Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Geheel anders wordt het, wanneer God de Heere op Sinaï met Israël als volk een verbond sluit. Het Genadeverbond treedt nu op in nationale gestalte; het omvat nu niet meer alleen de geloovigen en hun zaad, maar heel het volk. Elk kind uit Israel geboren, moest besneden worden, niet omdat het uit geloovige ouders geboren was, maar omdat het afkomstig was uit het verbondsvolk. De besnijdenis werd een nationaal teeken, dat Israel als volk van alle andere volkeren onderscheidde. Al ging daarom de geestelijke beteekenis van de besnijdenis voor het waarachtige Israel niet te loor, — de wet maakt het verbond niet krachteloos, — die geestelijke beteekenis trad toch op den achtergrond tegenover de uitwendige nationale beteekenis. De besnijdenis diende niet meer in de eerste plaats om, gelijk bij Abraham, een teeken en zegel te zijn van de gerechtigheid des geloofs, maar ze bevestigde, dat God Israel als volk had uitverkoren om zijn volk te zijn, en ze verplichtte srael als volk om God alleen te dienen. Israel Gods volk en Jehova Israels Gods, at was de grondgedachte van dit verbond. Vandaar dat ieder, die niet besneden werd, ls Israëliet niet meetelde; naar den strenen eisch van het verbond moest hij ze'" worden uitgeroeid uit zijne volkeren”.

Ongetwijfeld moet dus worden toegegeven, dat bij Israel het verbond een naiionaai verbond was. Maar zij die zich hierop beroepen, moeten niet vergeten, dat God jn diezelfde wet, die de besnijdenis voor alle Israëlieten gelastte, ook voor de heiligheid van dit verbond gewaakt heeft, door te bepalen, dat ieder Israëliet, die heimelijk of openlijk de afgoden diende, gesteenigd moest worden, omdat hij het „verbond met God overtreden had" (Deut. ly : 2—7). Indien Je wet Gods in haar vollen omvang gehandhaafd was geworden, dan kon er dus geen sprake van geweest zijn, dat heele geslachten van openbare ongeloovigen met hun kinderen toch het teeken des ver bonds ontvangen hadden. De grondregel van het Genadeverbond, dat dit omvatte de geloovigen en hun kinderen, bleef ook in dit nationale verbond dus wel degelijk gelden, alleen op andere wijze. Wanneer alle afgodendienaars (en afgoderij was in dien tijd de vorm van het ongeloof) uit het volk uitgeroeid moesten worden, dan kon er van een ongeloovig geslacht geen sprake zijn, en al evenmin van kinderen uil ongeloovige ouders geboren. De besnijdenis als teeken desverbonds omvatte dus wel heel het volk, maar met de conditie erbij, dat onder dat volk niemand in het leven zou blijven, die het verbond met zijn God verbroken had.

Nu spreekt het wel vanzelf, dat de mensch niet scheiden mag wat God vereenigd heeft. Men mag niet het eene deel van de wet overnemen en het andere laten liggen; niet het nationaal karakter van dit verbond voor ons tot regel stellen, maar het correctief dat God er bij schonk om het verbond heilig te houden, verwaarloozen. Is met ons volk evenals met Israel een nationaal verbond opgericht, dan gelden dezelfde regelen, die God aan Israel gaf, ook voor ons. Toegegeven dus, dat uit de verbondsidée volgt, dat niet alleen de kinderen der geloovigen, maar al de kinderen van het volk gedoopt moeten worden, dan volgt hieruit met logische consequentie, dat de Overheid ook alle „verbondsovertreders" uit het volk uitroeien moet. Art. XXXVI, niet in den verslapten en verwaterden zin, dien de Confessioneelen er aan hechten, maar zooals onze Vaderen het hebben bedoeld, moet dan weer gehandhaafd worden. De Overheid moet — niet met woorden, maar met het zwaard, — uitroeien, verdelgen, vernietigen alle afgoderij, valschen godsdienst en het rijk van den Anti-christ. En wie dat laatste niet aandurft, mist ook het recht zich op de Sinaïtische wetgeving of Israel's voorbeeld te beroepen. Rome alleen is hier consequent geweest; het wilde een volkskerk; het dwong heele volkeren desnoods met wapengeweld om zich te laten doopen; maar het stelde dan ook tevens Inquisiteurs aan, die elke afwijking van het geloof onderzochten en de ketters aan de wereldlijke Overheid overleverden om hen met den dood te straffen. Zoo heeft God het onder Israel gewild, en zoo alleen is het nationaal verbond en de volkskerk te handhaven. Maar de slappe, de verwaterde, de inconsequente opvatting van het nationale verbond van de confessioneelen heeft met den heiligen ernst van het Israëlitische verbond niets uitstaande.

Niet minder duidelijk wordt dit, wanneer ge er op let, dat God bij dit verbond met Israel heusch niet alleen het teeken der besnijdenis, maar evenzeer \vQt pascha verplichtend had gesteld. Het was niet zoo, dat wel alle kinderen van het volk besneden moesten worden, maar dat alleen de ware Israëlieten het Pascha mochten eten. Besnijdenis en Pascha waren beide teekenen van hetzelfde verbond, en evengoed als de doodstraf bedreigd werd tegen wie de besnijdenis naliet, evengoed werd met den dood gestraft wie aan het Pascha geen deel nam (Num. 9:13). Is de besnijdenis thans door den doop vervangen, evenzeer het Pascha door het sacrament des Avondmaals. Geldt de doop dus heel het volk, dan behoort ook heel het volk ten Avondmaal te komen. De eisch voor beide staat bij Israel volkomen gelijk. Bij een nationaal verbond kan dit ook niet anders. Maar daaruit blijkt dan ook, hoe onhoudbaar deze gelijkstelling van Israel en de Christelijke volkeren onzer dagen is. Zelfs de sterkste drijver der volkskerk zou niet durven beweren, dat bij het Avondmaal heel het volk, ook de openbare ongeloovigen, zouden moeten toetreden. Integendeel, gewoonlijk zijn deze drijvers der volkskerk wel zeer ruim bij den Doop, maar bij het Avondmaal zijn ze streng; daar mogen volgens hen alleen de ware geloovigen toegaan. Zoo scheidt men ook hier weer, wat God vereenigd heeft. En juist die gansch willekeurige scheiding toont, dat men zelf aan een nationaal verbond niet gelooft.

De nationale gestalte, waarin het Genadeverbond bij Israel optreedt, kan daarom niet als c|c blijvende regel ook voor ons gelden. Ze hangt saam met de particularistische bedeeling van dien tijd; ze is gegrond in den theocratischen regeeringsvorm van Israel; ze is alleen te handhaven wanneer de Overheid met het zwaard elke opzettelijke overtreding van het verbond straft. En niet alleen, dat dit alles in de bedeeling, waarin wij leven, ondenkbaar is, maar de historie van Israel zelf leert ons ook, dat dit nationaal verbond op den duur niet te handhaven is. Het correctief, dat God in zijn wet gaf, om de heiligheid van dit verbond te bewaren, heeft in de practijk al zeer weinig gebaat. Al heeft God de Heere telkens geklaagd: Mijn volk heeft het verbond overtreden als Adam, de Overheid van Israel dacht er niet aan om die bondsbreuke te straffen. Zondert men enkele vrome koningen uit, dan was veeleer de regel, dat de Overheid zelf in openlijke afgoderij het volk voorging. Jerobeam voerde den kalverendienst in Israel in; Achab en Izebel gingen openlijk voor in den dienst van Baal en Astarte; Achaz en Manasse ontheiligden met hun afgoden tot zelfs den tempel Gods.

Zoo diep was Israel weggezonken in de dagen der profeten, dat van de miUioenen en miUioenen Israëlieten slechts zeven duizend de knie voor Baal niet gebogen hadden. En wanneer dan toch al deze miUioenen afgodendienaars hun kinderen lieten besnijden, kinderen die ze straks den Moloch ten offer brachten, dan blijft van de realiteit van het Genadeverbond schier niets meer over. Het sacrament der besnijdenis was door Israel's zonde niet veel meer dan een uitwendige vorm, het genadeverbond niet veel meer dan een schijn geworden. Nooit heeft er dieper klove gegaapt tusschen vorm en inhoud, verschijning en wezen dan bij dit nationale verbond. Dat God, toen Israel zijn nationale zonde voltooid had door den Messias aan het kruis te nagelen, dit nationaal verbond verbroken heeft, behoeven we dus waarlijk niet te betreuren. Dat was geen verlies, maar winst; geen derving van genade, maar juist rijker ontplooiing van het Genadeverbond zelf.

„Het voorgaande gebod (d. i. de Israëlitische bedeeling) is vernietigd, zegt de Apostel, om deszelfs zwakheid en onprofijtelijkheids wille." Een ander en „beter verbond" is daarvoor thans in de plaats gekomen.

En het is zonde tegen God, wanneer men dat nieuwe en betere verbond op zij schuift, om zich toch vast te klemmen aan dat nationale, uitwendige, ceremonieele verbond, dat wel voor Israel, maar niet voor de Christelijlje Kerk geldt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's