden van den algemeen lachenden voorspoed als sombere gestalten door de menigte kruisen.

Die sombere gemoedsstemming komt dan wel niet plotseling op. Veeleer kan men in de strakke trekken van hun gelaat wel zien, hoe diep en lacg de bezorgdheid haar voren toog. Maar de jiarwisseliiig legt toch onwillekeurig op het toch al gedrukte hart nog een druk meer. Nog altoos in die nijpende zorgen beklemd, van ziekte, geldnood of verdriet, en dan zóó een nieuw jaar te moeten ingaan. Zelfs voor den gewonen pessimist is de zwartgalligheid van zijn bUk op 't leven nog donkerder, zoo dikwijls dat leven een nieuwe wenteling begint. Maar vooral de geestehjk met zichzelf onvoldane, de in zijn geloof geschokte, de aan zijn zinnenlust nog niet onikomene, de worstelende om heiliger zielsbesiaan en om inniger gemeenschap met zijn God, hij v^ioral is zoo geneigd tot de klaclit over de schrale winsie van het jiar dat verliep, en uit die kiacht komt dan zoo licht de vraag der vertwijfeling op, of hij dan nooit de volle vreugde van Gods kinderen zal kennen, om van genade tot genade door te breken,

En daarom, hoe vriendelijk ditmaal in zijn voorspoed het leven den mm-geplaagden, en mm nadenkenden, en min-diep levenden ook toelache, bij de minderheid, die niet in de oppervlakte der dingen hangen blijft, maar door nood en zorg in de diepte van het leven wordt neergedrukt, of ook zelf uu ontevredenheid met het bestaande er in wegduikt, heerscht ook nu welterdege een toon van somberen ernst. Wat zal er van mijn toestand, van mijn ingezonken lichaams kracht, van mijn huis en gezin worden? Of anders: zal mijn innerlijk zielsleven dan toch eindelijk zich loswikkelen uit zondebanden, en rijpen door genade? Of ook: wat zal de uitkomst zijn van de worsteling der booze machten die door heel 't leven der wereld woelen ? Duizend vragen, die 't angstvallig hart vooral bij den jaar overgang naar beneden drukken I Vragen, waarbij 't dan zoo vreemd te moede wordt, als hun 'i apostolisch levenswoord tegen kiiukt : „ IVeesiin geen ding bezorgd, maar verblijdt w, ja wederom zeg tk u, verblijdt u ten allen tijde."

En toch, dat apostolisch woord ligt vast in het Ie/en, als een dam van graniet, waarop de golven van weemoed, zielsangst en vertwijfeling brtken moeten.

Met de oppervlakkigen, met de onnadenkenken, met de luchthanigen, dia jubelen als de voorspoed hen maar weer een veer van den mond doet blazen, laat de apostel zich niet in. Dat zijn hem de lieden dezer wereld, van wie hij het weenende uitroept, dat hun buik hun God is, en dat ze alleen aardsche dingen bedenken.

De apostel rekent alleen met de minderheid, met hen die althans door ernst worden bezield. Door ernst, 'tzij omdat God ze hard kastijdt; 'tzij omdat ze in hun zielsbestaan den Buoze nog niet konden ovtrwinnen; 'tzij omdat de gang door het leven der wereld, en de naderende ontknoo ping van haar ontzettende worsteling, hen som oer in de ziel stemt.

Mat deiulken, met dezulken alleen laat hij zich in, en dringt dan scherp ia han ziel door, om't hun met zijn indringend, van haken voorzien woord, aan te zeggen, dal 't voor hen meest aankomt op ^0' stemming van hun gemoed.

Een harp heeft God ons in het gemoed gespannen. Die harp kan ontstemd en goed gestemd zijn. En nu raakt de apostel met zijn zieldoordringend woord de snaren van die harp in hun ziel aan; toont waar het verkeerd ge stemd zijn zijn oorsprong neemt; en poogt die snaren weer zuiver te stemmen, door hun toe te roepen: „Weest niet bezorgd. In geen ding be zorgd. Weest niet somber, maar weest blijde. Ja, verblijdt u ten allen tijde". Geen klaagtoon, maar een jubel moet uit de narpuwer ziel voor uw uw God opklinken. En dit kan, zoo ge maar dit ééne doet, dat ge al de zorgen van uw hart afwentelt op het Vaclerhart van uw God, en iegelijk Hem, uw God, dankt voor wat Hij u schonk, in sitê van altoos te klagen over wat Hij u onthield.

Du toch is het apostolisch recept voor deze krankheid der ziel en tegen het booze pessimisme: „Verblijdt u in den Heere ten allen tijde, en weest m geen ding bezorgd, maar Iaat al de begeerten v.*, ec ziel door bidden en door smeeking aan uw Uod worden opgedragen, en met dank segging bekend worden aan Hem",

Het pessimisme heerscht 't sterkst in de bitter-sombere levensbeschouwing van wie met stiak oog gluurt in de ellende dezer wereld, en niet den triomf van zijn ideaal in den ver heerlijkten Christus ziet.

Maar datzelfde peMunisme is eveazoo een gemoedsstemming van wie door het noodlot, gelijk 't dan heet, keer op keer teruggeslagen, betwijfelt of wel ooit het lieflijk licht zijn levensweg weer beschijnen zal. En ditzelfde pessimisme heeft evenzeer de overhand bij den geloovigen worstelaar, die nog nooit kon doorbreken tot de volle genade, en ze wel grijpen wil, maar ze niet grijpen kon.

Doch waaruit ook opgekomen, dat pessimisme brengt altoos den nacht over 't arme menschenhart. Het ontstemt 't gemoed. Het verlamt en doodt de veerkracht. Van de gulle vreugde en de heilige blijdschap van Gods kinderen heeft, wie er in gebonden ligt, nooit iets gesmaakt.

Zelfs als een straal van 't licht bij hem binnen wil dringen, sluit hij, die aan dit pessimisme lijdt, opzettelijk de luiken. In de donkerheid heeft hij een ziekelijk vermaak. Het klagen is hem lief geworden. De lach is zijn vijand, en de traan is zijn bondgenoot geworden. Zooals een ongeneeslijk kranke aldoor met zijn lijden bezig is, en over niets anders spreken wil, zoo beeft ook de pessimist de bangheid en de bezorgdheid lief gekregen. Hij heeft er zich aan gewend. Hij voelt zich als een tragisch ondergaande held. En dit tragisch heroïsme is zijn sombere glorie geworden.

En daar nu gaat de apostel rechtdraads tegen in.

Voor wie in Christus Jezus is, tnag die sombere stemming des gemoeds geen oogenblik standhouden. Dat pessimisme in een Christen is onseloof. Het is vertwijfeling aan Gods bestel, aan zijn almacht, aan zijn genade, aan zijn nooit eindigende ontfermingen. Het is het leven verbrokkelen. E k stuk op zichzelf be2ien. En een niet willen komen tot die saamvatting van heel het leven, die in den verheerlijkten Heiland nu reeds den triomf bezegeld vindt.

Het is een wandelen alleen op aarde, dat aan den „wandel in de hemelen" nog geheel vreemd is.

Tegen dat pessimisme stelt daarom de apostel, met een jubel in zijn hart en in zijn woord, het geloofsopthnisme over.

Niet het optimisme der luchthartigheid. Niet dat opzettelijk bannen van den levensernst, om tegen allen storm die opzet, in te lachen, al deukend : het houdt mijn tijd wel uit.

Neen, maar het opiimisme van het geloof.

Dat optimisme, dat geboren wordt door gedurig uit deze troebele, onk'are, sombere wereld op te zien naar het firmament met zijn schitterende fonkeling, en door dat firmament heen te gluren in die heerlijke wereld, waarin God leeft, en God groot is, en de engelen lofsingen, en de gezaii^den meejubelen, en Christus, Gods gezalfde Koning, in glorie triomfeert.

Van uw hart af moet alle nood en alle zorg en alle angst afgewenteld op het Vaderhart •va.n uw God, en daarom moet in bidden en smeeken uw zielskracht zich uiten, en ge moet fóólang bidden en smeeken, tot ge voelt, dat het van uw hart af is, en door uw God op Zijn hart is overgenomen.

Gij zijt te zwak, te machteloos, te nietig, om op uw ingezonken hart dien last van zorg en beklemdheid te torsen. Daar is uw God voor. Dat kan Hij alleen. En als Hij u nu toeroept: „Roep mij aan in den dag der benauwdheid"; als Hij u lokt en oproept, om op Hem te leunen en op Hem te steunen, en op Hem al uw nooden en zorgen over te dragen; — en gij wilt niet knielen, en gij wilt niet smeeken, en gij blijft onder dien last, als een neergestort lastdier, nederliggen, — wat komt dan anders bij u uit, dan de zonde van het ongeloof en kleingeloof. Het niet vertrouTven op uw God, om te vertrouwen op u zelf.

En nu is het zoo zielkundig wat de apostel er bij voegt: Smeek, maar dank eerst.

Dat is het geheim.

De pessimist ziet donker in de donkerheden, en in die donkerheden ziet hij niets dan ver twijfeling. Doch nu roept de apostel u cok terug naar uw verleden, en wijst u als met der vinger aan de oogenblikken in dat verleden, waarin ge juichen kondt om Gods uitredding. Zoo gaan de stanen lichten in de somberheid van het verleden. Dank overstroomt de ziel, en in dat danken ontsluit zich de geXoohenergie, die weer bidden en weer smeeken kan, en in dat sme.'ken u het gelooüvertrouwen hergeeft.

Niet nu eens somber, en dan eens blij, neen, de stemming zelve van uw gemoea. moet altoos een u verblijden m den Heere zijn. Ea zoo 't anders bij u is, toont 't helaas, dat ge enkel bij tusschenpoozen in Christus leeft, maar telkens weer uit Hea uitvalt.

En of dan het oude jaar nog voortduurt, of een nieuw jaar begint, met dit gedurig stilstaan van den polsslag van het geloof moet het bij u uit zijn.

„In Ciristus in zijn" is den stand van een kind van God bezitten, en wie in Caristus is, en leefi, tiet altoos blij den komenden morgen tegemoet, en juist die blijdschap in Christus vertienvoudigt zijn kracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Weest in geen ding bezorgd.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's