Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„en zuit ons tot oogen zijn”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„en zuit ons tot oogen zijn”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide; 'Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn, zoo zult gij ons tot oogen zijn. Num. 10 : 3I.

Niet uw oog ziet, maar gij zelf ziet door uw oog. Het oog is niets dan een spiegel, waarin zich een beeld afteekent; maar die dit beeld ziet, zijt gij. Uw oog is niets dan een wónderkunstig door God in u gezet instrument, dat ge, door den oogluifel op te lichten of te laten vallen, kunt laten werken of niet laten werken. Ook kunt ge dat instrument richten door het zijwaarts of recht voor u uit een beeld te laten opvangen. Zelfs kunt ge dit iustrument iets scherper of iets flauwer laten werken. Ge kunt, als het geleden heeft, het versterken door een glas er voor te plaatsen. Kortom, ge kunt allerlei doen om het instrument van uw oog aan het doel, waartoe ge het hebt, te doen beantwoorden. Maar toch blijft het beste, het fijnste, het zuiverste oog altoos een werktuig, een zintuig, een instrument en hulpmiddel waarvan ge u bedient. En gij staat achter uw oog. Uw ik is in uw ziel. En uit die ziel treedt gij in verband met de gezichtszenuwen, die op hun beurt aan uw oog gehecht zijn, en zoo zijt gij het, die het op het netvlies van uw oog geworpen beeld ziet.

Sterker nog. Uw oog is niet alleen een instrument, dat u ten dienste staat om te zien, maar ook kan een ander, die scherp op u let, door uw oog in uw ziel zien. Niet alleen de wereld buiien ons, maar ook de wereld in ons spiegelt zich flauwer of duidelijker in ons oog af. 'Wat er in een kind omgaat, kunt ge uit zijn oog aflezen. En later is dat doorschijnen van ons ik door ons oog wel minder helder, èn omdat het oog minder glanst, èn omdat we onze gewaarwordingen meer beheerschen; maar, zoo dikwijls de ziel in u heftiger dan gemeenlijk wordt aangegrepen door toom of vreugd, door schrik of pijn, teekent zich dit ook zelfs bij bedaagde lieden in de uitdrukking van hun oog af.

Dat niet uw oog, maar gij ziet, blijkt voor het overige wel het klaarst daaruit, dat gezien kunt ook zonder uw oog. De een heeft dit sterker dan de ander. Maar gedroomd b, v, heeft elk onzer op zijn beurt, en ook gij hebt in meer dan éen droom gestalten van dingen gezien, soms zoo scherp en sterk gezien, dat ge ze kondt weergeven op het papier. Ge hebt er soms angst over gehad, en onder dien angst geleden. Ja, de werking van die droombeelden kon zóó sterk zijn, dat ge er van wakker werdt en uit den slaap in schrik opvloogt. Ook buiten slaap kan de verbeelding u zoo duidelijk figuren voor den geest brengen, dat ge er u in verheugt. Zelfs heeft zinlijke zonde zich van de verbeelding meester gemaakt. Ën welbezien kan geen bouwheer, beeldhouwer of schilder een echt kunstwerk objectiveeren, of hij moet het eerst in zichzelf hebben gezien.

Als we sterven, sluit zich wel ons oog, en wordt dat oog in het graf verteerd, maar daarom houdt ge met uw sterven niet op te

zien. In een geestelijke sfeer, als waarin ge dan overgaat, hebt ge om te zien het instrument van uw oog niet meer noodig. Daar ziet ge rechtstreeks en vanzelf. „Daar zult ge Hem zien gelijk Hij is”.

Dit dubbel vermogen onzer ziel nu, om te zien door het instrument van ons oog, maar ook om te zien zonder dat ons oog daarbij dienst doet, drukken we vaak uit door te zeggen, dat ook onze ziel een eigen oog heeft, en te spreken van ons zielsoog. Toch is dit overdrachtelijk gesproken. Het zien zonder ons lichamelijk oog is een rechtstreeksche werking van onze ziel of in onze ziel. Hoe de droomen in onze ziel gewerkt worden, weet niemand, al zijn er allerlei gissingen over gemaakt. Over het algemeen is onze keunis van wat in onzen geest omgaat, en hoe onze geest in onze ziel werkzaam is, nog een uiterst geringe. Maar bewuste verbeelding, waardoor we ons iets voorstellen zoo dat we het, zonder dat het er is, toch voor ons zien, is uiteraard een werking van onzen geest in ons, die ons de ééne maal overvalt, wat men dan inspiratie noemt, en een ander maal opzettelijk door ons zelven wordt opgewekt, 'tzij uit onze berinnering, 'tzij door wat anderen ons zeggen.

Dit laatste nu maakt, dat een ander ons tot oogen kan zijn. Men kan in woorden u een prachtig natuurtafereel zóo schilderen, dat gij 't als voor u ziet, zonder er ooit geweest te zijn, en dat het u toch is, alsof ge er voor stondt. Dan hebt gij bet zelf niet gezien, maar de zanger, die het u in zang en dicht bedingt, heeft 't wel gezien, met zijn oogen. En nu laat hij 't u ook zien, niet op het netvlies van uw eigen oogen, maar hij leest het u, om zoo te zeggen, van zijn eigen oogen af. En zoo dikwijls nu als ge iets ziet, doordat een ander u wat zijn oog zag, voorteekent in uw geest, is die ander « tot oogen geworden.

Dit nu heeft, mits ernstig opgevat, eendiepen zin voor een ieder die anderen te leiden, op te leiden en op te voeden heeft.

Het was Mozes, die tot Hobab, zijn schoonvader, zeide: „Zoo zult gij ons tot oogen zijn". Iets waarmee hij zeggen wilde: Wij kennen deze vreeslijke woestijn niet. Wij zien den weg door deze woestijn niet. Wij zien niet waar de bronnen iijn, om onzen dorst te lessen. Wij zien niet, waar de plek is om wild te jagen of om eigen vee te voeden. Wij zien niet, uit wat hoek ons gevaar dreigt van overvallen te worden. Maar gij ziet dit alles wel, en gij ziet 't scherp. We zullen op een plek komen, dat wij niets merken, en dat gij alles merkt. Ga dan met ons en doe óns zien door uw oogen. Zoo zullen ook wij het zien, en er doorkomen en uitgered worden, en daarbij zal niet ons eigen oog ons er door helpen, maar gij zult ons tot oogen zijn, zoodat wij het, door uw kennis en leiding, zelf zien.

Hobab zou Israël leiden. Maar nu is er tweeërlei leiding. Een moeder draagt haar pas geboren kindeke in haar armen en leidt het zoo onbewust. Een gids kan, zonder een woord te spreken, u voorgaan, zoodat gij blindelings volgt. Dan blijft gij lijdelijk. Ge denkt niet, ge let op niets. Werktuigelijk gaat ge achter hem, die u voorgaat, aan.

Maar er is ook een heel andere leiding. Een leiding die u de dingen toont, u op wat ge zoekt of te duchten hebt, opmerkzaam maakt. U inlicht, u de kennis der zaak aanbrengt, zoodat ge nu zelf weet waaraan ge toe zijt, en die alzoo er u toe brengt om, met volle bewustheid, te kiezen waar ge gaan zult, en wat u te doen staat. Zulk een gids of voorganger legt u de dingen uit, brengt u op de hoogte, leidt u in den toestand in, geeft u van zijn raad rekenschap En zoo stelt hij u in staat, om, met volledige kennis van zaken, op eiken tweesprong te weten, wat weg ge zult inslaan. Dan is er geen blindelings volgen, maar een met heldere bewustheid voortgaan. Dan ziet ge zelf. Alleen maar, ge zaagt niet door uw eigen oogen, die u in den steek zouden hebben gelaten, maar die gids en leidsman is u tot oogen geweest, en stelde u in staat om zelf te zie?

Zoo is het uiteraard met Mozes en Hobab geweest. Mozes is niet stom en blindelings achter Hobab aan komen loopen, maar Hobab heeft Mozes op alles wat zich voordeed opmerkzaam gemaakt, hem alles verklaard en uitgelegd, uitvoerig alles met Mozes besproken, en zoo was het ten slotte Mozes, die besloot en besliste. Hij zag. Hij zeil. Maar bij dat zien en kennen is Hobab hem tot oogen geweest.

Keurig fijn, en diep doordacht drukte Mozes dit nu uit, door niet te zeggen: „Wij zullen u volgen", maar door tot Hobab te zeggen: We zullen deze vreeslijke woestijn doortrekken. Ga gij daarom niet van ons weg. Aan ons-zelf overgelaten zouden wc verdolen, en niet zten waar wc zien moesten. Maar wees gij ons tot oogen, en zoo zullen we zelf zien kunnen, wat ons eiken morgen, eiken avond te doen staat.

Kan nu het eerste beginsel van dege opleiding en verheffende opvoeding juister worden uitgedrukt?

Staat ge tegenover een kind, of tegenover een volwassen persoon, waarvan u de opvoeding en opleiding is opgedragen, dan begint 't natuurlijk daarmee, dat uw leerling of kweekeling niet ziet, wat gij ziet. En het doel is dan om te maken, dat hij 't in 't eind zelf ook ziet, ziet zooals gij het zaagt.

Natuurlijk begint alle opvoeding, elke opleiding met een aanzeggen, voorzeggen en werktuigelijk meêdeelen. Ge werkt dan op voorstelling en geheugen, en ge wilt dat wie verder zal komen, beginne met allerlei van u over te nemen en aan te nemen, zonder 't zelf te zien. Zoo is de aanvang in elk vak en op elk stuk. Het is het aanbrengen van de stof, waaruit het beeld gevormd zal worden, en waarop straks het zielsoog van uw kind of leerling zóó zal moeten gericht worden, dat hij 't nu vanzelf doorzie en zie.

Maar als ge bij dit werktuigelijke blijft, laadt ge wel het scheepke, en vult ge de hersenen wel, maar ge vormt, ge ontwikkelt niet, ge voedt niet op, er is geen opleiding tot hooger standpunt.

Ge moet bij uw kind en bij uw leerling niet enkel voorzegger zijn, opdat hij u naspreke, en voordoener, opdat hij u nabootse. Neen, ge moet hem, zoo spoedig het even kan, tot oogen worden, opdat hij door u leere zien, wat hij eerst niet zag; het inzie en doorzie; en nu zelf rechtstreeksch contact krijge tusschen zijneigen ziel en het voorwerp waarop ge zijn aandacht richt.

Ge moet uw kind en uw leerling zelf leeren zien, inzien en doorzien, zóó dat hij straks u niet meer van uoode hebbe. Ge moet uzelven overtollig maken, door hem tot uw hoogte op te heffen. En juist daarom moet ge er u op spitsen, om hem niet duurzaam tot gids en voorganger te zijn, maar hem tot oogen ttyitzen, opdat zijn eigen geest in hem alsnu eel f zie, wat gij eerst wel zaagt, maar hij nog niet.

Vooral geldt dit in zake de religie.

Teksten van buiten leeren, psalmen opzeggen, den Catechismus er in hebben, is noodzakelijk en onmisbaar; maar dit alles is werktuigelijk werk en vormt geen godvruchtig karakter, leidt niet op in godzaligheid, en voedt niet op voor een trouwe belijdenis op aarde noch tot den ingang in het eeuwige leven.

Het kind moet in Gods tente binnentreden, het moet zelf Gods alvermogen in zijn eigen leven leeren zien, het moet met zijn God en zijn Heiland in levend zielscontact worden gebracht. En ge moogt niet rusten, eer ge uw Jcind zóó leert bidden en voorbidt, dat het zelf met zijn ziel tot zijn God nadere, en nu zelf in volle realiteit de heilige dingen zie. Gij gaat weg. Uw kind blijft. En als straks uw kind alleen over is, moet het zich even vast aan uw en zijn God klemmen, als gij dat doen mocht in uw beste oogenblikken.

Van buiten leeren is goed, is kostelijk, is onmisbaar, en het is pure dwaasheid, te zeggen, dat een kind niets van buiten moet leeren, wat 't niet ten volle begrijpt. Maar juist dat van buiten leeren, moet leiden tot het van binnen leeren. Met gids te zijn van uw kind moet ge beginnen; maar allengs moet ge uw kind ook in het heilige tot oogen worden, %66 dat het zelf met doordringenden blik tot in het heiligdom der goddelijke mysteriën inzie.

Ouders die hun kinderen aan den afval verloren, zijn in den regel zelf er aan schuldig, dat ze in zake den godsdienst hun kinderen niet met zich hebben doen meeleven en met zich hebben doen inleven in den verborgen omgang met hun God. Ze namen hun kinderen aan den leiband, en waren geen oogen voor hun kroost. Hoe zouden hun kinderen, straks opgegroeid, dan nu zelf zien.

Ook met de prediking staat het niet anders. Een predikant moet eiken dag des Heeren zijn gemeente tot oogen zijn. En dan eerst is zijn prediking ingeslagen, als bij het huiswaartskeeren de gemeente alsnu zelve in geestelijke klaarheid zie, wat haar dusrer ontging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„en zuit ons tot oogen zijn”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's