Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLEINKIND EREN.

WEGGENOMEN.

II.

Eenige weken gingen voorbij, waarin Benoit niets hoorde, dat hem verder ontrustte. Reeds begonnen hij en zijn vrouw te hopen, dat het kwaad, 'tweik hen bedreigde, niet komen zou, toen helaas, hun vrees werd bevestigd.

Op een vergadering of liever in een samenkomst, waarbij gepredikt zou worden, deelde de leeraar mee, dat er weder vervolging aanstaande was. Dat zou men, zeide hij, ook zeker weldra in Normandië bemerken. Daarom was het zaak met groote voorzichtigheid te handelen en vooral geheim te houden, waar men een volgend maal zou vergaderen.

Dat waren droeve tijdingen, die het hart van Benoit en van zijn vrouw met zorg en angst vervulden. Wat moesten zij doen? Ze zagen het gevaar naderen, voor hen zelf en voor hun kinderen, maar hoe konden ze het ontgaan?

Lang en breed spraken ze er samen over. Eindelijk besloten ze, dat vader Benoit eens naar Luneray zou gaan, een plaatsje niet ver van Grenville. In Luneray woonden namelijk de twee grootvaders van Maria en Elizabeth, de vader van Benoit en die zijner vrouw.

„Ik zal eens hooren wat vader zegt, " sprak de man des huizes; „hij is bij de tachtig en heeft veel ervaring en wijsheid. Wellicht weet hij goeden raad te geven."

„Ja, doe dat, " zei de vrouw; „ge kunt dan meteen bij mijn vader eens aanloopen, en hooren wat hij denkt. Hij heeft den tijd der dragonnades ook nog beleefd — want hij is nu al twee en tachtig — toen ze soldaten uitzonden, em ons te dwingen, ons geloof prijs te geven. Hoor eens wat hij raadt te doen".

Een paar dagen later ging Benoit naar Lunneray, natuurlijk zonder aan vreemden te zeggen wat bij doen ging. Hij bereikte gelukkig het plaatsje, en trof zijn vader in welstand. In korte woorden deelde hij hem de droeve tijdingen mee.

De oude man kon wegens zijn hooge jaren, reeds eenigen tijd de predikatiën niet meer bijwonen, die vaak op afgelegen, moeilijk bereikbare plaatsen werden gehoudep. Hij vermoedde dan ook niets van het onheil dat dreigde, en verschrikte hevig, toen zijn zoon hem mededeelde wat hij wist.

„Dat kan een booze tijd voor ons worden, Jerome, " sprak de vader. „We moeten het in des Heeren hand stellen, en voorts doen wat wij kunnen. Ik zou gaarne uw vrouws vader er ook eens over spreken. Hij is een verstandig man. Ik zal hem even laten roepen."

Dat was juist wat Benoit wenschte. Een half uur later reeds verscheen zijn schoonvader, die wel begrepen had dat er iets bijzonders moest zijn. Toen hij vernomen had wat er gaande was, zei hij:

„Dat gaat weer terug naar de oude tijden, nu een zestig jaar geleden. De koning heeft zich zeker weer laten belezen door de geeste lijkheid. Wat staat ons te doen? Vluchten gaat niet, want waarheen zoo op eens ? En toch, Jerome moeten we een uitweg vinden. Want er dreigt zeker gevaar, vooral vrees ik, voor uw kinderen.

Benoit trilde, als zag hij zijn meisjes reeds weggeroofd, en sprak:

„Zou ik de kinderen niet ergens in het zuiden kunnen brengen? We hebben daar immers veel vrienden? "

„Zeker Jeióme, maar weet wel, lang vódr ge in het Zuiden zijt, met de kinderen, zijn ze u ontrukt en zit ge zelt gevangen."

„Ja, merkte Jerome's vader op, dat moogtge niet wagen, 't Best is, dunkt mij, dat ik eens onderzoek bij een vriend van mij, die een paar uur van hier woont. Hij woont heel afgezonderd, en zou wellicht, als het gevaar dreigt, althans de kinderen kunnen bergen. Wat u, uw vrouw en ons betreft, weet ik niet zoo aanstonds wat te raden. We moeten eens ernstig denken en vooral des Heeren aangezicht zoeken; dan zullen we verder zien."

Nog geiuimen tijd bleven de drie mannen bijeen. Toen, nadat zij samen hadden gebeden, nam Benoit met een bezwaard, maar toch niet ontmoedigd hart, de terugreis aan, weinig dea kend, dat hij de grootvaders zijner kinderen voor het laatst gezien had.

Thuis gekomen, deelde hij zijn vrouw mee wat er besproken was. Zij had er veel tegen, dat de meisjes van huis zouden gaan. Doch haar man zei:

„Hoor eens, Marie; 't is nog zoo ver niet. Misschien wendt de Heere het gevaar nog af. Maar zoo niet, wat is dan beter, dat onze kinderen bij vreemde, maar godvreezende menschen een tijd lang zijn geborgen, of dat ze in een klooster worden opgevoed in de dwaalleer van Rome? "

Op die vraag behoefde de moeder geen antwoord te geven. Zij wierp een blik vol teedere bezorgdheid naar het bed, waarop de beide meisjes reeds rustig sliepen, en ging straks zelf ter rust, het hoofd vol gedachten.

Een paar weken later keerde Benoit tegen den avond van het veld huiswaarts, gezeten op een wagen die een heele lading hooi vervoerde, dat geborgen moest worden.

Juist toen hij van zijn land den weg opreed, kwam er een kudde schapen aan. Of nu deze dieren of wel de blaffende hond, het paard voor den hooiwagen deden schrikken, genoeg, het dier begon eensklaps te steigeren en rukte zoo aan den wagen, dat deze kantelde en het vol gende oogenblik met een geweldigen smak omsloeg.

Benoit tuimelde van den bok en werd tegen den grond geslingerd. De herder, die het zag, schoot toe, gelijk eenige andere dorpelingen, om Benoit te helpen, die vlak achter het paard lag, dat ook gevallen was, en geweldig trapte. Eerst moest echter het hooi op zij gehaald, toen kon men Benoit wegtrekken. Hij zag doodsbleek en gaf geen bewijs meer van leven. Toen het paard met veel moeite op de been was gehol pen, legde men Benoit op het hooi, dat nog op de kar lag en reed zoo zachtjes naar het huis waar de scheerder woonde, die tegelijk wondheeler was. Een der boeren ging intusschen Benoit's vrouw waarschuwen, dat haar man een ongeluk was overkomen.

Toen Marie, haastig aangeloopen, bij het huis van den heelmeester kwam, stond deze bij den wagen waarop Benoit lag, en was bezig hem iets in den mond te gieten. Daar luisterde hij even, en schudde ernstig het hoofd.

Marie gaf een gil toen zij dat zag en riep: „Is hij dood? "

De geneesmeester haalde de schouders op, en luisterde weer. Eindelijk zei hij:

„Blijf hier binnen wachten. Ik zal zien wat ik doen kan."

Maar toen de vrouw was weggegaan, sprak hij droevig tot de omstanders:

„Er is niets aan te doen. Hij heeft, denk ik, een trap van het paard gekregen; hij is dood."

een trap van het paard gekregen; hij is dood." En meer dan een, die dat hoorde, wischte zich een traan uit het oog.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 augustus 1907

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 augustus 1907

De Heraut | 2 Pagina's