Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

I.

En hij heeft op fzijn] kleed en op zijne dij dezen naam geschreven: Koning der koningen, en Heere der heeren. Openb. 19 : 16,

Heel het Christeniand, vooral ia de gedoopte werelddeelen van Europa en Amerika, moest gestadigUjk vaa earbiedeais voor Christus als zijn Koning vervuld zijn; het gezag van zijsi Majesteit rnoest alle geestelijke levensverhouding beheerschen; en geen naam mocht er zijn, die reeds op den eersten klank hooger geestdrift in alie rangers en standen, ouder alle volken en natiën wekte, dan de naam van Christus als on'5ea van God gezalfden Koning. In de eeuwen die achter Oiss ligï^sn, zijn er tijden geweest, waarin dit zoo was. Thans is dit niet meer soo. Op het breede terrein van het nationale leven is de glorie van Jezus Koningskroon uitgedoofd, en waar in den veel kleineren kring van de getrouwe belijders nog altoos geen naam boven diea van Jezus uitgaat, ss het toch ook ia dezen enger kring meer de Heiland en Verlosser dis esre en dankzegging ontvangt, dan de ons van God gegeven Koning, wien aller hulde en trouwe is toegewijd.

De aigemeene oorzaak van dit tekort in huidebetoon en heilige geestdrift bleek gevoriden te moeten worden is. de a'gamesne daling van den stroom van het godsdienstig leven. De godsdienst en al het heilige waarop ze doelt, stond weleer vooraan in aller schatting en waardeering, ook van die der Vorsten en Volken. Niét, alsof ook toen hef onheilige niet insloop ea het leven vergiftigde, maar dit onheilige werd nog algemsen als zonde gevoeld, en in de publieke schatting bleef het heilige, en zoo ook de Majesteit van • den Christus, zijn eere behouden. Thans is dit niet meer zoo. Hoogstens kan nog gezegd, dat de religie bij zeer eïikele plefchtige handelingen meer nominaal dan reëel wordt erkend in haar hooge beteekenis; en hetgeen metterdaad in de publieke schatting thans op den voorgrond trad, is het stoffelijk belang, de publieke welvaart, en daarnaast de wetenschap en de kunst, de eerbaarheid en de philanthropic, maar ook dit laatste als eeniglijk uit den mensch opkomend en alleen den mensch verheerlijkend. Deze keer in de publieke schatting bleek ons vooral daaruit te verklaren te zijn, dat 's raenschen macht over de Natuur inde 192eeuw op zoo gansch wonderbare wijze was toegenomen, en dat de mensch, ter oorzake van die verlê'egen overmacht over de Natuur, zich bevrijd gevoelde van de vreeze voor de elementaire machten, die bij verreweg de meesten de wortel was geweest van hun „vreeze Gods". Het feit nu, dat de steeds toenemende macht over de Natuur onbezorgdheid kweekte, en in steeds breeder kring de „vreeze Gods" te aiet deed, riep aanvankelijk een vijandige verhouding in het leven tusschen het geloof, dat aan de vreeze Gods vasthield, en de wetenschap, die steeds voortging haar triomfen over de macht der Natuur te vieren. Zoo werd in geloovige kringen de toenemende macht over de Natuur aaa de werking eener demonische macht toegeschreven. Steeds meer plaatste men in geloovige kringen zich tegen de Natuurwetenschap onvriendelijk over. Men zag met leede oogen haar gestadige overwinningen aan. En men weigerde tot het inzicht te komen, dat deze triomf over de Natuur niets dan vervulling van een heilige profetie was, en uit de heerschappij van Christus' geest over het leven der volken was te verklaren. Zoo vormden zich al meer t^& e onderscheiden en afgescheiden kringen. De ééne, die van het geloof steeds meer afweek en glorieerde in zijn wetenschappelijk succes, om naar den aard van dat succes al meer geheel zijn leven in te richten. En daartegenover de kring die aan het geloof vasthield, en deze toenemende macht over de Natuur betreurde, ze weg wenschte, en zich haar niet anders dan als een vijandige macht denken kon.

Maar hoe scherp de afscheiding tusschen deze beide kringen ook was, toch ging er gestadig meer invloed van den ongaloovigen op den geloovigen kring uit. Men kon zich ook in den geloovigen kring niet onttrekken aan de winste van het leven, die de heerschappij der Natuurwetenschap steeds voortging aan te brengen. Ook zelf zocht men daarvan het profijt en de genieting. En onderwijl men zoo ongemerkt den invloed der wetenschappelijke ontwikkeling onderging, verslapte men zelf in de vastheid van zijn geloof, voelde ook iu eigen kring den stroom van het religieuse leven dalen, envroegzichnietzonder angst af, waarop ten slotte deze keer in de publieke opinie, vooral bij het jonger geslacht, zou ujtloopea. Hieruit werd ook ia den geloovigen kring een onbehagelijke toestand geboren; allerlei verdeeldheid kwam op; er waren er die heil zochten in half toegeven aan het v, - etenschappelijk succes, en die waanden het geloof het best te redden door ook voor het geloof een wetenschappeiijken grondslag te zoeken; waartegenover arsderen dan weder, met te feller vijandschap tegen alle wetenschap, zich terugtrokken in mystiek isolement Ruim een halve eeuw heeft men zoodoende in den geloovigen kring getobt, zich zelve verzwakt en aan het publieke leven onttrokken, tot eindelijk ook hier uit de wrijving de reactie geboren werd, die tot een nieuw, veerkrachtig opleven van het geloof geleid heeft. Eerst hierdoor ss het gelukkige oogenblik aangebroken, dat men ook in den geloovigen kring zich weer aangordde tot zelfstandige ontwikkeling, en zich klaar en helder rekenschap begon te geven van de positie, die het geloof tegenover de allesoverheerschende macht der Natuurwetenschap had aan te nemen. Eerst hierdoor is het Koningschap van Christus ook onder ons weer aan de orde gekomen. Het be.sef drong door, dat wie in Christus alleen den Verzoener en Borg ter eeuwige zaligheid eerde, feitelijk de MajisteJt van onzen Koning terugdrong. Niet alleen op het beperkte terrein van geestelijke zaiigisg, maar op geheel het breede terrein vaa het menschelijk leven moest de eere van Christus' Koningschap weer tot haar recht kornen. Het moest worden ingezien, dat we in Christus metterdaad met een Koning te doen hadden, „aaa wisn gegeven was alle macht in hemel en op aarde."

Tot zooverre schreed ons betoog voort in de eerste reeks deze artikelen Pro Rege; thans in de tweede reeks zal het er op aankomen, om dit Koningschap v.^u CPuistus uit den grondslag van het leven zeif op te bouwen, bij het licht dat de Openbaring voor ons schijnen laat. En dan beginnen we met de opmerking, dat de Christus ons .steeds ais de Koning, en nooit als de Keizer wordt aangediend. Een schijnbaar onbeduidende opmerking en waarin toch het wszen van zijn Majesteit ligt uitgedrukt. Steeds zijn da Vorsten der aarde erop bedacht geweest, in hoogen titel een overstelpende machtsuitdrukking voor hun vorstelijke majesteit te zoeken. In Turkije noemt de Vorst zich Sultan, in Perzië den Shach, in Japan den Mikado, Tenno of Tenshi, en toen deze Óostersche Vorsten mst Europa in aanraking kwamen, Heten ze zich geen van allen als Koaiag. maar liefst allen als Keizer aandienen. Nu beteekent Sultan geweldhebber, Shach bateekent heerscher. Mikado de hooge Deur, Tenshi de zoon des hemels; en juist om deze hooge titels, die ze in eigen land voerden, wilden ze ook in de internationale verhoudingen niet met de Koningen van de kleine landen op één lijn worden geplaatst, maar grepen ze allen naar wat in Europa de hoogste titel is, naar den eeretitel van Keizer. Een Koning v/as hun ook wel een vorst, maar van lager orde. In Oostenrijk, Duitschland en Rusland hcerscht niet een Koning, maar een Keizer, want ook de titel Tsaar of Czaar is slechts een Slavische vorm voor ons woord Keizer. De zucht om door den hoogen titel van Keizer zich invloed te verschaffen, ging soms zelfs in het belachelijks over. Men kent het droeve lot dat in Korea aan de vorstelijke familie overk? ^am, maar toch ook de vorst van dat kleine, nauwlijks meetellende land noemde zich trots en hoog Keizer van Korea. Ook iü Brazilië heeft men, eer het een republiek was, een Keizerlijke kroon gekend, en toen in Mexico Europeesche invloed zich poogde te vestigen, werd ook naar deze republiek de Keizerskroon overgebracht. Men heeft alzoo recht om te zeggen, dat toen eenmaal de titel van Keizer ingang had gevonden, het in den aard der zaak lag, dat wie een hoogen titel voor den Vorst van een machtig rijk zou kiezen, vanzelf op den Keizerlijken titel was aangewezen. Nu was, in de dagen van Jezus, ook in Palestina de hooge Keizerstitel bekend en g"; gbaar. Het geboorteverhaal van den Chri: ; ius begiat met de vermelding, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, Jezus zelf sprak hst gevleugelde woord: „Geef den Keizer w.5.t des Keizers is, " en voor Gabbatha's rechterstoel heette bet: „Indien gij dezen loslaat, zijtgij des Keizers vriend niet". Ook van Paulus wordt gemeld, dat hij zich, tegenover de woede van het Joodsch fanatisme, beriep op den Keizer. En toch, niettegenstaande alzoo reeds in Jezus' dagen de titel van Keizer gangbaar was als de hoogste titel van heerschappij en macht, is noch door Jezus .'lielven, noch door zijn apostelen, noch door de evangelisten, ooit de titel van Keizer, raa^zx altoos en uitslujtend.de eeretitel van/f(? »? «^ op Jezus' Messiaansche Majesteit toegepast. Ook nu nog zou het een ieder onzer tegen de borst stuiten om van JTm^^'Je^us te «preken. Ieder gevoelt onwillekeurig a's vanzelf; dat het alleen de titel van Koning is, die Jezus ia zijn Majesteit huldigt.

Dit trekt te meer de aandacht, omdat op zich zelf de Keizerlijke titel veel juister dan de titel van Koning, den aard en den omvang van Jezus' heerschappij tot uitdrukking zou brengen. Koning toch is de titel, die uitsluitend in gebruik is voor den vorst van één enkele natie, terwijl juist Keizer de titel is van een vorst, wiens gebied en heerschappij zich over vele landen en natiën, en zoo ook over vele Koningen, uitstrekt. In Engeland heeft men dit onlangs nog zeer wel gevoeld, toen men aan Victoria den titel opdroeg van Keizerin van Indië. In Engeland, Schotland en Ierland bleef Victoria de Koningin, maar in Adë heerschte zij over allerlei volken, natiën en vorsten, en zoo werd voor Indië de titel van Keizerin aangenomen. Daar nu Jezus' heerschappij zich aliernninst tot een enkele natie of een enkel volk beperkt, maar zich over alle volken en natiën uitstrekt, zou het op zichzelf voor de hand hebben gelegen, ook aanstonds voor Jezus' heerschappij den titel van Keizer te kiezen; wat intusschen nimmer geschied is. Wel heet hij niet alleen Koning, maar de Koning der Koningen, en de Heere der Heeren, en zelfs de Overste van de Koningen der aarde (Openb. i : 5), maar Keizer nooit.

Keizer is hetzelfde als Caesar, dat op zijn Grieksch Kaisar werd uitgesproken, en zoo in den vorm van Kaiser in het Duitsch, en bij ons in dea vorm van Keizer is overgegaan. Gajus Julius Caesar is de eerste geweest die dezen ecre'dtel droeg, en uit zijn particulieren naam iz hat--i^of ? . Ksissr afgeleid. De Romeinen zelve noemden hem meest Imperator of Augustus, vanwaar de Fransche vorm Empereur, en het Engelsche Emperor. Maar onder wat vorm ook zich aandienend, altoos duidt deze uitdrukking aan, dat de drager van dezen titel hoofd van een wereld' rijk is, niet vorst van een bepaald volk. In eigen boezem bezaten de Ronasinen een republiek, en het was de chef van deze republiek, die als heerscher over volken in Europa, Azië en Afrika, d. i. over geheel de toenmaals bekende wereld, zich door den Keizerlijken titel als Oicersts of Heer der gansche wereld kennen deed. Er doolden nog wel wilde volken om buiten de grenzen van het RomeJnschs rijk, maar die telden niet meê. Over al wat als meelevend deel der wereld meetelde was de chef der Romeinsche republiek de Heer en Gebieder, en dit drukte deKeizerstitel uit. . Reden v/aarom al spoedig ook Goddelijke eer aan den Keizer bewezen werd, en hij den titel kreeg van Dominus et Deus, d. i. Heer en God. Er lag alzoo in den Keizerstitel nog een geheel andere beduidenis dan dis van heerscher over een bepaald land. Het was de wereldheerschappij, die de Drager van dezen titel voor zich opeischte, en nog eeuwenlang gold algemeen, ook in de middeneeuwen, de overtuiging, dat er uit dien hoofde slechts één Keizer denkbaar was. Er is maar één wereld, akoo slechts één wereldheerschappij, en alzoo kon er slechts één Keizer zijn. Toen dan ook het groote Romeinsche rijk zich in een Oostersch deel met Constantinopel, en een Westersch deel met Rome tot hoofdstad splitste, was dit een anomalie. En toen het Byzantijnsch Keizerrijk onder den druk van den Islam almeer zonk, is door Karel den Groote het Romeinsche Keizerrijk hersteld, daar ook hij bij zija titel van Frankisch Koning den eeretitel van Keizer aannam. Als zoodanig noemde hij zich dan ook Komischer Kaiser, een titel dien de aloude Duitsche Keizers steeds bijhielden. Eerst later is die beteekenis van heerscher over de geheele bekende v, ? ereld verzwakt. Napoleon poogde ze v/eer te doen opleven. Maar ook nu nog is de titel van Keizer, die èn in Rusland, èn in Oostenrijk, èn ook weer in Duitschland werd aangenomen, de eeretitel geworden van den Vorst over een zeer machtig rijk, dat in sterkte en kracht ver boven de gewone Koninkrijken uitblonk. Voor een zoo machtig rijk scheen al ras de Koningstitel te laag, en werd de Keizerstitel opgeeischt, en vandaar dat ook de Óostersche vorsten met den titel van Koning geen genoegen namen, maar, zoo dikwijls ze in Europeesc'ae vormen zouden spreken, zich zelven eerden met den titel van Keizer. Iets wat mede ten gevolge had, dat thans in aller oor de titel van Keizer als een veel hooger titel klinkt, en de uitdrukking weergeeft van een veel hooger macht.

Neemt men dit verloop van den Keizersnaam in aanmerking, dan voelt ieder, hoe er op zich zelf alles voor pleitte, om ook Jezus' Majesteit met den Keizerlijken titel uit te drukken. Ook zijner was de heerschappij, niet over een enkel land, maar over allelanden der wereld. Eerde men den Keizer van Rome als Dominus et Deus, d.!. als Heere en God, Jezus was Heere en God. Was de Keizer van Rome de Overste van vele Koningen, Jezus was Koning der koningen en Heere der heeren. Deze opper macht die door den Keizer van Rome slechts aangematigd was, kwam Hem metterdaad toe. Zijns was niet een nationale, maar een wereldheerschappij. En zoo er van iemand koa gezegd worden, dat hij in vollen en letterlijken zin Keizer was, dan gold éiï van Jezus, ea van niemand meer. V/at de apostelen voor Jezus opeischten was juist datgene, wat de heerscher van Rome voor zich zelf meende te kunnen pretendeeren. En 200 lag op zich zelf niets meer voor de hand, dan dat de apostelen in de hulde die ze aan Jezus brachten, het standpunt hadden ingenomen, dat Jezus niet te vergelijken was met een der aan den Keizer ondergeschikte Koningen, maar alleen met den Keizer zelven. Zoo men zich afvroeg, welke vorstelijke macht op aarde het juiste beeld kon zijn en de juiste afschaduwing van de macht en majesteit van den Christus, dan was op zich-zelf het beeld hiervan niet te vinden bij de Koningen der Galliërs of Germanen, der Perzen of der Daciërs, maar alleen en eeniglijk te Rome in het keizerlijk paleis.

Dat nu desniettegenstaande op Jezus nooit anders dan de Koningstitel is toegepast, vindt zijn verklaring in de zeer onderscheiden beteekenis die het begrip van Keizer en van Koning met zich brengt. De Keizer is de belichaming van ds heerschappij door geweld en overheersching. Uit Rome waren de legioenen uitgetogen, dis het ééne volk voor, het andere volk na, met wapengeweld aan de machthebbers te Rome onderworpen hadden. Tusschen die overwonnen volken en dea Keizer te Rome bestond geen anders betrekking of verhouding dan dia der overmacht, rustende op de meerderheid van het Keizerlijk leger. Al die volken spraken een hsm vreemde taal; hadden een hem vreemde religie; leefden naar usantiën en gewoonten, die met de ie vensusantiën te Rome geheel in strijd waren. Ea niet het geluk van die volken, maar alleen de glans der Keizerlijke macht was het doel der bewindvoering. Ongetwijfeld bracht Rome in die landen betere orde, billijker rechtsbedeeling, en soms ook meer weivaart en verhoogde cultuur, maar hoofddoel was en bleef toch, dat de .schatten uit die landen naar Rome zouden vloeien, en dat ze, met wapengeweld in bedwang gehouden, den luister van de Keizerlijke kroon zouden verhoogen. Het was een heerschappij over de ^vereld, maar ook, gelijk Jezus het voor Pilatus uitdrukte, een heerschappij van deze v/ereld, d. w, z. uit deze wereld opgekomen, en waarvoor deswege met wapengeweld gestreden werd. En daartegenover nu stelde Hij zija heerschappq, als wel over de wereld, maar niet van de wereld, en deswege konden zijn dienaren niet, evenals de dienaren van Rome's Keizer, voor hun Heere strijden met het zwaard. Het was de aard zelf van Jezus' heerschappij, die lijnrecht tegen den aard van de Keizerlijke heerschappij ©verstond. De Keizerlijke heerschappij was niet het beeld, maar het spotbeeld van de heerschappij over de wereld, die aan Jezus gegeven was. De natuur van de wereldheerschappij van Rome's Keizer en de natuur van de wereldheerschappij van Jezus sloten elkaar rechtstreeks uit. Te Rome bestond slechts een schijngestalte van het ware wezen dier v/ereldheer-Echappij, die in Jezus verwezenlijkt stond te worden was. Daar het wapengeweld, hier de macht des Geestes. Ginds het alles ten offer brengen aan eigen eer en grootheid, hier in den Christus het zich geven, het zich toewijden, het zichzelf opofferen, het zichzelf vernederen, ea het zichzelf vernietigen, om een volk ten eeuwigen leven te redden en met schatten van genade te verrijken. Hierin lag de oorzaak v/aarom niet de Keizersidee, maar uitsluitend de Koningsidee in de Schrift op Jezus wordt toegepast, ook al spreekt het vanzelf dat geen enkele aardsche titel, ook niet die van Koning, de adequate uitdrukking kan geven voor den eigenlijken en bijzoaderen aard van zijn majesteit en macht. Alles, ook de Koningsidee, is op aarde vervalscht en onnatuurlijk geworden. Vandaar de tegensteOmg in Samuels dagen tusschen den waren Koning vaa Israel, dat is Jehovah zelf, en „de Koningen gelijk andere volken die hadden". Van die Koningen van andere volken wordt de Messlasidee van het Koningschap dan ook van meet scherp onderscheiden, en niet Saul, maar eerst David is type van den Messias-Koning geworden. Het geeft dan ook niets of men ter verklaring van Jezus Koningschap teruggaat op de aHeiding der woorden, waarmee indenoor. spronkelijken tekst van Oud of Nieuw Testament de Koning genoemd wordt. Oude dogmatici hebben wel beproefd, door een valsche afleiding, het Grieksche woord Basileus zóó te verklaren, dat het beduiden zou : Hij is de Basis, de grondslag, de steun van het volk, maar betere afleiding wees reeds uit, dat van zulk een verklaring geen sprake kan zijn, en dat Basileus alleen beteekent: een die voor het volk uittrekt, ongeveer hetzelfde als hertog. En evenmin komt men verder met het Hebreeuwsche woord Mêlek, uit Melchi-Zedek, den Koning der gerechtigheid, ook aan den gewonen Bijbellezer bekend. Ook al ging toch de onderstelling op, dat dit woord krachtens zijn oorsprong raadsman beteekent, zoo zouden we toch ook hiermede niets gevorderd zijn. Dit woord Mêlek toch is het woord dat de oude Kanaanieten reeds bezigden, zonder dat uit iets blijkt dat het van heiligen oorsprong is. De Heilige Schrift gebruikt de v/oorden die ze in de talen der volken vindt, ea neemt er de beteekenis, die ze wil uitdrukken, niet uit op, maar legt ze er in. Niet taalkundig, maar zakelijk moet hier het rechte spoor der uitlegging worden gevonden. En al kan dan ook gezegd, dat ons woord Koning, óa.t mst kunne saamhangt, op eenheid van afstamming en alzoo op de aanhoorigheid tot het volk schijnt te doelen, nog veel meïr dan het Grieksche of Hebreen wsche woord den dieperen zin van het Koningschap nadert, toch is ook hier met dat woord als zoodanig niet verder te komen. Ook dit woord: Koning toch is geheel buiten den kring der Openbaring opgekomen, het mist eiken heiligen stempel, en het is geheel toevallig, dat het juister dan de Grieksche of Hebreeuwsche woorden het wezen van het Koningschap nabij komt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's