Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII.

Tot het geheel doorzuurd was. Matthéus 13:33.

Tweeërlei werd alzoo erkend:10, dat het wonder ia de dagen van Jezus en van zijn apostelen een beteekenis had, die na de voltooiing der Openbaring wegviel; en 20. dat daarom niemand zeggen mag, dat de mogelijkheid van 't wonder thans zou zijn afgesneden. Christus onze Koning leeft aan de rechterhand Gods als Hoofd der Gemeente en als Hoofd der menschheid; krachtea gaan van hem uit en er is geen reden denkbaar, waarom die kracht ook nu niet nog over den tegenstand der Natuur zou kunnen triomfeeren.

Maar al houden we daarom ook voor nu de ffiogelijkheid van het wonder staande, dit geven we voetstoots toe, dat noch van de wonderen door de apostelen verricht, noch van wat uit later tijd a!s wonder geboekstaafd is, gezegd kan, dat het de wonderwerken door Jezus-zeif verricht, te boven ging en overtrof. Er behoeft slechts aan het wonder tj Kanaan en dat der spijziging, aan het wonder op Galilea's meer en aan de drie opwekkingen uit den dood herincerd te worden, om te doen gevoeien, dat de glorie van het apostolisch wonder hier geenszins boven uitgaat. We verkleinen daarom het apostolisch wonder niet; we dingen er niet op af; we miskennen er de beteekenis niet van; maar wat we ontkennen is, dat de wonderen der apostelen ia rang stonden boven de wonderen van Jezus zelf. Heeft nu de Christus nochtans uitdrukkelijk verklaard, dat van zijn Gemeente nog een meerder en hooger iets zou uitgaan dan in zijn werken getoond was, dan rijst de allerminst eenvoudige vraag, waarin we dit „meerdere" te zoeken hebben en vïaarin dit „meerdere" zou bestaan.

Wat onze Kantteekenaren hier ten beste geven, bevredigt niet. Zij verwijzen naar vier dingen. Naar het feit dat de apostelen den Heiligen Geest meedeelden door oplegging der handen; naar het spreken in ongewone talen; naar de uitdraging van het Evangelie door heel het Romeinsche rijk; en ten slotte naar wat we lezen in Marcus 16 : 17, 18, waar het heet: Degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: n mijnen naam zuilen ze duivelen uit«rerpen, met nieuwe tongen nullen ze spreken, slangen zullen ze opnemen, en al is 't dat ze iets doodelijks zuilen drinken, het zal hsn niet schaden; op kranken zullen ze de handen leggen en zij zullen gezond worden". Dat dit niet kan bedoeld zijn van eik geloovige, springt in het oog. Het kan alleen beteekenen, dat in den loop der eeuwen zulke dingen zouden voorkomen. Toch wil 't er niet bij ons in, dat in het opgesomde iets „meerders" zou liggen, dan wat in Jezus eigen wonderwerken openbaar werd. Op de geestelijke dingen kan dit in geen gevai slaan. Dat de prediking van Jezus zelf beperkt bleef tot Palestina en dat Paulus i.i Spanje, Petrus tot in Babyion het Evangelie bracht, is voorde apostelen geen „meerder werk." Het is niets dan de uitbreiding en voortplanting van hetgeen Jezus tot aanzijn riep. Meer dan epigonen zijn de apostelen hier niet. Omdat er thans Christenleeraars zijn die tot in China en Japan het Evangelie uitdragen, kan toch niet gezegd, dat ze daarom „meerder" doen dan Jezus deed. Evenmin kan de oplegging der handen iets meerders zijn dan toen Jezus op de jongeren blies, zeggende: ontvangt den Heiligen Geest." Het spreken van ongewone talen of woorden is zelfs geen wonder, waarvan men zeggen kan dat het door de apostelen werd verricht; veeleer was het een zielsuiting die l> un vanzelf over de lippen kwam, zonder eenige intentie hunnerzijds, meer in een oogenblik van hoogere exstase. Bovendien, wie zal zeggen, dat het spreken in andere talen iets „meerders" is dan het bezweren van den storm op Genesareth's meer of van de spijziging van de vijfduizend.' En wat de stoffelijke wonderen betreft, waarop men, onder verwijzing naar Marcus •6 : 17, 18, de aandacht vestigt, het opnenjen van slangen, het niet bezwijken onder giftigen drank, en het genezen van zieken, dit alles is veeleer van lagere orde dan de Wonderen door Jezus verricht. In geen geval gaat 't er boven uit. Slangenbezwcring heeft "^og in Indië plaats. Wil men zich niet met S'gemeene woorden laten afschepen, of langs de oppervlakte heenglijden, dan kan alzoo niet anders gezegd, dan dat deze verklaring van onze Kantteekenaren aan het Woord van Jezus geen genoegzaam recht doet weervaren, en den ernstigen lezer der Schrift allerminst kan bevredigen.

Zij het ons daarom vergund, een geheel andere opvatting aan te bevelen. Hierbij gaan we uit van een tegenstelling in de historie, die niemand loochenen kan; we bedoelen het onderscheid, de tegenstelling tusschen de instinctief onbewuste en de door oefening verkregen bewuste handeling bij onze aanraking met de dingen der Natuur. Om dit onderscheid terstond duidelijk in het oog te doen springen, nemen we met opzet een eenigszins alledaagsch en plat, maar juist daardoor onder ieders bereik vallend voorbeeld. Ia vorige eeuwen was onze Hoiiandsche keuken door heel Europa geëerd, maar er vaaren geen kookscholen. Onze huismoeders en haar helpsters kookten uitnemend smakelijke spijzen, maar ze leerden dit zich zelf; instinctief ontdekten ze hoe de spijs behandeld moest worden, om het beste gerecht te leveren. Hoiiarid's keuken openbaarde daarbij een eigen karakter, hierin bestaande, dat ze de natuurlijke producten van den akker en van de slachtbank veel sterker dan de vreemde keukens in hun natuurlijke voortreffelijkheid deed uitkomen. Nog noemt men in Frankrijk „a la HoUandaise" de toebereidiog van een gerecht zonder forceering en zonder overgieting met allerlei vreemde sausen. Visch „a la Hoilandaise, " is de zuiver gekookte visch met boter, en niet de visch onder allerlei vreemde sausen onkenbaar gemaakt. Deze wijze nu vau de spijzen toe te bereiden, is destijds door onze huismoeders van zelf, instinctief, gevonden. Ze gaven er zich geen rekenschap van, hoe ze doen moes ten en waarom ze zoo en niet anders deden. Wat ze deden, deden ze instinctief, ea z^ deden het goed. Thans daarentegen is dit instinctieve talent veelszins te loor gegaan, en zendt men sijn huwbare dochters en de aaüstaande keukenhelpsters naar ceis kookschool. Daar moeten ze het thans afïien e» aanleeren. Daar wordt het haar alles beduid ea uitgelegd. Het goed koken is nu resultaat, aiet van natuurlijken aanleg van het talent, om instinctief het juiste te vinden, maai van een soort schoolsche studie. Wat vroeger onbewust en van zelf toeging, wordt nu bewust zich eigengemaakt.

En ditzelfde onderscheid nu is op heel het leven van toepassing. Zie den landbouw. Van den landbouw hset het bij Jesaia: Neemt ter oore.en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn rade. Ploegt de ploeger den ganschen dag, om te zaaien.' Openten egt hij zijn land den ganschen dag? Is 't niet alzoo.' Waar hij het bovenste efifen gemaakt heeft, daar strooit hij wikken, en spreidt komijn, of gerst ea spelt, elk aan zijn plaats. En zijn God onderricht hem van de wijze. Hij leert hem." (28 : 23 v.v.) Hier is dus sprake van een landbouw, die door experiment, geheel instinctief toegaat. Het is een talent, een gave, een practische wijze van doen, die God zelfden landbouwer leert. Van een landbouwschool is geen sprake. Van intensieven landbouw evenmin. Maar hoe geheel anders is dit thans alies geworden. Ook hier sloeg het onbewuste doen geheel om ia het bewuste, aangeleerde doen, waarbij men zich rekenschap geeft vaa zijc handelwijze. Men is ingedrongen ia de scheikundige kennis van bodem, in de kennis van het zaaisel ea in de kennis van alle invloeden die op den groei van het gewas inwerken. Voor het vroeger instinctieve be bouwen van den akker, en het instinctieve behandelen van den zuivel en van den veestapel, is thans een met redenen omkleede, heel andere wijze van doen in de pla^s getreden.

En gelijk het bij den landbouw is, zoo is het welbezien op alle terrein van menschelijk Ie ven. Vroeger voedde men op, en waarlijk nog zoo kwaad niet, zonder eenige studie in paedagogiek; thans ziet men een pas getrouwde vrouw, in 't zicht op den moederzegen, naar een paedagogisch handboek grijpen, om de opvoedkunst uit dat boek te leeren. Vroeger bloeide hier allerlei soort van nijverheid op ongemeene schaal, en vestigde onzen industrieelen roem derwijs in gansch Europa, dat wij in meer dan één vak de leermeesters van heel de beschaafde wereld waren. Maar ambachtsscholen, nijverheidsschoien, industriescholen, fabrieksscholen had men niet. Thans daarentegen moet alle studie voor onze povere nijverheid op de school v/orden aangeleerd, en zonder heel een breede reeks van scholen komt men er niet. Vroegere kwam alle hoogere uiting, op welk gebied ook, uit het leven zelf voort, van zelf en uit instinctieven aandrang, nu is dat instinctieve afgestompt, en is het bewuste aanleeren er voor in de plaats getreden. Zelfs op het gebied van de Kunst bespeurt men iets dergelijks. Vroeger traden de groote kunstenaars onverwacht uit hun tente te voorschijn, bouwden, beitelden, schilderden, deden hun tonen hooren, en zongen uit eigen geestesdrang; en wat ze schiepen, wordt nog aangestaard als het hoogste, dat op kunstgebied werd geschonken. Maar bceken over kunst hadden//jt den gelezen, kunstscholen hadden ze weinig bezocht, bijna geen geschiedenis der kunst hadden ze tot hun beschikking. Het kwam al instinctief uit heilige inspiratie bij hen op. Thans daarentegen zijn onze kunstscholen en kunstacademiën verrezen, geschriften over echte en valsche kunstpogen u alies uit te leggen, kuastcritiek is aan de orde van den dag, geheele bibliotheken zoudtge enkel met de boeken over aesthettek kunnen vullen. Nu heeft deze ommekeer op het kunstgebied wel de orde der Natuur niet kunnen omzetten. Kunst leert men nooit. Kunst kan niet anders dan instinctief uit inspiratie opkomen. Kunst is een vanzelfsheid of het is geen kunst. Maar juist daarom spreekt het vooral hier zoo sterk, dat zelfs op dit gebied het bewuste leven telkens poogt het onbewuste en instinctieve te verdringen. Ea dit alles saamgenomen nu wijst ons op de uiterst gewichtige evolutie van ons leven, dat in de jsrea en eeuwen onzer onbewustheid rijk uit hat instinctieve opbloeide, en nu, bij .de daling van den instinctieven factor, ons door een bewust indringen in de samenstelling van de wetten der natuur, tot een hoogere, meer gesamenlijke en veel krachtiger heerschappij bezittende levensuïting poogt op te voeren. Dit bewuste van onze tegenwoordige levensuiting mist de bekoring, die aan het vroegere instinctieve leven zoo machtig eigen was, maar het plaatst ons op een hooger standpunt, verveelvoudigt onze kracht, en stelt ons als redelijke wezens tot hoogere dingen in staat. Stond vroeger elke triomf over de macht der Natuur op ïich zelf, thans is onze macht over de Natuur een gemeengoed; een krachtsuiting tegenover heel de Natuur als zoodanig geworden. vVs" aja ia haar roys? er5'»a ingedrongen. We hebben de orde van haar samensteliicg, en de beweging van haar factoren en de wetten die deze beweging beheerschen, ontdekt. Er ligt in den overgang uit het instinctieve in het bewuste behandelen van de Natuur alzoo eea ongemeene vooruitgang, het plaatst den mensch tegenover de Nstuur als bekleed met veel hooger macht.

Evenzoo lag het geheel in den aard der zaak, dat ons menschelijk leven niet met de bewuste, maar met de instinctieve uiting begon, Iiistinctief is de uiting, als God zelf, rechtstreeks zonder tusschenkomst, den mensch zijn weg aanwijst, en zijn innerlijke kracht doet uitkomen, juist wat Jesaia zegt, dat in deze eerste periode Godzeif den landbouwer leert en onderricht. Het kon niet beginnen met het bewuste leven, want de bewuste kennis der natuur ontbrak nog ten cenenmale. Plad 't hierop moeten wachten, er zou üooit menschelijke ontwikkeling gekomen ïija, want niemand bezat de ontladende kennis van de natuur, en alzoo was er niemand die het anderen leeren kon. Juist daarom was het een wondere genade, dat God de Hcerc ia deze eerste periode den mensch, door instinctieve werking, tot zooveel groots bekwaamd heeft. Het oorspronkelijke den mensch over de Natuur ingeschapen meesterschap, was door de zonde en den vloek gebroken. Toch verdween het daarom niet aanstonds geheel. Het werkte in verflauwde mate nog onder alle volk zekeren tijd na, maar die nawerking ontaardde ten slotte in goochelarij en goëtische kunst, ea liep zoo dood. Maar wat toen bleef, en eeuwenlang geheel onze menschelijke ontwikkeling gedragen heeft, is geweest de inspiratie van het instinctieve leven, die reeds zeer spoedig ons menschelijk leven tot hoogen trap van bloei heeft gebracht. Wat ons uit het oude Egypte en uit Kanaan in Abraham's dagen, in de verloopen eeuw bekend werd, verrast ons door het hooge standpunt van ontwikkeling, waarop destijds ons menschelijk leven stond. Iets waarmee allerminst gezegd is, dat ook niet toen reeds zekere studie werd toegepast. De nabootsing trad onmiddellijk in, en alle nabootsing blijft studie. Maar toch, het eigenaardig karakter van onze meoschelijke ontwikkeling kwam toen veeleer uit het genie, uit het ingeschapen talent, uit de instinctieve aandrift, en de studie bleef oppervlakkig en bleef bijzaak. Maar hierbij kon het niet duurzaam blijven. En veel grooter macht over de Natuur zou ons deel worden, zoodra de mensch met zijn onderzoek en nadenken in het wezen zelf der Natuur indrong, en aldus zelf de in haar schuilende krachten leerde ontleden, om ze dienstbaar te maken aan haar onderwerping. Het baat dan ook niet, of men al het klaaglied aanheft over het te loor gaan der poëzie, die eens heel ons leven deed glansen, om nu plaats te maken voor veel koud ea dor proza. Tot die prozaïsche evolutie moest het komen. Ze kon niet uitblijven. Het beleg kon niet duurzaam voor de buitenpoort der Natuur geslagen blijven, door die poor te moest de mensch tot binnen in haar veste dringen, haar verborgen krachten opsporen, en zoo van bimien uit onze heerschappij over haar vestigen.

Zoo is het dan ook geschied. Was er eerst een periode van de nawerking der krachten uit het paradijs, en kwam daarna de tweede periode van den bloei van hst instinctieve leven, thans zijn we de derde periode ingetreden, die onze heerschappij over de Natuur veel verder uitbreidt en haar vestigt in ons menschelijk onderzoek, en in de uit dat onderzoek verkregen kennis. Het is als 't verschil tusschen de wijze waarop de Aziaat in Thibet zijn kranken poogt te genezen door amuleten en bezweringen, en de diagnose en medicatie van den tegen woordigea geleerden medicus, die het lichaam in zijn samenstelling van binnen begluurd heeft, en door die meerdere en vollediger kennis, den zetel van het kwaad in het kranke leven weet te ontdekken. Iets wat niet zeggen wil, dat er niet ook in Thibet kranken genezen worden. Zelfs wordt niet ontkend, dat er vroeger middelen voor diagnose en medicatie bekend waren, die thans worden verwaarloosd. Onze geneeskunde versmaadt nog altoos veel te veel de historie der medicatie. Maar dit voelt ieder toch, dat de kennis der ziekten, en de kennis der geneeswijze, thans, dank zij de anatomie en physiologic van het menschelijk lichaam, op veel, veel hooger standpunt staan, en dat we hierdoor ook tegenover de krankheden, in deze periode van het bewuste onderzoek, een veel sterker positie innemen, dan in ds dagen toen men dreef op traditie en instinct. We moeten dan ook niet naar de periode van het instinctieve leven terug, al voegt het ons haar relatieve voortreffelijkheid te eeren. Niet in het onbewuste, maar in het bewuste leven ligt onze redelijke kracht. Alleen wie met bewuste kennis zich op de Natuur werpt, bezit over die Natuur een heerschappij die ons weer herinnert aan onze koninklijke roeping, om haar aan ons te onderwerpen. Er is in dat bewuste doen metterdaad een meerder, vergeleken bij voorheen.

Let nu in dit verband op Jezus' gelijkenissen van het mosterdzaad en van het zuurdeesem.

Men is gewoon deze gelijkenissen uitsluitend te verstaan van^^(? , f; ^/y/è^werkingen.Maar heeft men daartoe het recht.'Toont niet heel Jezus leer, dat hij altoos lichaam en ziel, stof en geest, de zienlijke en onzienlgke wereld als één geheel, in haar onmisbaren saamhang saam vat. En v/elk recht zouden wij dan hebben, om al dat tastbare, wat op 't lichaam, op de stof ea op het zienlijke leven betrekking heeft, bij Jezus profetie, die in deze gelijkenissen spreekt kortweg buiten te sluiten, om ons eeniglijk te bepalen tot het geestelijke.' Waar Jezus spreekt van het „meerdere" dat eens komen zou, handelt hij juist van zijn „werken", en onder die „werken" traden vanzelf de wonderwerken het meest op den voorgrond; wonderwerken die juist zijn macht over de zichtbare Natuur openbaarden. Laat ons dus niet scheiden, wat voor Jezus steeds één was. Hij nam den geheekn mensch éa met zijn zielsnooden éa met zijn uitwendige ellende, en tegenover beide trad hij als de Redder en Verlosser op. Verlosser van de zonde, maar ook Verlosser van de ellende die ons achtervolgt. In dit verband nu wijst Jezus op het mosterdzaadje. Een o, zoo klein zadeke. Maar dit zaad ontkiemt, het groeit op, het doorloopt een proces, en het einde van dat proces is een wijdvertakte boom die schaduw an bescherming biedt aan de vogelen des hemels. En zoo, zegt Jezus, zal het ook met het zaad des Koainkrijks zijn. Eerst klein, schijnbaar nietig ea gering zal 't ontkiemen. Maar dan zal het zich uitzetten. Het zal een geregeld organisch proces doorloopen, en eens zal de uitkomst zijn, dat er als een wijdvertakte boom in het midden der wereld staat, om heul en bescherming te bieden aan dea mensch in zijn zonde én in zijn ellende. Dit wijst alzoo niet op een zich steeds gelijk blij venden toestand, maar op een doorloopen van een reeks van perioden, op een uitbreiding van invloed, op een doordringen met dien invloed van heel ons leven, en op een toekomst waarin de geestelijk en stoffelijk zegenende werking van het zaad des Koninkrijks voor een ieder openbaar zal zijn. Een steeds meerder.

In de gelijkenis van het zuurdeesem teekent Jezus ons daarna datzelfde proces in zij a verborgen werking. Het wonder is hier, dat het zuurdeesem in het meel gelegd wordt, en dat het; komt 't eenmaal met het meel in aanraking, daarin een machtig proces doet ontstaan. En nu wijst Jezus ons niet op een uitwendige daad, of op een instinctieve handeling van de vrouw, maar op hetgeen, van haar geheel onafhankelijk, enkel door de in de Natuur schuilende krachten verder met het meel gebeurt. Jezus dringt in het geheim van de Natuur in, en toont hoe er in die Natuur krachten schuilen, die vanzelf het proces in werking zetten, en, naar de wetten die deze werking beheerschen, het proces voleinden.

Wat recht zou men nu hebben om de zinrijke profetie van dit proces ook hier weer tot het geestelijke te beperken.' Is het niet veeleer eisch, om ook hier dit proces van de krachten des Koninkrijks op geheel onze menschelijke saamleving toe te passen.' Heeft niet de kracht des Koninkrijks zich op elk gebied van ons leven voelbaar gemaakt; op geestelijk, sociaal en stoffelijk gebied.' En is die werking niet op alle gebied juist de werking geweest van het zuurdeesem.' Het Christendom, in de wereld ingedragen, met de factoren en wetten van ons menschelijk leven in aanraking komend, en alzoo door die aanraking geheel het gelaat des levens omzettend en veranderend. Vergelijk ons menschlijk leven in het Christelijk Europa ea Amerika met het menschelijk leven in Azië en Afrika, en van de daken immers wordt het u gepredikt, dat het zuurdeesem der Christelijke religie in de drie maten meels van geheel ons menschelgk leven is ingedrongen, en hierdoor heel ons leven op geestelijk, sociaal en stoffelijk gebied tot hooger peil heeft doen rijzen, juist zoo als het meel oprijst door de werking van het zuurdeesem dat er in verborgen wordt.

Plaatst men zich nu op dit standpunt, dan behoeven we waarlijk niet langer naar bewijs te vragen, maar dan toont de historie en toont het heden, dat alleen in deze Christelijke landen die vrijmaking en verhefflng van den geest tot stand is gekomen, die ten slotte zich ook op het onderzoek en de kennis der Natuur werpend, ook onze macht over de Natuur op zoo gansch wondere wijze verhoogd heeft. Zeker, ook de Grieken en Romeinen hielden zich met naspeuringen over de natuur onledig, en ook de Arabieren maakten er vorderingen in, maar toch, haar hoogere vlucht nam de wetenschap, en met haarde natuurstudie, alleen in die landen, waar het Christelijk beginsel 's menschen geest vrij had gemaakt. En al keert die natuurstudie zich thans op zoo laakbare wijze tegen de Christelijke religie, ze is en blijft daarom niet minder een plant, die alleen op het Christelijk erf uitschoot en uitschieten kon. Denk u Jezus' verschijning en den ingang van het Christendom in Europa weg, en nog zouden we als de Chineezen in het oosten, of de Indiërs in het zuiden van Azië, even machteloos als de ouden tegenover de, dei Natuur staan. Te zeggen nu, dat Jezus dezen loop der dingen, dit komende proces noch voorgevoeld, noch gegist, noch geweten zou hebben, ware te kort doen aan zijn hoogheid. Hij zou ons tot Koning zijn, hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde, en als Jezus dan tot zijn jongeren zegt, dat het zuurdeesem, dat hij in de drie maten meels kwam leggen, eens heel ons menschelijk leven zou opheffen, bleek het dan niet nu reeds volle waar te zijn, wat hij zijn jongeren profeteerde, dat hoe hoog ook zijn wonderen stonden, de vrucht van zijn ingang in de wereld, eens een nóg meerder, eea nóg wonderbaarder werk zou doen uitkomen, als de heerschappij zou aanbreken die we thans over de Natuur bezitten door de oatsluiering van haar geheimenissen en de kennis van haar verborgen krachten.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's