Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Wee, wee, de groote stad! Openb. i8 : l6.

Onder drieërlei gezichtspunt dook de tegenstelling tusschen den vroegeren en den tegenwoordigen mensch voor ons op. Vroeger machteloos tegenover de machten der natuur; nu ze met overmacht beheerschend. Vroeger opgesloten in een kleine, stille wereld; nu het leven van heel 't wereldrond in nooit rustende beweging meelevend. En zoo ook, vroeger in kennis beperkt; nu met kennis als overladen. Toegepast nu op het leven der religie, maakte die onmacht afhankelijk; deed die rust van het leven in zichzelf inkeeren; en deed de kleinheid van verworven kennis gretig grijpen naar de kennis die geopenbaard was. En omgekeerd heeft thans het besef van eigen macht het gevoel van afhankelijkheid van den Almachtige verzwakt; iaat de rustelooze actie naar buiten voor het leven in de birinenkamer van zijn eigen hart geen tijd over, en dringt het overwicht van eindige kennis het heimwee naar de kennisse van den Oneindige terug. Gelijk later blijken zal, moest éït t.ie; ï. zoo zijn, en zou ons geschapen zijn naar Gods beeld veeleer tot een tegenovergestelde uitkomst hebben moeten leiden. Maar de schuld van het verleden, en de zonde van het thans levend geslacht, dulden het niet anders. Ons op alle gebied machtig, ons overal thuis zijn, en ons van alles kennis bszitten, heeft ons eigen ik in de glorie gezet en voor de glorie van God en zijn Christus 't algemeen besef bijna ontoegankelijk gemaakt. Waar wedergeboorte tusschen beide trad, werd die ban natuurlijk gebroken, maar 't algemeene geloofsinstinct voor de onzfeiilijkc dingen, dat voorheen de machtigste hefboom voor ons menschclijk leven was, Jaoette zijn kracht in, en daardoor is allerwegen het religieuse leven in beteckenis en kracht gedaald. Het geloofsinstinct is daarom niet weg. De vonk is er nog. Maar de aschlaag, die de vonk drukt, belet dat de gloed glinstere.

Ging hierdoor de vroegere concentratie van leven en bewustzijn in één gemeenschappelijke aanbidding te loor, vanzelf moest hieruit de zucht en de behoefte om in iets anders de concentratie van het leven te vinden, opkomen. Hoe sterk ons leven ook door het overdreven individualisme uiteengeworpen zij, de drang naar eenheid en saambinding laat zich daaromniet wegcijferen. Die drang naar eenheid komt uit ons eigen wezen op. Hoe verschillend en soms tegenstrijdig ook de neigingen en vermogens onzer ziel zich uiten, in alles komt toch ons ééne, eigen wezen uit. En al spreekt men daarbij tegenwoordig liever niet van de ziel, te sterker went men er zich aan, van zijn ik, en nogmaals van zijn ik te spreken, en dat ik is en blijft dan toch de eenheid ia ons eigen bestaan.

Maar in die eenheid van het persoonlijk ik kan ons menschelijk geslacht niet rusten. Het ik van den één tegenover het ik van den ander werkt eer losmakend en ontbindend, en vandaar dat altoos zoeken naar een imponeerende macht, die ons, bij al ons verschil, en bij alle onze uiteenloopende levensuitingen toch v^eer samenvat. Die macht nu was vroeger de Religie. Niet eerst onder de Christenheid, maar reeds zeer sterk in het oude Israel, en zelfs 'm de wereld der Heidenen. Plaatselijk aangebeden afgoden vatten het plaatselijke en nationale leven sa& m, maar bij de Grieken b. V. zweefde toch over en hovende plaatselijke afgoden de hooge idee van Jupiter, die aan heel het heir der goden zekere eenheid gaf. Maar hooger klom die eenheid toch, toen de aanbidding van den eenig waarachtigen God de wereld binnendrong. Die aanbidding vatte zich saam in de vereering van den Christus, en toen is er een tijd gekomen, dat metterdaad alle menschelijk leven zich in die aanbidding van den Christus concentreerde. Niet alleen het persoonlijk leven en het leven van gezin en familie, maar ook het leven der scholen van wetenschap, de gilden onzer nij veren, het stadsleven, het leven van kunst en vaardig heid, 't was alles religieus geheiligd, en vond in den Christus zijn vereenigingspunt. Zoo was er eenheid, zoo was er saamvatting, zoo was er concentratie, en juist dit schonk aan het menschelijk leven zijn hoogere harmonie als door een heiligen nimbus, die uit de ongeziene wereld op deze wereld der zienlijke dingen afstraalde.

Thans daarentegen is die saamvatting verbroken, die eenheid is weg, die concentratie ging teloor, die heilige harmonie is verbleekt. Er is een te sterke woeling in de wateren, die 't slijk van onderen opdrijft, en daardoor is er geen afspiegeling meer in die wateren van wat glanst aan het firmament. De klaarheid ging teloor. Het is al troebel geworden, wat we om ons zien. Het is al één onstuimige zee, die haar golven door den wind des daags voelt opzwepen, en tot geen ruste komen kaa.

En toch doet te midden van die uiteenspatting en verbrokkeling de nooit uitstervende behoefte aan eenheid en saamvatting zich ook nu weer gelden, maar ze werkt thans op heel andere m.anier, Was het weieer een streven naar geesteli/ke eenheid, thans moet die eenheid een zichtbaar, een stoffelijk karakter dragen. Kwam ze ons vroeger toe uit de onzienlijke wereld, thans zet ze zich vast in de wereld die voor oogen is, en zoekt haar concentratie niet in het Jerusalem dat boven is, maar in de machtige, alle menschelijk leven in zich saamvattende Wereldstad. Ook in de oudheid is dat streven gekend geweest, eenerzijds in Jerusalem en Athene, en anderzijds in Babyion en Rome. Maar al is er gelijkheid, toch was het toen anders dan nu. Jerusalem en Athene waren wereldsteden, niet door haar reusachtigeafmetingen.noch door haar saamvatting in eigen boezem van alle merjschelijk leven, maar door een geestelijke uitnemendheid. Als steden waren ze betrekkelijk klein. Maar Jerusalem schitterde door het monotheïsme op Sion, Athene door zijn kunstgenie. En wel warec Babyion en Rome reeds machtige steden, en tot op zekere hoogte prototype van de wereldstad, maar toch in heel anderen zin, dan wij dit thans aanschouwen. De tempel, zij 't al van den afgod, bleef altoos nog 't raiddenpunt. Er was macht, er was ingeslopen bederf, er was uitpuiling van weelde, er was verdnking in zinnelijkheid, maar, bij alle twijfel en scepticisme, bleef er toch altoos nog iets heiligs datsaambond. Doch zelfs reeds in dien getemperden toestand zag de profeet het gevaar, dat in zulke machtige steden school. Babyion bleef zelfs, in zijn toepassing op Rome, de booze naam van de stad, die de volkeren drenkte uit haar gifbeker; en de tegenstelling tusschen Babyion als de wereldstad en het Jerusalem dat boven is, bezielde den ziener op Pathmos.

Maar toch heeft de oudheid nooit de wereldstad gekend, gelijk v; ij die kennen, als saamtrekking van heel het menschelijk leven en wel onder afwerping zelfs van allen hoogeren, heugen schijn. In onze wereldsteden is de wereldstad zelve, zonder iets hoogers of meer ideaals, het middenpunt, de beheerschende macht van het menschelijk leven geworden. Van de kleinere steden, gelijk we die ook ten onzeat kennen, is daarbij geen sprake. Stedelijke zelfverblinding moge ook van Amsterdam als een wereldstad gewagen, maar ieder kenner weet, dat de wereldsteden zijn Parijs, Londen en Berlijn voor Europa; en New-York voor de Amerikaansche wereld. Concentraties van millioenen inwoners, die uit heel het land de actie naar zich toezuigen, en al het overige land met zijn steden en dorpen aanzien als een afhankelijk gebied, waarover zij den scepter zwaaien. Ja, meer nog, steden, die geen landgrenzen eerbiedigen, en, elk op haar terrein, het leven van alle landen aan zich pogen te onderwerpen. Parijs als de wereldstad der weelde, Londen als de wereldstad van handel en verkeer, Berlijn als de wereldstad van menschelijke kennis, en New-York als de wereldstad van het geld. Van alle zijden stroomt men naar die wereldsteden toe. Het is een pelgrimstocht uit alle oorden, om in die wereldsteden zich eerst ten volle mensch te hebben gevoeld. Met magnetische kracht trekken ze alles tot zich. Van haar gaat 't wachtwoord uit, dat heel de wereld door moet klinken, en tot in de verst afgelegen streken den toon voor het leven moet aangeven. Wie naar die wereldsteden den pelgrimstocht niet meemaakte, telt niet als volle mensch meê. Daar, in die wereldsteden, leeft men een eigen leven; ai wat daarbuiten tiert, bootst slechts het leven van die wereldsteden na. Ze zija de meesteressen, de heerscheressen op elk gebied van 't menschelijk aanzijn. Daar ia die v/ereldsteden wordt de wijn ingeschonken, en naar het woord van den Ziener, hebben ze alle volkeren met haar wijn gedrenkt. Die er den toon aangeven zijn „bekleed met fijn lijnwaad van purper en scharlaken en versierd met goud en kostelijk gesteente en paarlen." Nog altoos naar het oude lype, in zoo krachtige taal door de profeten en door den Ziener op Pathmos in beeld gebracht.

Ging zoo de aloude concentratie van het menschelijk leven onder het schild vanden Christus teloor, de concentratie die de wereldstad er ons voor in plaats schonk, kon niet anders dan een onheilige zijn. Reeds de profeet gaf voor het type van zulk een stad den trek aan, dat ze niet anders zijn kan, dan „een v^rz^jalplaats van onheilige geesten" een „bewaarplaats van wat onrein en hatelijk is". Dit kan niet anders. Het zaad der zonde is in het hart van elk mensch aanwezig. Hoe meer menschen ge alzoo op éénzelfde plaats saambrengt, hoe meer ge de onheilige brandstof voor het vuur der zonde ophoopt. En in zulk een wereldstad, waar millioenen en millioenen saamwonen, stapelt zich die brandstof der zonde op tot een onheiligen berg. De voorstelling alsof dit alleen in Parijs zoo zijn zou, is dan ook even onmenschkundig als in strijd met de feiten. In Engelands hoofdstad hoopt het booze kwaad zich even machtig op, Berlijn is in geen enkel opzicht achtergebleven. En in New-York viert de zonde, in haar schandelijkste vormen, even satanische orgiën. Er is in elk dier steden een poel van ongerechtigheid op alle zedelij ken stoffelijk gebied. Niet, alsof heel deze steden alzoo waren. Er is in al die steden een beschaafde, zeer smaakvolle voorgevel, maar daar achter broeit en gist het kwaad schier grenzenloos en bandeloos, en de giftige gassen dampen er allerwegen uit in wild opstijgende wolken.

Dit komt van de verborgenheid der schaamteloosheid. Op het platteland en in de kleine steden kent men u van aanzien en bij uw naam, Zelfachting dwingt daarom tot .zelf bedwang. De heilige schaamte is er een schutsengel, die den wilden hartstocht in toom houdt. Maar in die wereldsteden met haar millioenen en millioenen verliest de enkele zich geheel. Niemand kent hem. Hij is aan zichzelf overgelaten, en verliest daarom den schutsengel der schaamte al meer uit het oog. Hij ziet hoe anderen zich aan niets meer storen, en in hun bachanaliën jubelt hij meê. De nacht wordt er in den dag, de dag wordt er in den nacht verkeerd. Men houdt er op, mensch met eigen naam en eigen achting te zija, en gaat op in de brooddronken massa. Zoo neemt de zonde onder de mannen en onder de vrouwen er steeds stuitender vormen aan. Voor wie zou men zich ontzien? Voor wie zich verbergen.? Het wordt één booze sport in zinnelijke zelfverlaging, waarin de een den ander nog poogt te overtreffen. En zoo drinkt men, en speelt men, en verdierlijkt zich, tot alle hoogere menschenadel met voeten is getreden. Niets waarvoor men meer terug deinst. Niets wat de stem der conscientie meer wakker roept. Men weet het van elkaar en voelt zich door anderer schuld bij eigen schuld veilig. Geen der onheilige „broederen" die er u straks minder om acht. De kinderen weten het van hun vader en moeder. De jongere broeders en zusters van de ouderen. Het is één onweerstaanbare trein van zingenot en weelde, die 't al meclokt en meetrekt. En dit weer heeft vanzelf tengevolge, dat uit heel het land, en tot uit verre landen, de meest goddelooze en misdadige elementen juist naar die wereldsteden toekruipen en toesluipen. Daar vinden ze een wereld naar hun hart, en eens daar binnen genesteld, vieren ze eiken boozen hartstocht bot.

En in dieinnerlijk verdorven wereldsteden trekt zich nu alle glorie van het menschelijk ieven saélm. Alle kunst opent er haar tempel en geeft er aan haar priesters en priesteressen eere en goud. Het kunstvermaak viert er zijn hoogste triomfen. Zangarsen zangeressen met de welluidendste stem, spelers op alle muziekinstrumenten van het uiterste der vaardigheid, tooneelvertooningen met het schitterendste decor en de meest voltooide actie brengen er hoorders en toeschouwers in verrukking. Wat is het leven van den kunstenaar in een provinciestad vergeleken bij zijn zegetocht in een onzer wereldsteden! In bouwkunst en beeldhouwwerk en schilderkunst overtreffen deze wereldsteden door haar monumentale paleizen en rijk gesteffeerde museums, al wat heel 't overig land te aanschouwen geeft. De vormen van het leven zijn er tot de hoogste verfijning opgevoerd. De feestmalen schitteren er^ door keur van gerecht en fijnheid van tafelmontuur. Tot in gewaad en kleedij wordt een keur van snit en harmonie van kleuren en rijkdom van versiering bereikt, als ge elders vruchteloos zoekt. En dit niet alleen, maar ook de wetenschap bloeit er. Elke wereldstad geurt met haar Universiteit en stalt een reeks van de best voorziene scholen op eik gebied van menschelijke bedrijvigheid uit. Voor alle gebied van menschelijke kennis vindt ge er genootschappen en vereenigingen en clubs. Meetings en voorlezingen en conferenties over elk stuk van menschelijkewetenschap verzamelenelken avond een keur van publiek in haar lokalen. De Overheid ontplooit er haar macht. Een heirleger van politie en militair waarborgt rust en orde. Schitterend verlicht de Overheid tot diep in den nacht grachten en straten en stegen. Voor snelheid van communicatie biedt ze u sporen onder den grond door, trams langs alle lijnen, rijtuigen die onder haar controle staan. Ze biedt u een drinkwater, dat het water van den bergstroom in zuiverheid evenaart, en ze waakt tegen de ziektegevolgcn, waarmee vuilheid of gifmicrobe u bedreigen konden. En ook zonder dat de Overheid er zich in mengt, zijt ge in elk deel van zulk een wereldstad thuis. Gelagzaal op gelagzaal wacht op u, om u te herbergen. Op alles is gerekend. In alle nooddruft des levens is voorzien.

De saamvatting van het leven in zulk een wereldstad gaat dan ook de concentratie van het leven in uw dorpen en kleine steden zeer verre te boven. Er is in die wereldsteden niet alleen concentratie van het leven van heel het land en van heel de wereld, maar ook een concentratie in zichzelf. Op het platteland en in onze kleine steden leeft men een eigen leven in zijn eigen huis, en in dat stille, huislijke leven ontwikkelt zich familiezin, toewijding en onderlinge gehechtheid. Maar in zulk een wereldstad is het huis bijzaak. Maar al te velen, die het 's morgens verlaten en eerst diep na middernacht weer opzoeken. Het huis is er logies, als men te bed wil of krank wordt. Doch men leeft niet in huis, maar in de stad. Men luncht op zijn kantoor, men houdt middagmaal in zijn restaurant, en 's avonds vindt ge man en vrouw en kroost in den schouwburg, op het concert of in de gelagzaal, en huiswaarts keert men alleen om te gaan slapen. Zoo wordt het leven steeds meer veruitwendigd, op het publiek terrein overgebracht, en op dat publieke terrein verliest dé persoonlijkheid zich, verliest de gezinsgeest zich, wordt de familieband steeds losser gemaakt, en ... de religie vindt geen plek meer voor 't hol van haar voet. Hoe zou er dan van een saamtrekking van het leven onder Christus als ons aller Hoofd op alle gebied des levens nog sprake zijn? De kunst bant Hem uit De wetenschap verlaagt Hem tot een rabbi der oudheid. En de altoos booze maatschappij in haar eindelooze woeling schept zichzelf een zedelijken standaard, die om de ziel zich niet meer bekommert, en aan het lichaam niets ontzeggen durft.

De sterke concentratie van het leven in zulk een wereldstad, aldpor geheel buiten de eenheid ia Christus omgaande, ja, steeds meer bewust tegen de eenheid vai het leven in Christus ingaande, zoekt daarom haar eenheid in een eigen geest. Niet in een eigen geest, die van hooger komt, noch zelfs in een geest, die in een machtige persoonlijkheid belichaamd is, maar in een geest zonder naam, in een geest dien ge niet in beeld kunt brengen, maar toch een geest, waarvan ge de overheerschende en meesleepende macht op elk gebied van het leven voelt. Aan de macht van diengeest biedt niemand weerstand. En ieder die mee wil doen, vervormt er zich naar. Niet alleen in het groote, maar tot in het kleinste, tot in de mode van het gewaad, tot in de manier van zich voor te doen, tot in de taal die men spreekt en tot in den toon waarin men zich uit. Aan dien geest is men verslaafd. Aan verzet ertegen waagt niemand zich. Als een kudde lammeren loopt de een achter den ander aan. Ook in de wisselingen waarin die geest zich gedurig vermeit. Want wat tien jaar geleden mode en usantie was, is nu lang verouderd. Schier elk vijftal jaren slaat die éene zelfde, allesbeheerschende geest in nieuwe vormen om, in vormen hoe men zich kleedt, wat men eet, welk lokaal men bezoekt, waar men 's avonds heengaat. En zoo is de vorm niet weer omgeslagen, of de duizenden en tienduizenden volgen willig en gaan meê, en niemand denkt er aan, wat vóór tien jaar vaste regel was, ook nu nog te blijven volgen. Die geest is anders te Parijs dan te Londen, anders te Berlijn dan te New-York, en wie uit Berlijn te Parijs komt, haast zich zija Beriijnsche wijze van doen af te leggea en gaat slaafsch op in den geest van Parijs. Wie dien toon aangeeft, kan men van de mode nog zeggen. De man of de vrouw is met name te noemen, die elk voorjaar en eiken herfst de snit en de kleur van uw gewaad u voorschrijft. Maar voor het overige zijn de toongevers onbekende personen. Niemand weet umet zekerheid te zeggen, waarom nu en juist op die wijs usantiën en levensmanier weer wisselden. Maar het resultaat blijft 'tzelfde. De geest spookt en heerscht, en aan dien geest onderwerpt een ieder zich, en al wie meeleeft volgt na.

En onder dit alles woelt en werkt een eenheid van geestesrichting. Al die vormen en gewoonten en usantiën, hoe uiteenloopend en wisselend ook, zijn toch de uiting van éénzelfde bedoelen, van éénzelfde willen, van éénzelfde richting, waarin onbewust gestuurd wordt. Niets staat op zichzelf. Tusschen alles is verband. Er is niet alleen uitwendige en vormelijke concentratie, maar ook een concentratie in eenheid van geest in alles wat stuurt, richt en leidt. Zoo zgn er dan wijsgeeren opgestaan, die gewaand hebben, die eenheid van den heerschenden geest in hun stelsel tot uiting te kunnen brengen, en invloed oefenden die diepe denkers ongetwijfeld, maar toch vergisten ze zich toen ze waanden dat hun denken dien geest schiep. Veeleer gaven zij in hun stelsel slechts uitdrukking aan wat in den geest van het volk was wakker geworden en allengs in den geest van heel een wereldstad tot klaarder bewustzijn was gekomen. Wie nu achter het gordijn gluurt, weet hoe in dit alles eenerzijds de door God in ons menschelijk wezen gelegde kracht, en anderzijds allerlei satanische invloeden werken. Die beide worstelen met elkaar, en het is uit die worsteling dat de toongevendc geest voor elk nieuw tijdperk opkomt. Die geest nu is in de eeuw die achter ons ligt, steeds meer van het heilig spoor afgeweken, en steeds duidelijker is hij bezig eengeestelijk menschbestaan te organiseeren, dat op alle punten God verlaat en van zijn heiligen wil zich afkeert. Of die ongoddelijke ontwikkeling nogmaals gestuit, geknot, ontzenuwd, en aan hooger geest onderworpen zal worden, weten we niet. We kunnen op weg zija naar de openbaring van „den mensch der zonde". Het kan ook zijn, dat wat nu heerscht, nog tijdelijk weer ondergaat. Maar, wat ook de toekomst brenge, zooveel staat vast, dat heel onze menschelijke ontwikkeling op dit oogenblik in het teeken van de wereldstad staat, ea dat de geest die als toongevend en heerschend van die groote wereldsteden uitgaat, almeer zijn stempel op heel onze menschelijke existentie zet. Het is die geest van de wereldstad, die, naar steden en dorpen uitgedragen, almeer de geheele levensuiting van ons geslacht gaat beheerschen. Het is die geest die zijneenheid, saamvatting en concentratie aan het meelevend deel van ons menschelijk geslacht opdrukt, en zich in alle werelddeelen zoekt voort te planten. Hem, die eens haar Koning was, heeft 't Christelijk Europa onttroond, en de wereldstad is haar de Koningin geworden, onder wier scepter men zich willig buigt. Wat heerscht is niet meer de geest van Boven, die ons meteen sursum corda opheft, tegen de zonde wapent, en ons de poorten der eeuwigheid ontsluit. Die geest van Boven heerscht nog in den kleinen kring, onder hen die aan hun Koning trouw bleven. Maar de geest die over de massa heerscht, is een geest uit de wereld, die binnen de perken vaa deze wereld het leven afsluit, en die, tot onder de belijders, steeds meer van het menschenhart bezit neemt. Van dien „geest uit de wereld" is de „wereldstad" de schitterende tempel. En uit dien tempel van den geest der wereld voert men tegen het Koningschap van Christus zelfs geen strijd meer. Strijd zou juist de ijveraars voor Christus Koningschap weer hebben wakker geroepen, Neea, het trof beter doel, zoo men dat Koaingschap van Christus eerst puur vergeestelijkte, toen het onbesproken liet, en eindelijk het deed vergeten. Zoo kwam het terrein vrij, Europa vergat, dat het eens zija harmoaische eenheid voor alle levensuiting in den Christus bezeten had, ea zoo ging de deur vaa 't hart opea voor de majesteit de nieuwe Koaiaginne, voor het Babyloa, dat oas zija eenheid van geest, ea ia zija glorie de moderne saamvatting van ons menschelijk leven scheakenzou.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's