Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIII.

Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt ? I Cor. I: ao.

Het geheel staat nu in goed sluitenden samenhang voor ons. Het is de geest die het stoffelijke beheerscht. Onder alle creaturen op aarde was de mensch de sterkste geest. Als zoodanig had God hem in zijn schepping bestemd, om koning der aarde te zijn en geheel de natuur te beheerschen. Satan heeft dit verstoord. Als nog machtiger geest had hij invloed op den geest des menschcn, bracht hem tot den val, en drong met zijn werking toen in heel het levea van den mensch en inhet bestaan vanheel deze aarde in. Hierdoor ver!oo? de mensch zijn koningschap, en schoof satan zich in zijn plaats. Hij drong den mensch van den troon der eere af, en ging er zelf op zitten. Als zoodanig werd hij door Jezus zelf betiteld als de Overste der wereld. Tegen dien „Overste der wereld" kwam toen eerst de profetie, dat ecEs het „Zaad der vrouwe" hem den kop vermorzelen zou; toen de stichting van het volk Israels, dat op eigen terrein in veiligheid tegetsover lija demonische macht werd gesteld; en eindelijk de Christus zelf. Die Christus was de Zone Gods en de Zoon des menschen, en het is als mensch dat hij met satan de worsteling aanging, om hem als „Oi? crste der wereld" af te zetten en te orttronen, en zelf als Hoofd der mcnschheid het koningschap over deze aarde, dat in het paradijs te loor ging, te hernemen. Die worsteling tusschen den van God gezalfden Koning en den Overste der wereld, ving aan in de woestijn bij de verzoeking, ging door tot Getbsémané en Golgotha, en vond haar beslechting in de verrijzenis van den Vorst des levens.

De woeling der demonische wereld tijdens Jezus optreden was geweldig. Het land was vol bezeten personen. De meest halschc gedachten namen bezit van cea Judas, van Israels hoogepriester, van Rome's landvoogd. Maar tegen de macht van satan en zijn demonen, treedt Jezus op met koninklijke overmacht des geestes. Hij werpt de demonen uit, en geeft zijn jongeren macht om ze uit te werpen, niet middellijk, ma, ir onmiddellijk, door de rechtstrceksche kracht van zijn geest. Zelfs daarbij blijft het niet.. Ook in den vloek, en in de ellende die de vloek over de Natuur en over de menschen bracht, school de demonische kracht van den Overste der wereld, en daarom richt de wondermacht vaa Jezus zich ook op dat stoffelijk gebied. Hij werpt niet alleen demonen uit, maar heelt ook de kranken, en betoont de overmacht van zijn geest ook over de stoffelijke natuur. En ook dit rechtstreeks, onmiddellijk. Tot zelfs den storm de elementen bedwingt hij door niets dan zijn machtwoord op Gennesareth's meer. Ten slotte tast Jezus zelfs den dood aan; het sterkst in de terugroeping van Lazarus uit het graf. Het dochtertje van Jaïrus riep hij ten leven van haar sterf bed, de jongeling van Naia van de lijkbaar. Lazarus uit het graf. En ook deze macht der onmiddellijke werking des geestes legt hij op zijn jongeren, en in heel de apostolische eeuw duren deze wonderen voort. En dat alles is nog slechts het begin, en in dat begin de profetie van wat te wachten staat in de voleinding der eeuwen. Eens keert de Christus weer, en dan wordt de macht van satan volkomen vernietigd, keert het paradijs en meer dan het paradijs terug, en komt het groote wereldwonder, als eenmaal deze aarde wordt omgezet in een nieuwe aarde, die onder een nieuwen hemel eeuwiglijk bloeien zal voor Gods aangezicht.

Maar tusschen dat begin en dat einde ligt een lange tusschenperiode van eeuwen. In die tusschenperiode is satan wel in beginsel overwonnen, maar woelt en werkt zijn macht nog voort, met name onder de volken der heidenen. En daarom nu vaart Jezus op, aanvaardt aan Gods rechterhand zijn koninklijke heerschappij, en vormt alsnu op deze wereld een nieuwe menschheid, die zijn lichaam is, dat uit Hem als het Hoofd leeft. Deze gemeente des levenden Gods ontvangt de uitstorting des Heiligen Geestes, en dat wel In dien zin, dat ze zelve uit den geest leeft, en tegelijk een atmosfeer van hooger, heiliger menschelijk leven om zich spreidt. Ze is de stad op dea berg, die niet alleen zelve van het licht geniet, maar het licht uitstraalt naar buiten •Deze atmosfeer van den Heiligen Geest dringt de atmosfeer van satan's geest terug. Er ontstaat, met name ia Europa, een Christelijk menschelijk leven op staatkundig, gezelschappclijk, wetenschappelijk en kunstgebied. Uit dezen Christelijken kring wijkt de toovcnarij en guichelarg. De geest der men< schen wordt er vrij gemaakt. En die vrijgemaakte geest der menschen begint inhet zweet zijn.s aanschijas ook het brood der kennisse te eten, en herwint daardoor lasgs wetenschappelijken weg die overmacht over de Natuur, waartoe we thans gekomen zijn.

Doch zie, in stede van aao den Christus van die herwoEEen macht de eere te geven, plaatst nu al meer juist die natuurwetenschap zich, als wortelde haar overmacht ia eigen kracht, tegen onzen Koning over. En, helaas, allerminst gaat de Christelijke wereld zelve hierbij onscjiuldig uit. Veel te efighartig heeft ze zich gebonden aan de rechtstreeksche gcestesmacht, die werkt door het wonder, en heeft ze haar oog te zeer gesloten voor de ontwikkeling van andere geestelijke macht, die den menschen, gedurende een proces van twintig eeuwen, door vindingrijkheid, aanwending van talenten, en toepassiïJg van ernstig onderzoek over de Natuur gegeven was. Ze heeft aan de vrijmaking der geesten niet geloofd, ze heeft het experimenteele OEdcrzoek gewantrouwd, ze heeft nog altoos door bijzondere bedeeling van wondermacht willen grijpen, wat alleen in het zweet des aanschijns te verwerven was. Ze heeft dit werken ia het zweet des aanschijns alleen van dea landbouw verstaan, en niet doorzien dat het sloeg op de aanwending en inspanning van alle menschelijke kracht naar lichaam en naar geest. Toen hebben vooral de ongeloovigen zich op het door haar verwaarloosde terrein geworpen, en is in haar de neiging opgekomen, om zich tegen de natuurv/eteuschap vijandig over te stellen. Hierdoor is de diepere klove gegraven, die thans wetenschap en geloof vaneen scheidt, Ea toen trok de gemeente van Christus zich in machteloosheid terug. De wondermacht bazat ze niet meer, en de macht der keniiis liet ze aan de ongeioovigen over, terwijl omgekeerd de mannen der kennis braken met het geloof, en hua wetenschap als een sterkte des menschen tegen het Koningschap van Christus overstelden.

Allengs echter komt hierin verandering. Het geestelijk Israel komt uit zij a tente te voorschijn. Het ziet zijn misgreep in. Het breekt met zijn vroegere bekrompen opvatting en enghartigheid. Niet langer met weerzin, maar dankend outvangt het de winste van macht, die weer op de Natuur behaald is. Er wordt iets althans var. gevoeld, dat Christus als onze Koning bezig is, het „koningschap des menschen" ook over de aarde weer op te richten. De schuld van het verleden vrordt ingezien. Een nieuw licht gaat op. Zelf grijpt men nu naar de macht der wstenschap. Men begint te gevoelen, dat ook in de wetenschap de macht van Christus werkt, en men maakt zich op om ook ia haar den Christus als onzen Koning te verheerlijken. Nieuw gevaar duikt hierbij op. Eenmaal met de wetenschap verzoend, slaat men in tal van kringen over in een tegenovergesteld uiterste, en waant nu vaa de natuurwetenschap ook haar theorie te moeten overnemen, en nu reeds zijn er, die van het scheppiagsmysterie overgleden in de hypothese der evolutie. Doch dit alles is een overgangstoestand, die slechts onder de geestelijk oppervlakkigen slachtoffers maakt. De dege belijders weigeren in die strik te vallen, en trekken scherp de grenslijn tusschen de dege uitkomsten der natuurwetenschap, die op streng onderzoek rusten, en tusschen haar theorieën, die inbeeldingen zijn van den doolgeraakten geest der onderzoekers.

Hiermede nu komen wc toe aan het tweede punt waarop we wezen. Naast de herwonnen macht over de Natuur, is het vooral de gestadige uitbreiding van onze kennis, die de hoogheid van den mensch geprikkeld heeft, om zich in creatuurlij kc trots boven den nederigen zin van het Evangelie te verheffen. Ge herinnert u ons betoog, hoe de stremming in den stroom van het godsdienstig leven, behalve aan onze herwonnen m.achtover de Natuur, vooral ook in de tweede plaats aan de uitbreiding Van onze menschelijke kennis en aan de hooge vlucht der wetenschap schier op elk gebied, te wijten was. Oaderzocht moet derhalve, of het Christendom zich in beginsel tegen deze hooge vlucht der wetenschap verzet en er vijaadig tegenover staat, dan wel of ook zij een zegen is, die ons van Christus toekomt, ook al pogen de mannen der wetenschap haar zoo veelszins aan Christus te onttrekken, ja, tegen zijn Koningschap uit te spelen.

Bij dit onderzoek nu schijnt het aanvankelijk, alsof metterdaad het Christendom de wetenschap aanvalt en wil uitbannen. Met name de apor^el Paulus is niet uitgesproken over de dwaasheid van de wijsheid der we reld. „God heeft de wijsheid dezer wereld tot dwaasheid gemaakt." De „philosophic" wordt in den ban gedaan. Het zqn niet de edelen en wijzen der wereld, die de gemeente sterken, maar het zijn de eenvoudigen, de gerii^gen, de lieden die niets ^i in het oog der wereld, die de gemeente vormen. Het zijn de „onderzoekers dezer eeuw, " die de apostel ten tooa stelt. „Nademaal in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend, door de wijsheid, zoo heeft het Godc behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te makea die gelooven." Het zijn de Grieken die wijsheid zoeken, en Christus is niet alleen „den Joden een ergernis, maar ook den Grieken een dwaasheid." Juist „om de wijzen te beschamen, heeft God het dwaze der wereld uitverkorea." We worden opgeroepen „om ons toch door de philosophic, door de overlegging der menschen, en door de eerste beginselen der wereld niet te laten vervoeren." En immers Christus zelf had lof-en dankzegging Gode opgedragen, dat het Gode behaagd had, de geheimnissen van het Koninkrijk der Hemelen „voor de wijzen en verstandigen te verbergen en den kinderkens te openbaren." En dit in zoo nadrukkclijken zirs, dat Jezus er zelf bijvoegde: „Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor M."

Deze aanval op de „wijsheid & tr wereld" is zelfs zoo forsch en volhardend heel de Schrift door, dat het ïich uitnemend verklaren laat, hoe zij, die op dea klank afgingen, en ai zulke uitspraken buiten het licht van het verband beschouwden, haters vaa alle menschelijke wetenschap en bestrijders van alle hooger vlucht der menschelijke kennis zijn geworden. Alleen gesonde prediking had dit kwaad kunnen keeren, maar juist die gezonde prediking schoot zoo veelszins te kort. De Goc"g : leerdheid trok zich op eigen terrein terug, verloor het verband aiet de overige wetenschap, en stelde zich aan als een grootmeestereist, die, .aan de overige wetenschap haar onwelkomea voortgang te beletten had. Veel te veel werd door haar vergeten dat we, naar luid van onze schoone belijdenis. God kennen uit twee boeken; uit het boek der Schrift, maar ook uit het boek der Natuur, waarin als met gulden leiterkens de majesteit des Heeren HEEREN voor ons geteekend slaat. Ze wilde daarbij maar al te zeer heerschen door dwang, dwang van de Kerk, gesteund door dwang van den Staat. En juist dit was oorzaak, dat ze zelve verarmde, vermagerde, versteende, en tegenover de krachtig opbloeiende natuurwetenschap almeer in onbehaaglijke positie geraakte.

Deze opvatting nu was ten eenenmale onjuist. Niet naar de Schrift, maar ten eenenmale met de Schrift in strijd. De Schrift zegt nergens, dat ge alleen uit haar al uw kennis omtrent de Natuur en de v/ereld hebt te putten. Wat de Schrift beweert is, dat er dingen zijn, die ge alleen uit de Natuur en uit de wereld en haar verloop kunt Iccren kennen, maar ook andere waarvoor de Natuur u niets geeft, en die ge alleen kunt ieercn kennen uit de Openbarirsg. Doch zoo weinig trekt ze daarom de kennis der Natuur naar omlaag, dat ze u veeleer aanzegt, hoe Gods groote kracht ea Goddelijkheid vaa dea aanvang af uit de schepselen te verstaan ca te doorziea zija. Het is dan ook het uiterste der dwaasheid, zoo ge u inbeeldt, dat ge met da Schrift voor u, uit haar de Natuur en het leven der wereld, ook in haar historisch verloop, zoudt moeten keanen, ea nu verder op geca onderzoek der Natuur en vaa het levea ca het samenstel der wereld zoudt hebbea uit te gaan. Uw lichaam kaa men alleen keaaea door uw lichaam te onderzoeken. De aardkorst kan men alleea leerea verkeanea door ia die aardkorst te graven. Het plantearijk moet uit het plantenrijk, de dierenwereld uit het levea der dieren, ea zoo ook de historie der raenschenwereld uit haar verledea worden gekend. De Schrift vooraan, natuurlijk, maar naast die Schrift liggen heel het rijk der Natuur, heel het verloop der historie, heel de krachtsontpiooiing vaa ons measchelijk leven op elk gebied, als de broanea vaa onze keaais voor oas geopend. En alet hij eert zga God, dié dit tweede boek der Natuur toeslaat, om alleea te peinzen over de Schrift, maar hij veeleer, die, ia stille gehoorzaamheid, èn het boek der Schrift ha. het boek der Natuur ijverig onderzoekt. Ia de Natuur ea ia het levea der menschen op oaze wereld ligt een schat van gegevens voor ons, die God zelf voor ons bloot legt, ea het is zonde der traagheid, zoo we, in de Schrift oas vermeiend, dat aadere boek, het boek der Natuur ea van oas menschelijk leven, ongelezen ter zijde schuiven. Toch is het dit, wat men maar al te veel gedaaa heeft, ea zoo zrja vanzelf die twee stroomingea in oas hedeadaagsche leven opgekomen, waarvan de eeae staande houdt: Ik heb geuoeg aan de Schrift, ea bekommer mij niet om het boek der Natuur, terwijl de andere daartegenover, evea eeazijdig, de Schrift terzijde werpt, en acht al haar kennis eeniglijk uit het boek der Natuur ea des Leveas te kunaea putten.

Diezelfde tegenstelling nu bestond ook ia de dagen der Apostelen. In de Roraeinsch-Grieksche wereld wist mea aiets vaa de Schrift ea zocht eeaigüjk heil ia de toeamalige wetenschap, terwijl omgekeerd voor Israel het Oude Testameat schier de eenige broa van keanis was, ea aaa wetenschap in engeren zin zoo goed als niets werd gedaan. Tal van geleerde scholea had men ook onder de Joden, maar al deze scholea warea scholen van Schriftgeleerdea, die zich op uitlegging vaa de boeken des Oadea Testaments toelegden ea zich verdiepten in een schoolsche reeks van stelliagen daarop gebouwd. Ook toea was het derhalve, evenals au, cenerzijds alleea de Schrift (wel te verstaaa dan vaa het Oude Testameat) en aaderzijds de philosophic, de wetenschap, de wijsheid der Griekea. Daar nu met het Evangelie noch de uitlegging vaa het Oude Testament door de schriftgeleerde Rabbijnen, noch de wijsheid der Griekea bestaaabaar was, plaatst de Apostel zich tegenover beiden, en komt hij er voor uit, dat zija Evaagelie aict anders zijn kan daa een ergernis voor de Joden, ea voor de Griekea eea dwaasheid. Voor de Joodsche Schriftgeleerden eea ergernis, omdat het hua voikstrots ter neder wierp. Zij toch verstondea het Oude Testament, alsof de bsdeeling vau Israel aiet profetisch-ziabeeldig, ea dus voorbijgaand en uitloopend op Christus, maar duurzaam ea blijvend was. Wel een Messias zou komen, maar om aardsch Koning op Davids troon te Jerusalem te zijn. Hun moest het daarom ergeren ea een ergernis blijven, dat Christus door zija komst, en de Apostelen door hun prediking, heel dat getimmerte vaa hun aationale trots omverwierpen, Israel slechts als het volk ter voorbereiding van het heil erkenden, en het opriepen om ia het Koniakrijk der Hemelen tegelijk met alle aadere volkea ia te gaaa. Maar evenzoo moest het Evangelie van dea Christus eea dwaasheid zija voor de geleerde Griekea. Dezea toch haddea gewaaad uit eigea denkkracht eea stelsel te kunnen opbouwen omtrent dea oorsprong en het bcstaad der dingca, ea voeldeazich nu gekwetst ea beleedigd, toea de Apostel van Christus ook hun getimmerte omverstiet, ea het licht der Goddelijke openbaring ia de duisternis vaa het heidendom liet instralea. De wijzea en geleerdea onder de Grieken zagen minachtend neer op de afgodische eerediensten in hua steden ca dorpen, die het landvolk ea de lager oatwikkelde burgerij naliep. Zij als beschaafde, geleerde ea oat> wikkelde maaaen, voelden zich verre boven die afgodische zottcrnrj verhevea, en keurden ze dwaasheid. Ea nu het Christendom zich als éea nieuwe religie aandiende, zagca ze ook hieria niets aaders daa eea evcnkaie vaa de door hen verachte godsdiensten vaa hua eigea volk, ea pastea daarom ook op het Evangelie het braadmerk van dwaasheid toe. Dit kreeg Paulus te hoorea, ea wel verre van er voor terug te deiazea, aaavaardt hij dit brandmerk, maar om het juist tegca de wijzen dier dagen te keeren. Niet het Evangelie, maar juist uw wijsheid is dwaasheid. Gij hebt door uw ingebeelde wijsheid u toegeslotca voor het Evangelie. Ea toch is ia dat Evaagelie de eeaig ware, de wezealijke wijsheid, waat ia dat Evaagelie komt niet de wijsheid des measchea, maar de wijsheid Gods tot u; en om dit scherp te doen uitkomen, heeft het God behaagd, er het hart vaa Joodsche schriftgeleerden en Grieksche wijzen voor toe te sluiten, en er toe te roepen al wat voor het dwaze der wereld gold, al wat voor zwak en onedel en oaaanzienlijk ia de wereld werd gerekead.

Is nu die door Christus en zija apostelen verworpea, ea als dwaasheid gebrandmerkte wijsheid der wereld hetzelfde ais wat wij de wetenschap der natuur, de wetenschap der historie ca de weteaschap vaa het woadere samenstel vaa het measchelijk levea noemen.'' Ziedaar de vraag v/aar het op aaa komt. En op die vraag nu luidt het aatwoord ia dea meest beslistea zin oatkeaaend, ca om dit ia te ziea, hebt ge slechts het onderscheid te bevroedea tusschea wat al deze wetenschappen als resultaat vaa streng onderzoek hebbea aaa te biedea, ea tusschea hetgeea ze als stelsel uit zichzclvea opbouwca, ea rustca doen op gissingen ea ondarstelliagca. Die resultatea van het expcri mentcel onderzoek staan vast ea moetca door een ieder aaavaard wordea, omdat mea oas kan laten zien dat het zóo ea aiet anders is, ca op die wijze ea niet anders werkt. Dat cea bliksemafleider de bliksemstraal kan aantrekken en afleiden eti zoo het huis sparen, is een feit dat ieder te erkeanen heeft, ea wie toch weigert eea bliksemafleider op de nok vaa zija dak te zettea, doet dat niet omdat hij het feit niet aanvaardt, maar overmits hij la dea waan verkeert, dat men zich tegen dea bliksem niet beveiligen mag, Aan de erkeaningvan de waarheid vaa de wel oaderzochte feitea doet intusschen zulk §ea religieuse schroomvalligheid niet het miaste af of toe. Ea zoo weiaig deaken we er daa ook aaa, deze welgestaafde feiten weg te redeneeren, dat we vaa spoor ea electrische tram, van telegraaf ca telefoon zoader de minste aarzeliag gebruik makca, ea dankbaar de hulp vaa dea medici]amcester aanvaarden, zoo dikwijls hij bij krankheid of overkomea ongeval onze smartea verzacht of onze wonden heelea kaa. Ver nu haddea in de dagea van Paulus de wijzea der Griekea het in dit onderzoek vaa Natuur ea Historie aogaiet gebracht; wat iatusschen aiet wegaecmt dat ook zij reeds verre vaa oabeduideade ontdekkingen op het gebied der natuur gedaan hadden, en ook in de kennis vaa het measchelijk lichaam ea ia de wijze vaa geaeziag vaa kwalea aaamerkelijke vorderingen haddea gemaakt. Zoo weinig echter kwam het ia dea Apostel op, deze verkregen resultaten te verwerpen, dat hij veeleer op het tweede gedeelte vaa zija tocht door het Heidenland zich door Lucas als lijfarts verzellea liet. Geen woord Is daa ook ia al zija brievea te vladen, waaruit ook maar vaa verre zou zija op te maken, dat de Apostel zich ia diea zia tegea de wetenschap, of nader tegen de wetenschap der Natuur, zou hebben gekeerd. Wie dit uit zijn zeggen afleidt, verstaat den Apostel niet. Veeleer is wat hij op geestelijk gebied aanmaant: Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede, ook hier van onbepaalde toepassing, Oaderzoek van Natuur en Historie ea van geheel de gesteldheid vaa deze wereld ea van het menschelijk levea is aiet alleea niet af te keuren, maar te loven ea aaa te moedigea. Mits, ea dat mag nooit uit het oog verloren, mits men keur toepasse, om alleen het goede te behouden, en het kwade te vcrwerpea.

Ea dit nu was juist destijds, ea is nog, plicht van elk Christen, bij ds keuring vaa al wat zich als wetenschap aandient. Ook destijds mengde de weteaschap of wqsheid der Grieken ia wat ze aanbood tweeërlei geheel vcrschilleade vruchtea vaa hun arbeid, Eeaerzijds de resultatea vaa streng doorgezet oaderzock, en aaderzijds de stelsels omtrcat wereld ea leven, die men tea onrechte op gissing bouwde, en juist dat laatste koadigdea z& %2ca^ hun wijsheid & Bi\i\yn philosophie. De apostel, zich tegen die hoog opgevijzelde wijsheid der Griekea keerend, zegt dus geca woord tegea wat streage wetenschap is, maar bant alleea datgene uit, wat mannen der wetenschap aan de markt brachten omtreat dingen, waar ze niets van wisten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's