Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In uw licht zien mij het licht.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In uw licht zien mij het licht.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want bij U is de fontein des le»ens; in uw licht zien wij het licht. Psalm 36: ro.

De verdroogde bedding der rivier roept om 't water dat van de bergen afstroomt. De verdorde akker roept om den zegen van boven. En zoo ook, als de nacht ten einde spoedt, roept heel 't aardrijk, roept al wat leven heeft om licht.

Niets kan op zich zelf bestaan, noch zich zelf geroïgzaam wezen, het heeft alles een leegte ia zich, het voelt eea gemis, hel heeft behoefte, van dorst ea vaa honger wordt 't verteerd. Juist hierdoor is ia Gods schepping het een op het ander aangelegd, het kan er niet buiten, het is er van nature mee verbonden. Door de leegte komt de vervulling, uit de lessching van den dorst hooger genieten, uit de verzadiging van wat hongerde, rijker levensvreugde. Het is wel zooals Jezus het uitsprak: Zalig zijn ze die dorsten, en zalig eijn ze die hongeren, want zij zullen verzadigd worden. Als er eerst dorst is, en daa de fontein haar wateren doet springen, daa is er eea hartversterkende verzadiging van vreugd, die er zonder diea dorst nooit zou geweest zijn. Ea zoo is het geestelijk ook. De ziel die nist dorstte, gelijk het hert naar de waterstroomen, heeft de zaligheid van het door haar God verzadigd worden nooit gekend.

Meer nog, alle bevrediging en verzadiging voor wat onze tijdelijke behoeften aangaat, is nog slechts de zwakke, fliuwe voorsmaak van wat er aaa hooger leveasvreugd wordt icgedronkea, als het God dea Heere belieft, de ziel innerlijk met den schat zijner goedertierenheid te vervullen.

De psalmist roept 't dan ook uit: „Hoe dierbaar is uw goedertierenheid, o, God, dies de menschenkinderen onder de schaduw uwer vleugelen toevlucht nemen. Ze worden dronken van de vettigheid uws huizes, en Gij drenkt ze uit de beek uwer wellusten."

Dat is de eerst verarmde, beroofde, ontledigde ziel, die allengs de toenadering gewaar wordt van de overvloeiende volheid des Goddelijken levens. En nu drinkt, teug bij teug, uit iien vollen beker die haar wordt toegereikt, en onder het iadrinkea van die teugen een zaliger verkwikking geniet, dan ze ooit vroeger gekend had.

Reeds de genieting van de gaven Gods kan zoo vreugdevol stemmen. Het water in de kruik, op verren afstand van de fontein u toegebracht, kan reeds zalige gewaarwordingen gevea. Maar toch is 't iets zoo heel anders, als de ziel eindelijk naderea mag tot ds Foateia zelve, ea het water des levens ruischen hoort en spatten en springen ziet. Dan wordt het een aanraking met het Oneindige zelf, die de ziel hoog boven haar vroegeren levensstand opheft. Dan is er een vreugd, een zaligheid, een welgelukzaligheid, die de wereld niet geven kan. En dan komt vanzelf en ongedwongen de belijdenis over de lippen: „Gij, Heere, drenkt mij uit de beek uwer wellusten, want bij U, bij U alleen is de i^i£)«/«« des levens!'

Maar Leven is niet genoeg. Leven is nog maar het zijn. De plant leeft ook. En daarom, de hoogste genieting van 't leven komt eerst, als ook de kennis, het bewustzijn, de wetenschap, het inzicht opwaakt, om ons de volheid, de schoonheid, den rijkdom, de heerlijkheid vaa dat hooger en heiliger levea te vertolkea ea te doea bewcnderea. En dat komt eerst met het Licht.

Ook ia het middernachtlijk uur kunt ge aan het strand vaa den Oceaan in de frissche koelte die van zijn golven u tegenademt, genieten. Maar

toch, volop geniet ge den rijkdom van den Oceaan eerst, als het morgenrood aan de kimmen opgaat en de zon haar gouden lichtstralen met de deinende en kabbelende golven laat spelen.

Dan is er niet maar de Oceaan, maar de Oceaan glanzend in het Licht.

En zoo nu is het ook met wie toenadert tot den Oceaan der Goddelijke goedertierenheid en zich mag baden in haar deining. Reeds dat zich wag voelen zinken in den stroom der Goddelijke genade, is onuitsprekelijk rijke zielsgenieting. Maar toch, het w//e genot komt ook hier eerst, als het Licht voor ons dien Oceaan van Gods liefde bestraalt, zóó dat we die liefde verstaan, en ze tot op den bodem doorgluren en doorgronden kunnen.

Niet maar het Leven, maar het Licht bij het Leven. Eix ook dat licht komt alleen van Hem die ons 't leven toebracht.

En daarom, „bij u is de Fontein des Levens, " maar als in één adem er bij: „Alleen ia uw Licht zien we het Licht".

In de zienlijke wereld spreekt ons een heerlijke symboliek toe. De zon roept van de Zonne der gerecitigheid. De donkerheid van den naeht klaagt van den nacht der zonde. En als in den morgenstond het licht de nevelen der duisternis weer terugdringt, ademt heel de natuur op en spreekt ons symbolisch van opklaring, vantpestrooming van geestelijk licht en van bevrijding der ziel uit innerlijke beklemdheid.

Het somber donker van den nacht drukt neer en benausvt, de zonneglana die in den morgen opgaat, doet opleven en bevrijdt u.

Ook da ziel kent 't niet anders. De bangste schrik is de „buitenste duisternis" die de verlorenen wacht. En die„buitenste duisternis" wordt hier reeds voorgevoeld in de donkerheid die over de oaverloste ziel hangt, haar omhult en verstikt. En of ge dan in die donkerheid uwer ziel al 't kunstlicht ontsteekt van de lampe uwer eigea verzinning en van den luchter der wereldichs vreugde, het kan u niet innerlijk bevredigen, omdat uw zielsoog niet op dat kunstlicht, maar op het licht, dat van den hemel opgaat, is aangelegd.

£n dit licht nu komt in het natuurlijk leven van de zon. Zelfs als de zon is ondergegaan, en het zachte maanlicht u beschijnt, is het nog altoos licht van de ZOE, dat die maan u af kaatst. O 'k de dwaalstarren schitteren voor uw oog alieen door het licht van de ééne zon. En alleen de vaste sterren flonkeren u tegen met een eigen lichtglans van omhoog.

En ZOO ook m het geestelijk leven straalt dit Licht u niet anders toe dan uit de Bron van alle licht in uw God. Wat in het Woord u toeglanst is eens chijnsel van dat Licht Gods, dat u wordt toegekaatst. Wat profeten of apostelen, wat vroms vrienden u van dat Licht in het hart doen stralen, 't is al uit die ééne Bron, zij het ook door hen, u toekomend.

Miar da rijkste, de zaligste genieting komt dan eerst, als het Licht uit God u zelf, rechtstreeks, in de ziel straalt. Dan wandelt ge zelf in 't Licht. Dan omstraalt het u en veilicht heel uw innerlijk wezen. Dan drinkt ge 't licht uit de Bron van 't Licht zelf in. En dan komt de jubel der verzekering: „Bij U is de Fontein des levens, en in uw Licht, o mijn God, zie ik nu zelf het licht."

Dit Licht, 't is voor den rechtvaardige letterlijk gezaaid.

En dan, bij dit Goddelijk licht, doemt er een wereld van geestelijke wonderheden voor uw schier bedsvelmd zielsoog op.

Dan tast ge niet meer in de duisternis, maar voelt, wa? .r alle twijfel u ontzinkt, de volle, de waarachtige zekerheid zich onder uw ziet plaveien. Ge ziet 't dan voor oogen. De heerlijkheid is er. En ge staart ia de diepte der genade, in den afgrond van Gods goedertierenheden, in den Oceaan van Gods eeuwige liefde. En niet maar alleen in woorden en in groote trekken, maar tot in de kleinste bijzonderheden en in de volle werkelijkheid, teekent zich Goddelijk schoon na Goddelijk schoon voor uw bswoaderead oog af. Een Goddelijk schoon van eeuwige ontferming, waarvoor de woorden u ontbreken, waarvan ge slechts stamelen en lispelen kant. Maar uw ziel drinkt het in, en bij het Licht dat u omstraalt, kent ge endoorziet ge 't met een klaarheid, die u opheft in heilige verrukking.

Ge kunt dit ook zoo uitdrukken, dat in Christus da volheid van de Goddelijke genade en van het Goddelijk leven is, maar dat eerst bij het licht van den Heiligen Geest uw zielsoog bekwaamd wordt, om den overvloeienden rijkdom in Christus te ontdekken; zoodat ge zeggen kunt, dat het licht van Christus eerst bij het licht van den Heiligen Geest voor ons opgaat.

Maar toch, als de psalmist het uitzingt: „Alleen ia uw licht zien we het Licht, " dan ligt hierin nog iets meer en nog iets vollers. Christus is en blijft Middelaar. Middelaar om u tot den Vader te brengen. Om u in te leiden in de zielsgemeenschap met God Drieëenig. En daarna eerst komt de onmiddellijke, de rechtstreeksche bestraling met het eeuwige Licht. Eerst dan wordt het niet alleen de geur van de blosm der genade indrinken, maar ook die bloem zien en het v.'ondere schoon, de pracht van de lelie in al haar vormen en lijnen, in al haar kleuren en tinten met uw zielsoog genieten.

En zoo nu is het met het Licht van Gods geestelijke schepping. Dan zijt ga niet maar uit den dood in het leven overgegaan, maar ge ziet '/ leven, ge doorgluurt zija heerlijkheid, ge geniet in de glanzen van het genadekrisfal. Ea het ivordt dan ook uw roemtaal: „ De duisternis is 'voorbijgegaan, en het waarachtige licht schijnt nu !“

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„In uw licht zien mij het licht.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's