Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Taat hen door mij niet beschaamd worden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Taat hen door mij niet beschaamd worden”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat ze door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, Heere der heirscharen; laat ze door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels. Psalm 69 : 7.

Eenzelvige vroomheid verloopt in geestelijk egoïsme.

Men is dan „in zijn ééntje" vroom. Er zijn er, die zich zelfs om de vroomheid ea Godsvrucht van hun vrouw en kinderen niet bekreunen, zoo zij voor zichzelve maar weten, dat ze het heilgeheim kennen. Ze leven schuchter en van de wereld afgesloten. Ze lezen over de waarheid, om in de waarheid gekoEfijt te zijn. Op hun gedrag en wandel is niets aan te merken. Reden om hen van huichelarij en geveinsdheid te verdenken, is er niet. Aan de innigheid van hun gebedsleven mag niet getwijfeld worden. Slechts dit hindert u, dat ze verder met niets zich inlaten, voor niets buiten hun persoonlijken kring hart toonen te hebben, en dat ia alle vroom gesprek' met hen, het altoos weer neerkomt op dat ééne punt: de assurantie in den Borg van hun eigen persoonlijke zaligheid. Niet dat ze daarom jegens vrouw en kroost onverschillig zijn. Integendeel, niets zouden ze liever willen, dan dat ook die in de assurantie van den Borg deelden. Maar dat staat niet aan hec, dat staat aan den Heere daarboven. Zoo als Die over vrouw en kroost besloten heeft, zoo komt het, en zelven kunnen ze hier toch niets aan doen. Zoo trekt al hun vroomheid zich steeds meer saam in de ééne gedachte van zelf voor eeuwig geborgen te zijn; zelf te kunnen zeggen, dat ze uit den dood overgegaan zijn ia 't leven; en nu van hun eeuwige zaligheid gewis te zijn. Het gaat hun om hun ziel, om hun eigen ziel, om hun eigea toekomst. E a al staat nu de man die om zijn ziel bekommerd is, hoog, zeer hoog zelfs boven een ander, die geen andere zorge kent dan voor zijn zienlijke nooden en zinlijke lusten, toch is en blijft ook die zorge voor zijn eigen ziel, zoo er niets bij komt, egoïsme. Geen finantieel, geen zinlijk, geen laaghartig egoïsme, 't zij zoo, maar egoïsme dan toch! Met het ik bezig zijn, in alles op het lieve ik bedacht zijn, en al meer inleven in de zelfjuchtige gedachte, alsof op geestelijk terrein alle heiligheden schier uitsluitend hun persoonlijk heil en hun eigen gelukstaat bedoelden.

Hoor nu den apostel uitroepen: „Ik wenschte v)el van Christus verbannen te zijn om mijn broederen naar het vleesch" ea ge gevoelt op eens, hoe vlak tegenovergesteld de gemoedsstemming is van wie recht voor zijn God staat.

Natuurlijk niet, alsof Paulus niet de kroon der eeuwige heerlijkheid boven alles schatte. Zoo er ooit een menschenkind met heel zijn hart ea heel zijn ziel aan zijn Heiland gekleefd heeft, en ééne plante met hem was geworden, dan was het wel deze machtige geest. Ook wist niemand beter dan Paulus, dat er geen sprake vaa was dat hij ooit vaa zija Heilaad kon gebannen worden. De roepingen Gods zijn onberouwelijk. Maar dit ligt daa toch ia dit krasse woord, dat hij zich geen geestelijk heil zonder de werking eeaer uitgaande liefde kan denken, ea dai die Uefde volkomea moet zija, tot het brengen van elk offer bereid.

De geestelijke egoïst blijft op zich zelf staan, en in het Koninkrijk der hemelen is juist omgekeerd alles één, lotgemeen en saamverbonden.

Wie tot zijn Heiland komt, gaat juist uit zijn eenzekigheid uit. Hij treedt in gemeenschap met een nieuwe wereld, die nu ook hem in zich opneemt. En nu moet alles wat in die nieuwe wereld gist en werkt, zijn warme belangstelling gaande maken, zijn hoofd en hart vervullen, en beslag op heel zijn persoon en al zijn krachten leggen.

Zooals een trouw volk voor zijn Koning voelt en roept, zoo voelt en roept wie den Christus toegebracht is, voor de cere van zijn hemelschen Koning. Die eere weegt hem veel zwaarder dan zijn eigen behoud. En niet uit dwang, maar willig, vergeet hij aanstonds zichzelf, als de eere van zijn Koning daarboven in hi; t spel komt.

Zie 't maar heel de psalmen door, hoe altoos de zucht, de dorït, het heimwee naat Sion's Koning op deü voorgrond staat, en aller vromen eerste aandrift is, niet om voor eigen zaligheid te zorgen, maar om God te loven, den God Israels te verheerlijken. Zijn naam groot te maken, en te jubelen in het toekomen van zijn Rijk.

En uit die trouwe toewijding aan zijn God spruit dan vanzelt op de innige verbondenheid aan al wat van da zaak des Heeren is en aan zijn volk.

Gsen „Heere, Heere roepen, " en voorts zich om de zaak des Heeren niet bekreunen. Zoo doet de oppervlakkige naam aanbidder, maar dat kan de waarachtig vrome niet. Hij voeli voor de zake Gods meer en warmer dan voor zijn eigea zaak. Al wat 'sHeeren Huis en Rijk aaugaat, houdt hem in spanning. Hij leeft er met heel zijn hart in mee. Hij voelt pijn, als hij merkt dat de Naam des Heeren wordt teruggedrongen. En hij springt op van vreugde, zoo dikwijls hij mei kt dit de zaak zijns Konings triomfeeren mocht en in de worsteling overwon. En zooal ook bij hem gedurig de dorst naar zijn eeuwige zaligheid bovenkomt, dan is het hem ook i^aarbij niet in hoofdzaak te doen, om voor eeuwig geborgen te zijn, maar veeleer en veelmeer om eeuwigUjic hier en hiernamaals zijn God te kunnen loven en verheerlijken.

Daarom blijft, wie geestelijk teeder leeft, dan ook niet van verre staan, maar hij mengt zich in den strijd, hij werpt zich zelvea in de worsteling. Zijn hart gaat in heilige bezieling naar de broederen uit, die den strijd voor den Naam des Heeren hebben aangebonden. Hij heeft ze om hun ijveren voor de zaak des Heeren lief. Hij schaart zich onder hen. Hij deelt in hun lief en leed. En zooals in een leger dat tegeaover den vijand staat, een goed soldaat zich schsmen zou, zoo ooit de banier van zijn veldheer door hem te schande werd gemaakt, zoo kent ook hij geen banger vreeze, dan dat door zijn lafheid of door zijn gemis aan moed de banier des Kruises zou neigen, en het brandt ook hem op de lippen: „Laat ze door mij toch niet beschaamd worden, die u verwachten, o, Heere HEERE der Heirscharen ! Laat ze door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels!"

Dat kan gebeden worden, om onzen God aan te loopen, dat Hij ons niet beschame tegenover den vijand, ons niet met tegenheên overstelpe, en door onze uitredding vootkome, dat niet 'andere, zwakkere broeders, ziende op onzen tegenspoed, zelve aan de rechtmatigheid der ook hun heilige zaak vertwijfelen. Met name bij David was dit zoo. Verliet zijn God hem, en werd hij in zijn bangen strijd niet door zijn God gehandhaafd, dan bekroop de vreeze zijn hart, dat de pas zich aangordende vromen in Israel zich den moed zouden voelen ontzinken. Dit was omdat David vooraan stond, omdat op hem de verantwoordelijkheid rustte, en om dat met hem de zake zijns Gods iii Israel zou zijn ondergegaan.

En nu spreekt er een teedere liefde in, die u voor David wint, dat hij niet alleen op zijn eigen victorie bedacht is, maar in het mededoogen der liefde ook denkt aan die duizenden die hem gevolgd zijn, en voor Gods oog de siddering bloot legt die al het vrome volk zou aangrijpen, zoo de Heere hem niet te hulpe schoot. Hij voelt wat be schaamdheid al die God zofken zou aangrijpen, zoo het aan hem uitkwam dat de God Israels hen verlaten had, en het is die schande, dien smaad voor het vrome volk, die hij bij zijn God verbidt.

Maar al staan wij niet in een Davids positie, toch vyeten we zeer wel, dat op andere wijs ook door ons schaamte over het volk des Heeren kan worden gebracht, en schande aan de getrouwen des Heeren door de wereld ksn worden uitgeroepen.

Da wereld aast er op, of ze onder de zich noemende vromen niet een afvallige of on trouwe kan opspeuren, om, heeft ze hem ontdekt, het luid op de markt uit te roepen, dat zóó ds schijnheilige vromen zijn.

Ge hebt u bij het volk dat het geklank kent, aangesloten. Men ziet u in de slagorden des Heeren geschaard staan. Van dat oogenblik af, zijt ook gij voor de eere van die heilige slagorden verantwoordelijk. Scherp ziet men op u, of geen breuke, geen zwakheid, geen openbare zonde in u te ontdekken valt. En zoo als het blijkt dat ge vielt, zal het in Askalon en Gaza op de straten worden uitgeroepen, dat zóó die zich noemende vromen zijn.

Dat grieft dan al het volk des Heeren. Dat is een smaad, die niet alleen u, maar ook den onschuldige onder hen treft, en waaronder niet alleen de broeders die u lief hadden, maar ook de Naam en de zaak des Heeren schade lijdt.

Daarom nu bekreunt zich wel de geestelijke egoïst, en daarom bekommert zich wel de naam Christen niet, maar dat snijdt u door de ziel, zoo ge waarlijk als de rank in den wijnstok zijt ingeplant en van liefde voor uw Heiland verteerd wordt. Er zijn er, die het zelfver, vijt hierover tot aan hun sterven toe niet zijn te boven gekomerj dis er onder geledenen onder gesmacht hebben, weken, maanden, jaren lang, en die in de gemeente des Heeren hun aangezicht niet meer vrij dorsten opheffen.

Teedei e broeders hebben deze uitgegleden broeders dan getroost. Ht t „ontzondig mij met hyzop en mijn ziel, nu gacsch melaatsch, zal rein zijn en genezen, " hun op de lippen gelegd, en meer dan eens is de „vreugde des heils" hun hergeven.

Maar die broeders, die zulk een uitgegledene troostten, deden meer. Ze hebben gebeefd in de eigen ziel op de enkele gedachte, dat zulk een val ook hunzelven overkomen mocht. En in die innerlijke verschrikking zijn zij het, dis dan in stilheid het voor hun God hebben uitgeroepen: „Bewaar toch uw knecht, bewaar toch uw dienstmaagd, Heere, dat door mij nooit beschaamd worden die u verwachten, en dat nooit door mijn zonde schande kome over uw Naam, over uw volk, o God mijns heils".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Taat hen door mij niet beschaamd worden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's