Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

Ook voor de tweede periode, die he' tijdvak der aartsvaders omvat, wordt dezelfdt regel gehandhaafd. Kenmerkend voor deze periode is, dat het Genadeverbond thans in uitwendige en zicht bare gestalte optreedt door het teeken dei, Verbonds. Vóór Abraham was er zulk eer teeken niet. De regenboog na den zond vloed tot een teeken aan Noach gegeven, dat God de aarde niet meer verderven zou, was geen sacramenteel teeken, had met het Genadeverbond in engeren zin niets te maken en kan hier dus buiten bespreking blijven. Maar overigens leest ge van eenig teeken niets. Noch van doop, noch van besnijdenis, noch van eenig ander teeken. Het Genade ver bond droeg nog een louter geestelijk karakter. Het geloof rustte alleen op de belofte Gods aan Eva geschonken. En wie tot het Genadeverbond behoorde bleek uit het „aanroepen van Gods naam". Maar een bepaald sacrament, dat onderscheid maakte, was er niet.

Eerst bij Abraham ontvangt het Genadeverbond een sacramenteel teeken in de Besnijdenis. Een teeken, dat niet alleen diende om „te verzegelen de gerechtigheid des geloofs", maar ook om de geloovigen „van alle andere volkeren en vreemde religiën af te zonderen", gelijk onze Confessie het uitdrukt. De grenslijn van het Verbond wordt thans ook zichtbaar getrokken. Aan de besnijdenis kon ieder zien, wie tot het Verbond behoorde.

Dit teeken des Verbonds wordt nu op Gods bevel geschonken niet alleen aan Abraham zelf, maar ook aan de kinderen uit hem geboren. De grondordinantie vai> het Verbond u en uwen zade wordt op nieuw bevestigd. Evenals tot Eva gezegd was: Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze slang en tusschen haar zaad en uw zaad, zoo gaat ook de belofte tot Abraham uit: Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad. Het Genadeverbond blijft de kinderen der geloovigen omvatten. Het eenige onderscheid is, dat die kinderen thans uitwendig door de besnijdenis van de kinderen der ongeloovigcn worden onderscheiden. Maar al wordt dit verbond opgericht met Abraham en zijn zaad, toch wildit volstrekt niet zeggen, dat daarom al Abraham's nakomelingen, of ze geloovig zijn of niet, tot dit Genadeverbond blijven behooren. Evenals we in het geslacht van Eva en later van Noach zagen, wordt ook hier scheiding gemaakt tusschen de heilige geslachtslinie en de onheilige. Zelfs treedt deze scheidslijn thans nog duidelijker en klaarder in het licht.

Die scheidslijn is deels inwendig, doordat de belofte Gods in waarheid toekomt niet aan allen, die uit Abraham geboren zijn, maar alleen aan het uitverkoren zaad. Uitwendig is ook Ismael in het Verbond begrepen, want het teeken des Verbonds ontvangt hij (Gen. 17: J), maar tegelijk verklaart God uitdrukkelijk: aar mijn verbond aal Ik met hak oprichten, {Gen, 17:21) en wederom: n Ixak gai uiv zaad genoemd worden (Gen. 21:12). Bij Ezau en Jacob, al zijn ze belde besneden, keert hetzelfde terug; reeds vóór de geboorte wordt aan Rebckka verklaard: e-meerdere al den minden dienen (Gen. 35 : 23). De postel Paulus grondt op deze innerlijke scheiding in den verbondskring zelfs het angrijpende betoog over de uitverkiezing Gods in Romeinen IX.

Maar deze scheiding blijft niet in het Raadsbesluit Gods verborgen, maar treedt straks ook openlijk in het licht. Als Ismael den wettigen erfgenaam bespot, dan wordt tot Abraham gezegd: Werp de dienstmaagd en haar zoon uit, want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije" (Gal. 4:30) Ismael wordt uit Abraham's tent verdreven en het Genadeverbond, waartoe hij uitwendig gerekend werd, gaat voor hem en zijn nakomelingen te loor. En evenzoo geschiedt bij Ezau. wanneer hij als een „onheilige" openbaar wordt; „want gij weet, zegt de Apostel in Hebr I3 : 17, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij die met tranen zocht." Al zijn Ismael en Ezau uit Abraham afkomstig, al tiebben ze het teeken des Verbonds ontvangen, ze vallen door eigen zonde uit dat Verbond uit en bij hun nakomelingen wordt het Genadeverbond zelfs in uitwendigen zin niet meer gevonden. Nergens in Gods Woord worden de Ismaëlieten en Edomieten nog tot het Genadeverbond . gerekend. Zeifs doet het er niet toe of het uiterlijke teeken des Verbonds bij sommige dier volkeren uit Historische traditie nog bewaard bleef, gelijk lit bij de Arabieren tot den huldigen dag toe het geval is. Die besnijdenis is bij deze volkeren geen-sacrament meer van het Genadeverbond, maar een zinledige plechtig leid, evenals de besnijdenis der Egyptische priesters.

De continuïteit van het Getiadeverbond in Ie geslachten hangt dus niet alleen van de geboorte af, maar van de vraag of in dat ^^eslacht de vreeze Gods bewaard blijft. Bij Izak, bij Jakob bij de twaalf patriarchen, oij hun nakomelingen blijft het Verbond doorgaan, omdat deze geslachten, met hoesreel zwakheid en gebrek ook, blijven vasthouden aan den God des Verbonds, Maar ie geslachten van Moab en Ammon, van Ismael en Ezau, al zijn ze mét Abraham verwant of uit Abraham gesproten, komen buiten het Genadeverbond te staan, omdat ', e den God des Verbonds hebben verlaten. Wel waren deze geslachten, gelijk de Apostel in Rom. XI zegt, „van nature takken" uit den geslachtsboom van het Genadeverbond; ze waren in hun oorsprong „heiig" omdat de wortel, waaruit ze voortgekomen waren, „heilig" v/as; maar ze werden „door hun eigen ongeloof afgebroken", ze 'lebben door eigen schuld de gemeenschap „met den wortel en de vettigheid des )lijfsbooms" verloren; ze zijn wilde takken Je worden.

De beteekenis dezer feiten, waarop het Nieuwe Testament telkens de aandacht, vesigt, mag niet onderschat worden. Immers ze '.ijn vernietigend voor de leer van de „volks-< erk", dat het Genadeverbond heel het /olk omvat en doorgaat ook in de geslachen der openbare ongeloovigen en hunne Kinderen. Zelfs bij het nationaal verbond met Israël, waarop de voorstanders der 'olkskerk zich gemeenlijk beroepen, gaat iezc voorstelling niet op, gelijk we een < /oigend maal zullen aantoonen. Maar al 'aten we dit rusten, éen ding staat vast, jmdat heel het Niéuwe-Testament ons dit eert, dat de bedeeling van het Genadeveroond, die voor ons maatgevend is, niet de aationaal-Israëlitische bedeeling of de wet van Sinaï is, maar de bedeeling, die daaraan voorafgaat, het Genadeverbond zooals het met Abraham is opgericht. De bedeeling van Israël is een tusschenkomende phase, «en periode waarin de eigenlijke aard van het Genadeverbond als 't ware schuil gaat cichter allerlei uitwendige ceremoniën en vormen en daardoor het Genadeverbond i'eruitwendigd wordt; maar de Nieuwe Bsdeeling bestaat juist daarin, dat dit kleed, dat om het Genadeverbond gehangen was, werd afgeschud en nu het oorspronkelijke, het echte karakter van het Genadeverbond weer in vollen luister verschijnt. Paulus wijst daarop uitdrukkelijk, wanneer hij in den Galaten brief 3:17 zegt, dat de wet (van Sinai) die vier honderd en dertig jaren (na de verbondsluiting met Abraham) gekomen is, niet krachteloos heeft gemaakt het verbond, dat God van te voren bevestigd had op Christus." Juist daarom, zegt de Apostel, is Christus voor ons een vloek geworden, opdat „de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou." (vs. 14). Het verbond, dat oud gemaakt en verouderd en de verdwijning nabij is (Hebr. 8:13) is niet het verbond met Abraham opgericht, want dit blijft eeuwig, maar het Sinaitisch verbond, het verbond met Israel opgericht, het nationaal verbond. Telkens wijst het Nieuwe Testament achter dat Israëlitische verbond naar het verbond met Abraham als het ware, het blijvende terug, gelijk dan ook Abraham zelfinzijn gdoofs leven tot een exempel gesteld wordt voor de geloovigen der Nteuwe Bedeeling. Om de ordinantie te vinden, die ook thans voor het Genadeverbond geldt, moeten we dus niet bij het Israëlitische verbond aankloppen, maar bij het verbond met Abraham. Daar is het type gegeven, dat voor heel den verderen opbouw beslissen moet. Om die reden hebben we zoo uitvoerig op de „patriarchale" verbondsbcdeeling gewezen. Want in deze bcdceling j zien v/e, dat zeer zeker God het verbond opricht „met Abraham en zijn zaad", maar dat dit verbond alleen doorgaat in het geslacht „dergenen die God liefhebben en Zijne geboden onderhouden". Waar het verbond verbroken wordt, daar worden Ismael en Ezau, al zijn ze Abraham's zaad, verworpen, zij en de geslachten uit hen o geboren. En deze verwerping is volstrekt niet iets exceptioneels, iets wat alleen voor Abraham's gezin gold, m< iar thans geea regel voor ons zou mogen zijn. l

Wie dat meent, leze slechts oa wat de postel Paulus in Galaten 4:21—31 schrijft an hen die „onder de wet willen zijn", n hij zal zien, hoe de Apostel juist deze oorbeelden ons tot een exempel stelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's