Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Omdat hij ons eerst liefgehad heeft”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Omdat hij ons eerst liefgehad heeft”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben Hem lief, omdat Hij ODS eerst liefgehad heeft. I Joh. 4 : 19.

In de sfeer der heiliger, hoogere liefde drijft nog altoos deze klinkklare ongerijmdheid boven, dat een onherboren mensch niet in' liefde naar den Heilige uitgaat, maar dat wel omgekeerd de Heere onze God in liefde uitgaat naar den onheiligen mensch.

Niet de zondaar zoekt zijn God, maar God zoekt den zondaar.

Niet wij hebben Hem eerst liefgehad, maar nu hebben wij Hem lief, omdat Hij ons eerst

liefgehad heeft. Niet de gevallen mensch heeft eerst zijn zonde beweend, beleden en afgezworen, en betere dingen beloofd, om hierdoor in God de liefde voor zich op te wekken. Veeleer heeft God hierin zijn liefde jegens ons bevestigd, dat Hij zijn eengeboren Zoon voor ons overgaf, „toen wij Bog zondaars waren". Christus is niet voor „de heiligen", maar voor de goddeloosen gestorven. Gestorven voor ons, niet toen we reeds eeuwig leven in ons droegen, maar „toen we nog krachteloos waren." Toen nog niets in ons voor God aantrekkelijk kon zijn, maar omgekeerd alles in ons tegen onzen God rookte, toen heeft de liefde Gods zich naar ons uitgestrekt; toen heeft de liefde Gods ons omvangen; toen heeft de liefde Gods ons gekoesterd; en toen is de „dood in ons" overgegaan in het leven.

£n die liefde onzes Gods voor ons, al is ze in Bathlehem en op Golgotha geopenbaard, is toch geen opwelling geweest van dit ééne oogenblik, die liefde bewoog zich veeleer uit de diepte van het eeuwig raadsbesluit, en hiermee uit het eigen Wezen Gods, naar ons toe. God is liefde. En die liefde in God is nooit door onze zonde gestuit; heeft nooit op de liefde van ons voor Hem gewacht; ze ging altoos voor; ze dekte altoos de zonde tce, om van zonde vrij te maken en van zonde te verlossen. Het was altoos de zon, die opgaat om het ijs te doen smelten. Het leven dat in den dood indringt, om leven dat eeuwig is en eeuwig duurt, in het zondig hart 'te zaaien.

Die liefde is in haar wezen ontferming, genade, veelheid van barmhartigheden. Die liefde Gods zoekt haar kind, haar schepsel, ziende dat 't verloren is. Zoekt 't niet in toorn maar in louter goedertierenheid, en wendt den toorn op Messias af, om het creatuur dat verloren was, ten eeuwigen leven te redden. Het is een liefde die niet terugtreedt, omdat ze stuit op onwil, maar dien onwil omzet in den wil om gered te worden. En een liefde, die, is de zondaar herboren en vernieuwd, en weer kind van God geworden, in het hart van dat kind zelve indringt, opdat ook dat kind liefhebbe, liefhebbe zijn God en liefhebbe zij a broeder, in denzelfden toon en met denzelfden gloed, waarmee de. liefde eerst in God jegens hem opwaakte.

Zoo heeft God ons eerst liefgehad, en hebben wij nu lief, omdat we eerst door God gemind zijn. „En dit gebod hebben wij van Hem, zegt de apostel, dat die God liefheeft, ook zijnen broeder liefhebbe."

Dit is niet de oude liefde. Het is de nieuwe liefde, de liefde die trekt in het geestelijk lichaam van Christus, en die ze allen samenbindt en samenhoudt die als levende leden in dit mystieke Lichaam des Heeren zijn ingelijfd.

De oude liefde is de liefde die ook de wereld kent. Liefde, omdat men zich voelt aangetrok

ken. Liefde, omdat er in het voorwerp onzer liefde iets benijdenswaardigs ' is. Een liefde die ons vreugde en genieting belooft. Een liefde uit bewondering of een liefde uit zelfzucht. Maar althans een liefde, die gestuit wordt of afkoelt, waar 't voorwerp dat eens oaze liefde had, zijn aantrekkelijkheid vcor ons verliest, doordat het ons tegenvalt, of in beminnelijkheid verachtert.

Liefde als van de magneet, die werkt als de magneet trekt, maar tot stilstand komt als de roestvlek de magnetische kracht breekt.

Liefde die ook zich wel ontfermt over wie hongerig is, of naakt, of door krankheid en nood des levens achterhaald wordt, maar die dan ook eindigt als de nood gelenigd is, en de aanblik van ellende het medelijdend oog niet meer deert.

Anders wordt die oude liefde eerst bij een vader of moeder voor het kind van hun echt. Dan mag dat kind de verzenen tegen de prikkels slaan. Verdriet zelfs zijn ouders aandoen. Soms zijn ouders tarten en tergen door zijn wangedrag, zonder dat daarom de liefde van het ouderhart wegsterft. Ook de verloren zoon blijft van dien vader zijn kind. En in dat kind is zijn Hoed, en dat bloed spreekt en roept. Niet altoos, niet bij allen. Maar al te vaak ziet ge, hoe zelfs die liefde afkoelt, als het lieve ophoudt in het kind aan te trekken.

Maar bij een vader, bij een moeder ten opzichte van hun kind wordt 't dan toch zelfs in de oude, de natuurlijke liefde nog gezien, dat er liefde zonder zelfzucht werkt, liefde tegen wat afsloot in, een liefde die 't booze weet te verwinnen.

Een hoogere trek in de natuurlijke liefde, die niet uit den mensch is, maar die door God in het ouderhart is ingeprent.

Bij den mensch. Maar ten deele zelfs ook in de dierenwereld. De leeuwerik dié zich tegen den sper, ver doodslrijdt, om in het nest zijn jongen te beveiligen.

Maar de nieuwe liefde is heel anders.

Ze komt op uit de zalige ervaring van de liefde Gods. Het hart voelt zich aangegrepen en gekoesterd door een Goddelijke liefde, die verbijstert en beschaamt. Het voelt zich gemind, zonder dat er iets beminlijks in het hart was. Hel voelt zich door die Goddelijke liefde gekoesterd, niet uit het medelijden voor een oogenblik, maar met een ontferming die voor eeuwig duurt en van alle eeuwigheid af zich naar ons loebewoog. En omdat uw Godalzoo u eerst heeft liefgehad, komt nu in eeuwigen dank de iiefde voor Hem uit het diepst der ziel op. 't „Abba Vader" van het geminde kind klimt op %oor Hem die 't herboren heeft. De afstand is te niet gedaan. Het is een leven van de ziel in God, en een leven van God in onze ziel geworden. En het is nu het stille ruischen door onze ziel van den stroom eener eeuwige liefde, die niets meer vraagt, niets meer zoekt, maar jubelt in zalige liefdesgenieting.

En in die nieuwe liefde worden nu ook de broederen opgenomen.

Althans, zoo moet het zijn.

Niet Vlagen wat u in de anderen hindert of tegenstaat of afstoot. Niet met een scherp oog al 't kwade in hen opspeuren, en u voorts van hen terugtrekken, als uwer liefde onwaard. Wie zóó de broeders lic-f heeft, past de oude liefde, de naiuur'ijke liefde in de heilige sfeer toe, en is nog vreemd aan de inspiratie der nieuwe liefde, aan de liefde die uit God is.

De nieuwe liefde is, den broeder te minnen, zooals G'd u heeft lief gehad. Hij had u lief, eer ge nog van uw zonde gereinigd waart, toen allerlei boosheid u nog aankleefde, en Hij had u alzoo lief om u van zonde te reinigen. En zoo ook zal uw liefde voor uw broederen zijn. Ge zult ze liefhebben met hun gebrek en hun krachtelocfsheid, met hun zonden en afdolingen, en het moet uw liefde zijn, die zich toewijdt, om, door Gods genade, hen met hun zonde te doen breken.

Dat is de openbaring van bet Lichaam van Christus. Gij zult de broederen liefhebben, om hen te heiligen, en zij zullen u liefhebben, om in u de zonde te overwinnen.

Een liefde niet uit aantrekkelijkheid, niet uit zelfzucht, ciet om wat ze u belooft, maar een liefde uit heiligen, uit on weerstaan baren drang. Niet omdat ge zoo wilt, maar omdat ge niet anders

kunt. God zelf, door zijn liefde jegens u, u tot hartelijke, tot ongeveinsde liefde jegens de broederen uitdrijvend.

Toets daaraan nu de liefde jegens de broederen, gelijk ge ze in de gemeente des levenden Gods waarneemt, en wat teleurstelling bedroeft u niet.

Zie de afscheidingen, de vervreemdingen, de koelheden. Beluister de gesprekken van den een over den ander. Peil het gemis aan innigheid en hartelijken zin. En neen, ge gevoelt, het zomert nog niet onder ons. Eer ligt de verstijving van de winterkoude nog over zoo'/elen uitgestrekt. Veel oude liefde ritselt er nog. Maar de nieuwe, de alles verzoenende, de alles toedekdende, de alles vergevende, de den broeder zoekende en reinigende, en zich hem toewijdende liefde, waar is ze? Waar is die heilige liefde voor den broeder, als waarmee God ons eerst heeft liefgehad?

Ea nu de vraag: In wien klaagt ge het gemis aan deze heilige liefde het eerst aan ? In u zei ven of ia den broeder?

Zoo 't eerst in hem, dan gaat er geen koestering, maar slechts te meer verkoeling ook van u uit.

En alleen zoo ge hier het eerst u zelf aanklaagt, en begint met de nieuwe liefde uit uw eigen hart over al uw broederen te laten werken, zult ge, als kind van uw God, de liffde uws Vaders in den geest van Christus uitdragen.

En die liefde faalt niet in haar belofie. Waar die liefde werken gaat, brengt ze haar zegen altoos.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Omdat hij ons eerst liefgehad heeft”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's