Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII,

Vraagt men nu hoe de Kerk de deelge^ nooten van het Verbond der genade heeft te beschouwen, dan moet daarop met onderscheiding worden geantwoord.

Aangezien de Kerk weet èn uit de Schrift èa uit de ervaring, dat niet al het goud, dat in Sion blinkt, echt is, maar dat er ook nagemaakt goud wordt gevonden, heeft de Kerk in de bediening des Woords het verschil tusschcn de ware en de valsche bondgenooten, tusschen de echte gcloovigen en de schijngestalten op Christus erve wel helder ia het licht te stellen. En ze heeft dat niet alleen voorwerpelijk te doen, maar ook in de prediking bij ieder lid der ge meente er op aan te dringen, dat hij zich zelf ernstig onderzoeken zal, of hij waarlijk in het geloof staat. Een prediker, die dat nalaat, staat schuldig aan het bloed der zielen, die hem zijn toebetrouwd. Aan den goddelooze (en daarmee wordt niet alleen de openbare spotter en vijand van alle religie bedoeld, maar ook de schijnvrome, die in de Kerk leeft) moet worden aangezegd, dat het hem kwalijk zal gaan, zoolang hij zich niet bekeert.

Maar aan de andere zijde mag nooit ver geten worden, dat de Kerk geen toetssteen ontvangen heeft om in elk bepaald geval uit te maken, wie waarlijk gelooft en wi^ niet. Aan God den Heere komt alleen het oordeel toe over het hart. De Kerk kan alleen afgaan op wat iemand aangaande zichzelven belijdt, zij kan alleen oordeelen naar het uitwendige. En zoolang iemands wandel en leven niet met zijn belijdenis in strijd is, heeft de Kerk hem voor een waar achtig geloovige te houden.

De Kerk doet dat niet met een absoluut en onfeilbaar oordeel. Ze verklaart daardoor niet: gij zijt werkelijk een kind van God. Want dan zou de bedenking volkomen juist zijn, dat de Kerk daarmede in vele gevallen een onwaar oordeel zou uit spreken. Maar ze doet dit, gelijk onze 'vaderen het noemden, naar het oordeel der liefde.

Wat met dat „oordeel der liefde" bedoeld is, kan*men het beste verstaan als men leest wat de Apostel Paulus in I Cor. 13 over de Christelijke liefde zegt: „zeis lankmoedig, ze denkt geen kwaad, ze hoopt alle dingen." En waar die heilige liefde in Christus Kerk den toon aan moet geven, daar mag de Kerk ook niet beginnen met wantrouwen, met achterdocht, met suspicie van kwade trouw. Wie zich bij haar aandient als een geloovige, als een deelgenoot van het verbond der genade, dien moet ze voor een waarlijk geloovige houden, totdat het tegendeel voor aller oogen blijkt. Indien de Kerk zich daarbij vergist, indien ze aan een schijngeloovige den eeretitel van een kind Gods en de weldaden des Verbonds schenkt, dan is dit niet haar schuld, maar komt dit voor rekening desgenen, die de Kerk misleid heeft. Maar de Kerk mag niet, omdat onder het koren ook kaf, onder de goede ranken ook kwade worden gevonden, de heerlijke en rijke beteekenis van het Genadeverbond voor degeloovigen verzwakken. Het Genadeverbond moet door de Kerk in zijn geestelijke realiteit gehandhaafd worden voor allen, die tot het Genadeverbond gerekend worden.

De Schrift zelf gaat ons hierin voor.

Christus zegt van de kleine kinderkens der Joden, die hunne moeders tot Hem brachten: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods" (Markus 10:14). Natuurlijk zegt Christus dit niet van alle kinderen; als de Kananeesche vrouw tot Hem komt om redding te vragen voor haar kranke dochter, luidt het antwoord: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen." (Mattheus 15 : 26). Wanneer Hij den kinderen der Joden de handen oplegt, hen zegent en zegt: erzulken is het Koninkrijk Gods, dan geschiedt dit, omdat deze kinderen in het Verbond der Genade geboren zijn, omdat ze als zoodanig erfgenamen zijn van het Koninkrijk der hemelen. Nu spreekt het wel vanzelf, dat niet elk dezer verbondskinderen, hoofd voorhoofd, persoonlijk deel g heeft gehad aan de geaade Gods. Later bij het opwassen zal het wel gebleken zijn, dat er ook onder deze kinderen waren, in wie God geen welgevallen heeft gehad, die niet onder het zegel der verkiezing lagen, die in ongeloof zijn opgegroeid. Maar naar het Geaadeverbond, waartoe ze krachtens hun geboorte behoorden, worden ze door Christus beschouwd als beminden om der vaadren wil. Christus zegt niet: ater, indien ze waarachtig in Mij gelooven, zullen ze in het Koninkrijk der hemelen ingaan. Hij verklaart nu, op dat oogenblik: erzulken is het Koninkrijk der hemelen, hun komt dat Koninkrijk toe, het is hun erfdeel krachtens het verbond der genade.

En evenzoo handelen de Apostelen van Christus met de volwassen geloovigen, met de leden der gemeente. Wanneer Paulus aan de gemeente te Rome schrijft, dan noemt hij allen, die te Rome lid der gemeente zijn, „geliefden Gods en geroepene heiligen" (Rom. i : 7) zonder daarbij eenig onderscheid te maken. Aan de gemeente van Korinhte schrijft hij: Aan de gemeente Gods, die te Korinthe is, den ^eheiligden in Christus Jezus, den geroepenen heiligen" (I Cor. 1:2). De gemeente in Filippi wordt gejioemd : „al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen" (Fil. i : i.) De bijvoeging: et de opzieners en diakenen, toont, dat hier niet bedoeld zijn de ware geloovigen, de wezenlijke bekeerden alleen, maar de ge meente in haar geheel. Van de gemeente in Thessalonica wordt gezegd: welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus" (IThe-ss. i : i en IIThess. 1:1) En Petrus, als hij schrijft aan de verstrooide vrfcmdelingen in Pontus, Galatië, Kappadocië, Azië en Bithynië, spreekt ze aan als „uitverkorenen naar de voorkennisse van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus" (I Pctr. i:2)

E a niet alleen dat deze hooge «eretitels in het opschrift of de adressen dezer brieven aan de leden der gemeente gegeven worden, maar in de brieven zelf worden ze telkens „broeders", geliefden", „menschen Gods" genoemd. En elke vertroosting en en elke vermaning, die tot de leden der gemeente uitgaat, is gegrond en rust op die onderstelling, dat ze kinderen Gods, dï.t ze uitverkoren zijn naar de voorkennisse Gods.

Wanneer men in sommige gemeenten het den prediker wel eens euvel duidt, dat hij de heele gemeente als broeders, als geloovigen aanspreekt; hem veroordeelt, wanneer hij van den kansel zegt tot de gemeente, dat Christus ons gekocht heeft met zijn bloed, en dat God om Christus wil onze Va.der is, en meent dat dit alles naar de aigemeene verzoening riekt, dan kent men de brieven der Apostelen al zeer weinig Wiiïit de Apostelen van Christus hebben de leden der gemeente nooit anders dan als gei > ovigea aangesproken. Als Paulus aan de gemeente van Korinthe schrijft, dat geen hoereerders, afgodendienaars, dieven noch i-'robkaardshet Koninkrijk Gods zullen be ervan, dan laat hij daarop terstond tot vertroosting der gemeente volgen: En dat R-a w-t gij sommigen, maar ^\i zijt af gewas schcn, maar gif zijt geheiligd, maar gif zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods' (I Kor. 6:11). Heerlijker weldaden, dan hier opgenoemd worden, zijn nauwelijks denkbaar, Gewasschen in Christus bloed, ge rechtvaardigd van de zonde, geheiligd door den Geest onzes Gods! En toch aarzelt de Apostel geen oogenblik om dit alles op de gemeente des Heeren in haar geheel toe te passen: ij zijt afgewasschen, geheiligd, gerechtvaardigd.

Ea niet alleen dat de Apostel met die vet bondsgedachte de gemeente troost en bemoedigt, maar hij ontleent daaraan de kracht tot alle vermaning. Wanneer de Apostel de leden van diezelfde gemeente te Korinthe waarschuwen wil om de hoererij te ontvlieden of geen dienaars van menschen te worden, dan grondt hij beide malen die vermaning daarop, dat ze als leden der gemeente het eigendom van Christus zijn: want gij zijt duur gekocht, zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en uwen geest, welke Godes zijn" (I Kor. 6 : 20 en 7 : 23). En evenzoo, wanneer de Apostel de gemeenten in Gabtië vermaant om niet door de wetpredikers van het Evangelie te worden afg.2trokken, dan zegt hij dat „God hun den Geest verleende en krachten onder hen werkte" (Gal. 3 : 5) en roept hij uit: O, gij uitzinnige Galaten, daar gif met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij met het vleesch" (Gal. 3 : 3).

De uitvlucht, dat dit alles wel geldt van de eerste christelijke gemeenten, omdat deze geestelijk zoo hoog stonden en haar leden v/aarlijk geloovigen waren, getuigt van een zeer gebrekkige kennis van wat de brieven der Apostelen ons melden. Wie die brieven aandachtig naleest, zal wel een anderen indruk ontvangen. De gemeente van Korinthe, die door partijtwisten verdeeld was, waarin een man geduld werd, die aan bloedschande zich schuldig maakte, waar de rijken de armen verdrukten en waar men zich niet ontzag zelfs aan het Avondmaal des Heeren zich dronken te drinken, was toch waarlijk geen volmaakte gemeente, een gemeente van waarachtig geloovigen alleen. En hoe droef de toestand in de Kerken van Galatië was, blijkt wel uit wat de Apostel Paulus zelf aan haar schrijft: Ik vrees voor u, dat ik g niet eenigszins te vergeefs aan u gearbeid heb" (Gal. 4:11) en wederom: Christus is u ijdel geworden, die door de wet ge. rechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen". (Gal. 5 : 4). En toch noemen de-Apostelen de leden dezer ge. meenten „geroepen heiligen", „geliefden Gods".

Ook de uitvlucht, dat deze eeretitel wel de gemeente als zoodanig, het organisme eldt, maar niet de leden der gemeente hoofd voor hoofd, houdt voor Gods Woord geen stand. Het is zeker waar, dat ook de Kerk als zoodanig, de Bruid van het Lam, een heilige Kerk genoemd wordt, gelijk we dit in ons Geloofssymbool be. lijden. Maar de Apostelen passen dezen eeretitel wel degelijk toe ook op de leden der gemeente individueel. Wanneer in Rome de, voorstanders der Christelijke vrijheid door het gebruik van offervleesch uit de heidensche tempels aan.de zwakken ergernis geven, waarschuwt de Apostel hen: Verderft dien niet met uwe spijze, voor welken Christus gestorven is." (Rom. 14 : 15). Er is hier sprake van bepaalde leden der gemeente, leden die zwak zijn in hun geloof en gevaar loopen afvallig te worden van de Kerk, en de Apostel aarzelt geen oogenblik om te zeggen, dat Christus voor hen gestorven is en dat het daarom zoo schrikkelijke zonde zou zijn, indien de sterken in het geloof door misbruik van hun vrijheid oorzaak werden, dat dezulken verloren gingen. Van de dwaalleeraars in Petrus dagen, die de gemeente met valsche ieeringen beroerden, zegt de Apostel, dat 'ij „den Heere, die hen gekocht heeft, verloochend hebben en een haastig verderf over zJch zullen brengen." (II Petrus 2 : i),

Omdat die dwaalleeraars zich eerst bij de gemeente hadden aangesloten, werden ze beschouwd als door Christus gekocht te zijn en was daarom hun verloochening van Christus zulk een schrikkelijke zonde. En niet minder sterk laat de Apostel Paulus in den brief aan de Hebreeën zich uit: Hoeveel te zwaarder oordeel, meent gij, zal hij waardig worden geacht, die den Zoon van God vertreden heeft en het bloed des Testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan !" (Hebr. 10 : 29),

Ook hier wordt wederom van een, die eerst cot de gemeente behoord had, maar later in het heidendom was teruggevallen, gelegd, dat hij eerst geheiligd was door het bloed des testaments, en dat hij daarna dat bloed onrein heeft geacht.

Dat de drijvers der aigemeene verzoening van deze teksten misbruik hebben gemaakt om daarmede hun onschriftuurlijke leer te bepleiten, dat Christus voor alle menschen gestorven zou zijn en allen geheiligd zou hebben door Zijn bloed, mag voor ons geen oorzaak wezen, om de waarheid die in deze teksten schuilt, opzij te schuiven of te ontkennen. Van Gods eeuwig raadsbesluit uit gezien is het volkomen waar, dat Christus zijn bloed alleen gestort heeft voor de uitverkorenen, dat zij alleen gekocht zijn tot < < jn eigendom, en dat zulk een gekochte des Heeren nooit afvallen of verloren kan gaan, Maar voor ons, die niet met de eeuwige uitverkiezing, maar met de zichtbare, openbaring van het Verbond der Genade te doen hebben, staat de zaak geheel anders. Christus heeft de Kerk gekocht met Zijn bloed, en daarom wordt ieder, die tot de gemeente behoort, gerekend, beschouwd eu behandeld, alsof Christus voor hem gestorven ware. En evenzoo aan de Gemeente is op den Pinksterdag de Heilige Geest geschonken, en daarom wordt ieder, die tot de gemeente bshoort, gerekend, beschouwd en behandeld aisof hij geheiligd was door den Geest onzes Gods.

Dat is de verbondsbeschouwing der getneente, waaraan nooit mag tekort gedaan. V/ie de gemeente van Christus beschouwt, aanspreekt en behandelt als een hoop onbekeerden met een enkelen geloovige er tusschen gezaaid, gaat lijnrecht tegen Gods Woord in, maakt het Genadeverbond krachteloos, en rooft de gemeente de eere, die haar toekomt. Onze predikers hebben daarom wel toe te zien dat zij van dezen rsgel van Gods Woord niet afwijken. Geen menschenvrees, geen angst van verketterd te worden, mag hen bewegen de waarheid der Schrift prijs te geven. Ze hebben elk lid der gemeente te beschouwen, gelijk Paulus zegt, als een voor wien Christus gestorven is, en daarom dubbel zorg te dragen dat door hun schuld zulk-een niet verloren gaat. Als een kind des verbonds, dat gedoopt is, de wereld boven Christus verkiest, dan moet aan zulk-een worden aangezegd: gij verloochent uv/en Heere, die u gekocht heeft met zijn bloed, en zult, indien gij u niet bekeert, met dubbele slagen geslagen worden. En indien degenen, die eerst leden waren der gemeente, later tot afval komen, dan mag niet anders tot hen gezegd worden, dan: gij hebt den Zone Gods vertreden en het bloed des Testaments, «/aardoor gij geheiligd waart, onrein geacht ea daarom zal uw oordeel des te schrikkeiijker zijn.

Onze Gereformeerde Kerk, hoe beslist ze ook het leerstuk der uitverkiezing handhaaft, heeft toch ook even beslist aan deze verbondsbeschouwing van de gemeente van Christus vastgehouden. In haar geloofsbelijdenis, in haar kerkelijke gebeden, in haar formulieren voor Doop en Avondmaal is dat de grondtoon, die telkens weer beluisterd wordt. En wil men het afdoende bewijs, dat we hier niet anders uitgesproken hebben, dan wat onze vaderen steeds hebben geleerd en beleden, dan luistere men ten slotte naar wat de Eagelschc godgeleerden op de Synode van Dordrecht hebben uitgesproken, dat „degenen die uiterlijk belijdenis doen van de Christelijke religie en hun leven verbeteren door ons (die het binnenste des harten niet kennen noch doorgronden kunnen) met recht moeten gehouden worden voor geloovigen, erechtvaardigden en geheiligdcn, hetwelk

klaar genoeg uit den Apostel Paulus bewezen wordt, die in de brieven, die hij aan de particuliere Kerken van Rome, Corinthe, Epheze enz. schrijft, allen zonder onderscheid noemt beminden Gods, heiligen, geheiligden, Rom. 1:7, 1 Cor. i : 2, Ephese I: , Philip. 1:1. Desgelijks de Apostel Petrus, in het opschrift des eersten briefs, die de verstrooide vreemdelingen' aldus aanspreekt: en uitverkorenen naar de voorkennisse Gods des Vaders in de heiligmaking des Geestes. Laat het gevoelen van Augustinus hierbij komen, die aldus spreekt van de niet-uitverkorenen: ezelven, wanneer zjj wèl leven, worden kinderen Gods genoemd, maar dewijl zij in de toekomst goddeloos zullen leven en in die goddeloosheid zullen sterven, zoo noemt hij ze niet kinderen Gods naar de voorkennisse Gods. En daarna: aar zijn sommigen wederom, die van oas kinderen Gods genoemd worden om de ontvangene tijdelijke genade, maar zij zijn het nochtans voor God niet." (Aug. De Corrept. et gratia, cap. 9.)

Zoo is op de Synode van Dordrecht gesproken, waar juist het schitterendst pleit voor Gods souvereine genade gevoerd is tegen het nakroost van Pelagius.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's