Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE, REEKS.

III.

Weet, dat de Heere is God. Hij heeit ons gemaakt (en niet wij) zijn volk en de schapen zijner weide. psalm loo : 3.

Hft onderscheid tusschen een gezag van organisch, en eengezag van mechanisch karakter, spreekt het duidelijkst in de tegenstelling van het gezag van een'vader en van een voogd over hetzelfde kind. Het gezag van den vader toch kwam-op tegelijk met é^ geboorte en had zijn grond indiegebótirte. In en met het leven zelf van het kind was het gezag van vader gegeven. Heel anders" daarentegen staat 't met het gezag van den voogd. Tusschen hem endat kind behoeft in bloedverwantschap of maagschap zelfs geen enkele betrekking te bestaan. Voogd over een kind kan iemand zijn, die aan dat kind wildvreemd is, en niets met dat kind uitstaande had. Voor hem komt 't gezag over dat kind alzoo noch uit de geboorte op, noch is met het leven zelf gegeven, maar wordt hem door familieaccoord, door de wet, of door aanwijzing van den rechter opgedragen. De band van gezag tusschen vader en kind bestaat vanzelf; die tusschen Toogd en pupil wordt eerst door eenander gezag aangelegd. Daar nu organisch heet wat uit het proces zelf van 't leven opkomt, en mechanisch datgene wat door onze vinding, daad of bestelling in elkander is ^^^if/, draagt het vaderlijk gezag een organisch, het gezag van den voogd een mechanisch karakter. En ditzelfde ver.*chil nu komt Kog veel sterker, ja in volstrekten zin uit, zoo ge het gezag van den aardschen koning en het gezag van den Koning der koningen tegenover elkander stelt. Geen koning op aarde regeert, dan overmits het gezag 't zij door hem zelf, 't zij door zijn voorouders, veroverd is, of wel omdat het door anderen hem is opgedragen. Noch uit het bestaan van zijn volk, noch uit den aard van zijn volk vloeit vanzelf en met noodzakelijkheid juist zijn koninklijk gezag voort. Bij den Heere onzen God daarentegen is Zijne, over alles zich uitstrekkende Souvereiniteit, met het bestaan zelf der creaturen gegeven. Het bestaan zelf van een creatuur zonder een volstrekt Souverein gezag dat van God over dit creatuur uitgaat, is kortweg ondenkbaar. In het begrip zelf van creatuur is dit Souverein oppergezag van den Schepper ingesloten.

Naar den aard van het creatuur is, treedt hier intusschen een scherp geteekend onderscheid in. Een star en een engel zijn beide creaturen Gods en dienvolgens heeft het gezag Gods voor beide absolute strekking. Beiden behooren Gode toe; bestaan alleen om God en voor Zijn eere, en beider bestaanswijs, werking en lot wordt door God bepaald. Aan de star schrijft God haar baan, en aan den engel zijn weg voor, en in derijke taal der Schrift wordt dit ook op de starren wereld in dien levendigen zin toegepast, dat Hrj geacht wordt „de starren te roepen bij hun namen", en dat ook het firmament wordt opgeroepen om Gode eere te geven. Zoo in Psalm 103*. „Looft hem allen, gij lichtende starren, " Een doode natuur is er niet. Heel de natuur wordt door de geestelijke kracht Gods van oogenblik tot oogenbUk gedragen, en het is God, Die alzoo in alle rijken der natuur oppermachtig gebiedt. Zijn wet gelden doet, ea het alles beantwoorden doet aan Zijn heiligen wil.Maar hoe rijkdit ook allerwegen toega, niettemin gevoelt ge terstond, dat het Goddelijke gezag over een star een geheel an ier karakter bezit dan het Goddelijk gezag over een engel. Bij de star, en bij de geheele onbezielde schepping, zet God Zijn wil en wet met mogendheid door, zonder dat er van tegenstand of verzet sprakq kan zijn. Heel anders daarentegen komt het te staan, als ge uit de onbezielde in de bezielde schepping van engel of mensch overgaat. Dan toch komt er een werking van God op den geest van het bezielde creatuur in het spel, die niet als een blinde macht zich uit, maar het geestelijke in den mensch of in den engel oproept en opwekt, om met de werking Gods mede te werken, en zich te stellen tot een instrument van de Goddelijke mogendheid. Dit stelt vanzelf een mogelijkheid van verzet, weerstand of afwijking van den Goddelijken wil, en het is deze mogelijkheid die aan het regiment Gods over de bezielde schepping een voor alle dingen zedelijk karakter leent. En al kan men poëtisch en overdrachtelijk ook bij de starren en bij den oceaan van een Goddelijk gezag spreken waaraan ze onderworpen zijn, toch voelt ieder dat het bij de onbezielde schepping meer uitoefening van kracht en mogendheid is, en dat in eigenlijken zin alleen bij de bezielde schepping van gezag sprake komt. Alleen van de bezielde schepj)ing kan de belijdenis uitgaan: „De Heere is onze Koning, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Rechter!" Maar al komt zoo eerst bij de bezielde schepping ^«^^^^agin eigenlijken zin op, en kan er deswege alleen bij de bezielde schepping van een Koningschap sprake zijn, de grond van dit gezag is en blijft geheel dezelfde als F/at de grond van het oppermachtig beschikkingsrecht over de onbezielde schepping is. Van daar dat Israel in zijn lofzangen zingt: „Want Hij heeft ons gemaakt, en niet wij ons welven, zijn volk en de schapen zijner we^de."

Uit dit onderscheid nu tusschen het verschilleoej karaktef van de Goddelijke Opperhopghejd. over de onbezielde en de bezielde' scnepping, vloeit een. ander, niet minder .gewichtig gevolg voort. We bedoelen de mogelijkheid, om het Goddelijk gezag te doen werken door middel van een afgeleid g/Jsag, dat door het ééne c.-eatuur over het andere "wordt toegekend. We laten de engelen hier nu buiten, omdat ons van hun huishouding zoo weinig geopenbaard is, slechts onder opmerking dat de verhouding van satan tot de overige demonen voidingend bewijst, dat ook in de engelenwereld wel ter dege een zeggenschap van den eenen, machtiger geest over andere minder sterke gessten voorkomt. Doch de engelen nu daargelaten, is het klaar als de dag, dat onder mcnschen schier allerwegen van zulk een afgeleid, instrumenteel gezag de duidelijkste blijken aanwezig zijn. Dat de mensch, reeds krachtens zijn existentie, macht en beschikkingsbevoegdheid heeft over het stof, de plant en heï dier, ligt reeds in het feit, dat de mensch er op is aangelegd, om zich met hetgeen de aarde voortbrengt te voeden; en voorts bleek ons in de eerste reeks van deze artikelen, hoe de heerschappij over de Natuur aan den mensch van Godswege, en dat in bijna volstrekten zin is toegekend, en zich thans door de vondsten der natuurwetenschap al meer verwezenlijkt. Maar hiertoe bepaalt het zich niet. De mensch heeft niet alleen heerschappij ontvangen over de onbezielde schepping van deze aarde, maar er is in de menschenwereld ook heerschappij van mensch over n.ensch. Op zich zelf ware hetzeer wei denkbaar geweest, dat dit anders ware. Indien ieder mensch geschapen ware als Adam, d. w. z. in volwassen staat het aanzijn had ontvangen, en alles wat hij voor zijn leven behoefde vrij ter beschikking had gevonden, zou er geen reden denkbaar zijn, waarom de ééne me.isch iets over den anderen zou hebben te zeggen gehad. Er zou dan geen gezin, er zou geen familie, er zou geen volk, er zou geen menschelijk geslacht zijn geweest. Er zoudtn niet anders geweest zijn, dan op zich zelf staande personen, allen van gelijken rechte en zonder eenigen band die hen verbond. Voor gezag van mensch over mensch zou er dan geen plaats zijn geweest, en alle gezag zou rechtstreeks, over ieder mensch afzonderlijk, door God zelven zijn uitgeoefend.

Maar zoo was de schepping van ons mensch-zijn niet. Alleen de eerste mensch is in den vollen zin des woords buiten alle tusschenkomst van eenig ander mensch, tot aanzijn gekomen; en het is opmerkelijk hoe de Schrift er nadruk op legt, dat dit reeds bij Eva niet alzoo was. Voorts echter is al wat mensch heet uit den mensch geboren, en hangt daardoor reeds in zijn ontstaan en geboorte met andere menschen saam. Niet mensch komt los naast mensch te staan, maar het is één bloed, dat aller lev^n tot eenheid verbindt. Gezins-en familieb inden schakelen de groepen ineen. Niet één staat er als los en op zichzelf staande mensch, maar allen vormen saam het cenemenschelijk geslacht en in dat menschelij k geslacht treedt een g ongelijkheid in 't licht, die vanzelf zeggenschap van den éénen mensch over den artderen te voorschijn roept. Het feit dat de nsensch als hulpbehoevend kindeke ter wereld komt, schept vanzelf een meerderheid voos-den vader en de moeder die hem teelden. De ouders beginnen dan ook met juist zóó met hun machteloos wicht te handelen als hun goed dunkt, juist zoo als de leeuwin met haar welpen doet. Maar bij den mensch, als bezield wezen, mengt zich hier aanstonds een geheel ander element in. Niet van sterker natuurlijke liefde en zorge, want de zorge van een kiokhen voor haar kiekens en zelfs van een tijgerin voor haar welpen, overtreft niet zelden zeer verre de zorg van een ontaarde moeder of van een zelfzuchtig vader voor zijn kind. Neen, wat zich hierin bij den mensch mengt, is een zedelijk element van gezag. Niet aanstonds, want aanvankelijk is het kiadeke g hier nog niet vatbaar voor, maar wel zoodra onder het opgroeien het ik in het kindeke allengs tot zelfbewustH^Jd ontwaakt. Is de jonge welp opgegroeid, dan ziet de oude leeuwin niet meer naar haar welpen om, en is alle band tusschen haar en haar welpen verbroken. Maar niet alzoo bij den mensch. Hier wordt juist bij het opgroeien de zorge en de plicht tot opvoeding steeds meerder en machtiger, en hieraan beantwoordt bij het kind een een gehoorzamen, d. i. een zich onderwerpen aan een over hem geplaatst gezag. Men komt alzoo voor dezen toestand te staan, dat God de Heere door de wijze zelf waarop Hij de voortplanting van het menschelij k geslacht verordineerde, den vader en de moeder gesteld heeft als instrumenten, waardoor Hij zijn hoog en Goddelijk gezag over het kindeke zou uitoefenen. Oorspronkelijk kon het vaderlijk gezag niet zijn, want al was hij 't die 't kind teelde, het leven en het aanzijn ontving het kindeke niet van hem, maar van zijn God. Alleen Gode komt alzoo het hooge en volstrekte oppergezag ook over dat kindeke toe. God kan dien vader en die moeder van dat kindeke in den dood wegnemen, zonder dat Zijn hoog gezag over dat kindeke daarmee wegvalt of ook maar eenigszins vermindert. Maar al berust bij God alleen het hooge beschikkingsrecht over elk kindeke dat geboren wordt, in den gewonen gang van het leven is de geboorte en de wasdom van dat kindeke zóó door Hem verordend, dat het begint met vader en moeder te eeren als dragers van een gezag, waarmee God ze bekleed heeft; en dat niet eerst door een afzonderlijke ordinantie in het 5de gebod, maar door de wijze zelve waarop het kindeke hulpbehoevend uit zijn ouders geboren is. Er is alzoo tweeërlei uitoefening van het Goddelijk gezag, de ééne rechtstreeks en onmiddellijk in de onbezielde schepping, de andere, door midc'e) van < ^'ert mensch als' instrument, d, i. afgeleid s, ii opgedragen, en zich het eerst in het vaderlijk en moederlijk gezag openbarend.

Het vaderlijk gezag is wat men zou kunnen noemen een gezag, afgeleid en instrumenteel, maar toch van geregelde orde. Daarentegen komt er uit de ongelijkheid van mensch en mensch ook allerlei ander instrumenteel gezag op, waarbij die geregelde orde ten eenenmale ontbreekt. Het sterkst komt dit soort gezag uit bij genie, talent en hoogere geestesgaven. Ook op dit hooger gebied van menschelijk leven heeft een proces van opbloeiing en ontwikkeling plaats, en ook hierbij treden wetten of normen, krachten en motieven aan het licht; en zoodra deze eenmaal aan het licht getreden zijn, blijft aan den minder rijkbedeelde niet anders over, dan hierin het voorbeeld en initiatief der rijkere geesten te volgen. Vooral in Frankrijk is men gewoon zulke heerschende geesten met den titel van „meester" te eeren; niet onwillig maar gewillig; en niets is gev/oner, dan dat een volgeling van zulk een machtiger geest, hem in geschriften roemt en aanspreekt als „mon maitre". Op andere wijze spreekt men gelijke bedoeling uit, door te zeggen, dat zulke mannen van eersten rang „school maken, " wat op 'tzclfde neerkomt. Ook in de school-idee toch ligt dit in, dat er een meester is. en dat de anderen zich w? illig als zijn leerlingen onder hem voegen. Al het gebazel over gelijkheid onder menschen, is bare onzin. Eer ware te zeggen, dat er geen twee menschen aan elkaar gelijk zijn, want al mogen de verschillen tusschen mensch en mensch, vooral in min ontwikkelde Staten, soms tot een minimum inkrimpen, ieder moeder kent zeer wel haar kinderen uit elkaar, en het verschil van uiterlijk voorkomen hangt altoos met verschil van inborst, aanleg en karakter saam.

Doch niet alleen dat er tusschen menschen allerlei verschil in soort is, er is ook een nooit eindigend verschil in raad, en het is hierdoor dat vanzelf en ongemerkt aan personen van een hoogen graad niet alleen invloed op, maar ook gezag toekomt over de personen van lager graad in dezelfde qualiteiten. Men ziet dat reeds onder de knapen op straat, hoe er bij den hoop altoos één is, die de leiding geeft en gehoorzaamd wordt, want het is eerst door dat gehoorzamen, dat de meerderheid het karakter van gezag erlangt. Zoo is het zelfs bij een dievengroep of rooverbende. Gelijkheid is er nooit, altoos ongelijkheid, en uit die ongelijkheid wordt altoos eenerzijds de oefening van gezag en anderzijds de onderwerping aan dat gezag geboren. Dit nu teekent zich het sterkst af op de school, en vandaar dat oudtijds de man die op school het zeggenschap had, den eerenaam van meester voerde, juist om uit te drukken, dat hij niet enkel kwam om onderwijs te geven, maar als bekleed met ezag. Waanwijs heeft de nieuwere richting dien titel van meester doen verouderen en hem later afgeschaft, om alleen van on-! derwïjzers, tea uiterste van Hoofdonderwijzers, te spreken. Ten laatste heeft men echter zelf de fout die hierin lag, ingezien, en daarom nu weer den naam van Hoofd gekozen; een nieuwen naam die niemand toespreekt, en slechts verzet van de klassenonderwijzers in 't leven heeft geroepen. De oude naam van meester was verreweg de beste, omdat zich hierin het denkbeeld vad het ^«^(«^ uitdrukte, en het is wel opmerkelijk, dat die naam van meester, dien men afschafte voor de gewone volksschool, in de fijnere kringen van de hooger begaafden in Frankrijk nog altoos voor den man van genie en van talent in eere wordt gehouden. Ook ds gedoctoreerde in de rechten schrijft nog altoos meester voor zijn naam, en ook voor den arts was vroeger de naam van meester algemeen in gebruik. De advocaat toch oefent over zijn cliënt, de arts over zijn patient, wel terdege zeker gezag uit; een gezag, dat de dient en de patient zelf zoeken, en dat dus bij eigen keus bestaat, maar waaraan ze, hebben ze eenmaal die keus gedaan, zich dan ook meest willig onderwerpen, en juist die onderwerping is ook hier het kenteeken van het gezag. Wij spreken van een recept, maar in Duitschland spreekt men van een Verordnung van den dokter, en in Frankrijk van prescription.

Ook dit soort van ongeregeld instrumenteel gezag nu, is afgeleid en vloeit evenzeer als het ouderlijk gezag uit de bron van alle gezag in God. Hij is het die de ongelijkheid van mensch en mensch gewild heeft. Hij is het die den een arm aan geesteszin en geesteskracht doet geboren worden, en den ander bekleedt met de majesteit van het genie. Men geeft 't genie zich zelf niet, en zelfs 't talent kan men wel scherpen en ontwikkelen, maar niet zich zelf geven. En door het eenvoudige feit nu van deze zeer ongelijke toebedeeling in gaven, roept God de Heere van zelf dat gezag op geestelijk gebied in het leven, dat zelfs van veel verder reikenden invloed is dan het geregelde ouderlijk gezag. Mannen als Luther en Calvijn op godsdienstig, als Vondel, Cats en Bilderdijk cp dichtgebied, hebben zich zelve niet tot gezaghebbende geesten opgeworpen, noch zijn er door anderen voor aangesteld, maar ze waren wat ze waren bij de genade Gods, gratia Del. En wel zijn er ook op dit terrein altijd weerbarstige bedillers geweest, gelijk ge onder de kinderen van een gezin zoo dikwijls eindelooze tegenpruttelaars vindt, maar het eigenaardige van dat gezag van 't genie en van 't talent, is juist, dat de besten het steeds willig erkend hebben en dat het in 't eind over allen tegenstand heeft getfiomfeerd.

Maar natuurlijk, bij dit tweeërlei instrumenteel gezag kon het niet blijven. Het ouderlijk gezag en het geniaal gezag was niet genoeg. Er vormen zich allengs ook breeder kringen. Uit het gezin kwam de familie, uit de familie het geslacht, uit het geslacht de stam, uit den stam het volk allengs op. Dit riep, naast het gezins-verband, ook het familie-verband, het geslachts-verband, het stam-verband en het volks-verband in het leven, en ook deze verbanden konden niet bestaan zonder wet en regel en tucht, en uit dien hoofde was almeer in elk dier verbanden het optreden van een gezag noodig, dat door heel den kring erkend werd. Eerst heeft zich dit toen patriarchaal oxitviDósslé, naar eerstgeboorterecht en ouderdom in jaren, en langs dien weg kon de vorming van het onmisbaar gezag voortgaan, zoolang gemeenzame afstamming en bloedverwantschap de vorming van het verband bleef beheerschen. Maar deze mogelijkheid viel weg, toen de verwijdering tusschen de geslachten toenam, en hetzij de nood, hetzij een daad van geweld, groepen die vreemd aan elkander waren, noodzaakte in één volksverband saam te leven. Aanvankelijk waren deze saamverbindingen van onderscheiden groepen tot één volk klein in omvang, zoodat we in Kanaan bij Israels aankomst in dit land, veelal koningen vonden voor één enkele stad met haar aanhoorigheden. Zoo was Melchizedek koning alleen van Salem. Maar de aard der zaak bracht meê, dat deze kleine formatiën geen stand hielden en zich allengs oplosten in veel grootere groepeeringen, die millioenen en millioenen omvatten. Ook hier nu, hier vooral was een goed geregeld verband noodig; en dit verband was ondenkbaar zonder een treffelijk man die aan het hoofd stond; en alzoo zijn de koningen der volken opgekomen. Ook deze koningen oefenden uitsluitend het Goddelijk Overheidsgezag uit, maar, en dit was het principieeleonderscheid met het ouderlijk gezag, hun gezag was niet meer organisch van karakter, het werd een mechanisch instituut. Er werd een toestand uit geboren, gelijk die zich bij een in zonde verzonken menschheid niet anders denken liet, maar dan toch altoos een toestand die niet beantwoordt aan de ordinantiën der schepping. Het was niet uit den Koning dat het volk was voortgekomen. Hij was niet het natuurlek organisch hoofd van zijn volk, maar op het lichaam van het volk als hoofd opgezet. En het was het tegenstrijdige tusschen dezen feitelijken toestand en de oorspronkelijke ordinantie Gods, die bij Israel tot uiting kwam in de betuiging van Samuel, dat het volk zondigde en God verwierp, door een Koning te willen hebben, gelijk „de andere volken hadden." Goó.'^a.s de Heere over Israel, omdat Hij 't tot volk gemaakt had. Dat was het organisch begrip. De heidenen hadden koningen, die hun volk niet gemaakt hadden. Dat was de mechanische afwijking.

Nog iets anders kwam hier bij. De dec' ling en splitsing van ons menschelijk geslacht in afgescheiden en onderscheiden volken, is gevolg van de zonde; maar het feit ligt er dan ook toe, dat zoodoende de eenheid van ons menschelijk geslacht gebroken is. Oorspronkelijk was de eerste Adam niet alleen met vaderlijk gezag over zijn gezin, maar ook met algemeen gezag over heel ons geslacht bekleed; en na de a zondvloed kon ten deele hetzelfde van Noach gezegd worden. Maar sinds ging die eenheid van ons geslacht te loor. Er was geen algemeen verband van heeloas geslacht meer, en zoo ook ' geen Koning der menschheid, die instrumenteel en organisch het Goddelijk gezag over heeloas geslacht representeeren kon. En wel heeft men toen later door het Keizerrijk, dat tevens wereldrijk zou zijn, deze leemte pogen aan te vullen, maar gelijk in het eerste artikel van deze reeks is uiteengezet, dit was een daad van willekeur en geweld, die neerkwam op de onderwerping van de zwakkere volken aan de heirmacht van één der machtigste volken. E^n opxufgca van een zoo groot mogelijk deel der volken in den Icvenskriug van één enkel volk, niet strekkende om den rijken schat van heel ons menschel^k geslacht tot harmonische ontwikkeling te doen komen, maar om één enkel volk, welks Koning de meeste macht bezat, over de andere volken te doenheerschen. Al heeft het Gode dan ook beliefd, en al belieft het Hem nog, bij de gedeeldheid der volken en bij hun door dsEonde gebroken ontwikkeling, het mechanisch instrument van een ingezet Koningschap als instrument van Zijn regiment over de volken te gebruiken, het spreekt van zelf dat hierdoor het hooge ideaal, dat in de schepping van heel ons geslacht uit éénen bloede lag, nooit kon en nooit kan verwezenlijkt worden. Het is een gebrekkige toestand, die zijn recht van voortbestaan alleen aan het voortbestaan der zonde ontleent. Deze toestand zal eens ten einde loopen. Het ideaal moet en zal verwezenlijkt worden. En het is deze verwezenlijking van het menschheidsideaal, die vraagt en roept om een Koning, die organisch met zijn volk verbonden, uit alle natiën en tongen dat ééne volk onder zich brengt, dat heel ons menschelijk geslacht kan representeeren. En die Koning is de Christus

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1907

De Heraut | 4 Pagina's