Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVIII.

De ruime opvatting, die onze vadereri van het Genadeverbond hadden, is op zich /, e'f dus niet te veroordeelen. Zoodra mer. komt te staan voor de vraag, of het Genade verbond zich uitsluitend beperkt tot de Gereformeerde Kerk, dan wel alle Christelijke Kerken omvat, kan niet anders geantwoord worden, dan dat het Genadeverbond lich zoover uitstrekt als de Christelijke Kerk, 0/eral waar de belijdenis van Christus nog niet uitgebluscht is, waar nog eenigcrmatt een Christelijke Kerk gevonden wordt, houdt ook het Genadeverbond nog stand.

Maar daaruit volgt nog niet, en dat is door onze vaderen niet altijd genoegzaam onderscheiden, dat de Gereformeerde Kerk, iva ir ze zelf de teekenen en zegelen van bet Genadeverbond heeft uit te reiken, geen strenger eischen heeft te stellen en voor de heiligheid van het Genadeverbond niet te waken fieeft. Bij het Avondmaal is dat wel gevoeld. De Gereformeerde Kerk heeft nooit tot den Dlsch des Verbonds toegelaten degenen die geen belijdenis des geloofs in de Gerefor meerde Kerk hadden afgelegd. Daar werd dus wel degelijk de wacht gehouden, dat het heilige niet ontheiligd werd. Maar bij den Doop was men minder streng. Dan redeneerde men: de kinderen, die in het Genadeverbond geboren zijn, mogen van den doop aiet verstoken blijven. Bij gevolg heeft de Gereformeerde Kerk al deze kinderen te dcopen, ook al behooren de ouders niet tot ie Gereformeerde Kerk.

Toch hebben onze vaderen dezen regel nooit consequent durven doorvoeren. Ook «raar ze den doop van deze kinderen toestonden, deden ze het nooit dan onder een voorwaarde. Er moesten dan bij den doop getuigen optreden, die er voor instonden, dat zulk een kind in de Gereformeerde leer zou worden opgevoed. Ontbrak die waarborg, dan mocht de doop niet worden bediend, gelijk Calvijn uitdrukkelijk aan Knox schreef en ook de Kerk van Geneve later in haar advies herhaalde. Het feit zelf dat 2ulk een kind beschouwd werd als in het Genadeverbond geboren te zijn, was zonder meer dus niet voldoende om het in onze kerk te laten doopen. Er moest zekerheid worden gegeven, dat het straks als lidmaat der Gereformeerde Kerk zou opgroeien. Dat was de conditio sine qua non, waaraan onze vaderen steeds hebben vastgehouden.

Tot op zekere hoogte kan men dus wel zeggen, dat onze vaderen ook bij den doop gevoeld hebben, dat de heiligheid van het Genadeverbond moest gehandhaafd worden. Maar in de practijk heeft dit hulpmiddel toch zeer weinig geholpen. Calvijn zelf heeft dit wel gevoeld, toen hij aan Koox schreef, dat dit laten vervangen van de natuurlijke ouders door doopgetuigen alleen voor een tijd mocht gedoogd worden, maar dat in een welgeordende Kerk de vaders zelf als doopgetuigen moesten optreden. In de practijk heeft dit getuigenstelsel dan ook meer kwaad dan goed gesticht. Wat als tijdelijke uitzondering be doeld was, werd allengs blijvende regel. In Protestantsche landen, waar de Overheid den Roomschen eeredienst verbood en de Roomsche ouders toch hun kinderen niet ongedoopt wilden laten, kwam het telkens voor dat Roomsche ouders hun kinderen bij Gereformeerde predikanten lieten doopen, zonder dat er eenige waarborg was, dat deze kinderen niet Roomsch zouden worden opgevoed. En zoo zonk de Gereformeerde Kerk allengs in, dat toen in de i8s eeuw de predikant D. Frantzius zich bezwaard voelde om zulke kinderen te doopen en dit bezwaar op de Overijsselsche Synode te Deventer in 1713 ingebracht werd, de Synode weigerde op dit gravamen in te gaan. Gelukkig dat de Zwolsche classis wijzer was en een uitweg heeft gezocht en gevonden, om den bezwaarden predikant van deze doopsbediening te ontslaan.

Wat tot deze misstanden aanleiding gaf was de gedachte, dat in een protestantsch land de publieke eeredienst, en daaronder werd ook de doop begrepen, alleen in de publieke Kerk mocht plaats vinden. De persoonlijke vrijheid der conscientie liet men onaangetast; of men roomsch, mennoniet of gereformeerd wilde zijn, moest ieder voor zich zelf weten. Maar de publieke eeredienst werd alleen toegestaan aan de Gereformeerde Kerk, Daar moest ieder burger zijn kinderen laten cjoopen; gelijk hij ook daar zijn huwelijk moest laten inzegenen. De doop in een roomsche kerk was evenals de huwelijks-inzegening in een roomsche kerk verboden. De Overheid, die slechts éen Kerk als de ware erkende, duldde geen andere Kerk naast deze en verbood elke kerkelijke handeling die niet in de publieke kerk plaats vond.

Op dat standpunt staande, kon de Gereformeerde Kerk wel niet anders doen, dan den doop ook van Roomsche kinderen toelaten. Indien slechts éen Kerk het recht had om den doop te bedienen en die kinderen, als behoorende tot het Genadeverbond, erkend werden, moest die Kerk hun wel den doop bedienen. Het eene volgt logisch uit het andere. Maar daaruit blijkt dan ook, waarin de fout van deze beschouwing schuilt. Zoodra men toegeeft, dat ook de andeie Christelijke Kerken recht hebben op een publieken eeredienst en de Overheid niet geroepen is om dien eeredienst te verbieden, lost de moeilijkheid-zich van zelve op. In onze dagen wordt het vraagstuk in dien vorm niet eens meer gekend. Geen Roomsche ouder denkt er meer aan zijn kind in een Protestantsche kerk te laten doopen. En wij betwijfelen of een Protestantsche kerk er thans nog aan denken zou, zelfs al werd dit gevraagd, era kii.Jeren van Roomsche ouders te doopen. Niet, omdat men betwijfelt of zulke kinderen tot het Genadeverbond behooren, maar omdat men volkomen terecht heeft ingezien, dat Roomsche kinderen in een Roomsche kerk en niet in een Protestantsche kerk behooren gedoopt te worden.

Voor wie deze eigenaardige historische toestanden in het oog houdt, zal het wel verklaarbaar zijn, waarom onze kerken bij de toelating tot den doop zoo ruim waren, maar hij zal tegelijk dankbaar wezen, dat - ve thans in andere verhoudingen leven. Het getuigt voor den scherpzienden blik van Calvijn, dat hij reeds het juiste beginsel heeft uitgesproken, dat de Gereformeerde predikaliten alleen doopen kunnen de kinderen, geboren uit ouders, die tot de gemeenschap onzer kerk behooren.

Het goede en juiste element in de verbondsbeschouwing onzer vaderen houden we dus vast. We gelooven met hen, dat het Genadeverbond zich verder uitstrekt ian de Gereformeerde Kerk. Aan de rechtmatigheid van den doop ook buiten onze Kerk bediend tornen we daarom niet. Ook ie kinderen van Roomsche geloovigen kunaen een zaad des verbonds zijn en de belofte des verbonds kan ook aan hen door Gods genade vervuld worden. Dat alles wordt gaarne en onbewimpeld toegegeven. Maar de Gereformeerde Kerk heeft, juist omdat ze de zuiverste openbaring der Christelijke kerk is, ook het meest voor de heiligheid des verbonds te waken en daarom alleen iie kinderen te doopen, die geboren zijn uit ouders, die zij als bondgenootea inden '.'ollen zin des woords erkent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's