Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

V.

En heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, en heeft hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke zijn lichaam is, en de vervulling desgenen, die alles in allen vervult, Epheze l : 22 en 23.

Jezus is uit Israel, maar geen Joden-'& .oxiva.'g. Het heil was uit de Joden opgekomen, maar tegelijk bestemd om de wereld te worden ingedragen en alle natiën en volkeren te zegenen. Het opschrift boven het Kruis was daarom valsch. Het gaf noch weer wat Jezus omtrent zijn eigen Koningschap betuigd had, noch wat dit Koningschap profetisch en historisch moest zijn. „Ik heb nog andere schapen die niet van deze kudde zijn, deze moet ik ook toebrengen en het zal worden één kudde en één herder." Ziedaar den sleutel ter verklaring van het mysterie in deze verhouding. In zijn optreden sluit Jezus zich eng aan Israel aan, en gelast zijn discipelen evenzoo te doen. Hij is gezonden tot de verloren schapen van 't huis Israels, en het is hem niet geoorloofd het brood der kinderkens aan de hondekens te geven. Oit Israelietisch begin sloot zich aan bij Israel's uitverkiezing en roeping. Israel was het verkoren volk van God, maar verkoren om zich op de komst van het heil in Christus voor te bereiden, dat heil, zoo het kwam, in zich zelf op te nemen, maar om het dan te bezitten niet voor zichzelf, maar tot Gods eer, en om het tot alle volken en natiën te doen uitvloeien.

Het bestel Gods was klaar en doorzichtig. Eerst in de zondige menschheid een speciaal volk vormen en doen optreden, dat in staat was in de wildernis een rechte baan voor onzen God te maken, en den weg des Heeren te bereiden in de woestijn van het volkerenleven. Daarom had bij de komst van den Christus heel Israel hem moeten huldigen, en tevens moeten erkennen, dat, met de komst van den Messias, Israels speciale roeping volbracht was en een einde had genomen, en dat het eertijds afgescheiden Israel alsnu in den kring der volkeren had terug te keeren, om, ook al behield het daarin een geestelijk gepriviligieerde plaats, toch in het éene Lichaam van Christus met de geloovigen uit alle natiën te worden ingelijfd. De Joodsche natie zou ondergaan, en op het Lichaam des Heeren uit heel de menschheid het historisch stempel van „het Israel Gods" te zijn, worden afgedrukt. Doch hieraan heeft Israel niet voldaan. De Joodsche natie heeft geweigerd te verdwijnen, opdat haar Koning alleen groot zou zijn. Ze heeft integendeel zich opgemaakt, om haar Koning te doen verdwijnen, en zelf de plaats der eere te behouden; Daardoor is het tot breuke tusschen de Joodsche natie en haar Koning gekomen. Die breuke heelt Jezus zelf in de gelijkenis van de landlieden met nadruk op den voorgrond gesteld. Toen de Zoon, de erfgenaam, zich bij den wijngaard vertoonde, „wierpen ze hem uit buiten den wijngaard en doodden hem". Gevolg waarvan was, dat de wijngaard zelve van de landlieden werd afgenomen en aan andere landlieden gegeven. Dit is op den Pinksterdag in vervulling gegaan. In het visioen van Petrus te Jaffa, en in de verschijning die aan Paulus dicht bij Damaskus ten deel viel, is de overdracht van Israel's zegen aan de heidenwereld plechtiglijk tot stand gekomen. Israel weigerde universeelraenschelijk te worden; toch moest het heil universeel voor alle geloovigen Gods uit heel de wereld zijn; en zoo beging de Joodsche natie in haar vasthouden aan haar nationaal particularisme geestelijken zelfmoord. En toen zijn de ranken en takken, waaraan het nieuwe leven zou uitbotten, van den wortel en van den stam van Israel afgesneden, en nieuw gestekt in het midden der volkeren. Wie uit Israel is, kan daarom wel aan dat heil deel erlangen, en zelfs kan in het eindtafereel de treffelijkheid van Israel en zijn hooge begaafdheid weer opbloeien, maar het Koninkrijk der hemelen is van het Joodsch omhulsel ontdaan, en is opgetreden in zrjn algemeen menschelijk karakter. Alle knie zou zich buigen, en alle tong zou belijden, en voor het Lam Gods zou het lied der eere opgaan. „Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met uw bloed uit alle geslacht en taal, en volk, en natie." Heerlijke vervulling van de belofte in Ur der Chaldeën aan Abraham gegeven, dat in hem alle geslachten der aarde zouden gezegend worden.

Aan dat algemeen menschelijk karakter nu van het Koningschap van Christus moet streng en onverbiddelijk worden Vastgehou­ den, en steeds moet worden gewaakt, dat het Joodsch particularisme niet in gewijzigden vorm weer binnensluipe, zooals dit feitelijk keer op keer in allerlei spiritualistische secten geschied is. Men vormde dan kringen van vromen en geloovigen, die zich ten eenenmale van het leven der menschheid afscheidden, die voor het algemeen menschelijk leven geen hart hadden, die ook Jezus Koningschap van dat algemeen menschelijk leven losmaakten, en die zoo toch weer den ouden Joodschenzuurdeesem deden terugkeeren.Jezus nu de Koning van één enkelen kring of groep, gelijk de Joden hem vernederen wilden om Koning van één enkele natie, in stede van Koning over het wereldrijk te zijn. Altoos weer de zonde van het particularisme, terwijl toch de Heere onze God, die Schepper aller natiën is, voor zijn Koninkrijk op niets minder dan op heel de wereld en op alle vertakkingen der volkeren beslag kon leggen. Door dat valsche particularisme plaatst men zich zelven dan buiten den levensstroom. Die levensstroom der wereld graaft zich aldoor een bedding waar de Christenen dan buiten bleven. Zoo kromp men in en beschimmelde. Geen frissche wind blies meer door het woud om de lucht te zuiveren. Alle kracht der Christelijke actie werd gebroken. Van de Koninklijke macht van Christus over de wereld ontwaarde men niets meer. En zij die in het leven der wereld den toon aangaven, dreven dan den spot met deze schuilende en wegkruipende aemechtige vromen, en hadden, in stee van voor Jezus' Koningschap de knie te buigen, voor zijn gepretendeerde kroon niets dan den glimlach van den spot.

Dit kon niet anders, en het moest zoo, omdat dit doen herleven van het aloude Joodsch particularisme in den kring van het Christelijk leven, lijnrecht tegen de Openbaring van Oud-en Nieuw-Verbond ingaat. De belofte van het nieuwe leven komt niet eerst op bij Abraham, als patriarch van de Joodsche natie, maar reeds bij Adam en Eva in het Paradijs. Het is het vrouwemaad, geheel algemeen genomen, en niet het zaad uit een bepaald volk, dat de slang den kop zal vertreden. Abraham krijgt straks de belofte des heil: ? niet als een afzonderlijk privilegie voor het zaad uit hem geteeld, maar voor alle geslachten der aarde. In de psalmodie is de Naam des Heeren heerlijk over de gansche aarde. „Gij gansche aarde, zoo jubelt het in den i oosten T^saXva, gij gansche aarde juicht den Heere. Dient den Heere met blijdschap, komt voor Zijn aanschijn met vroolijk gezaag." En in psalm 98 heet het: „Juicht den Heere, gi; gansche aarde, roept uit van vreugde, en zingt vroolijk, en psalmzingt." Het is aldoor een roepen Gods, dat uit Israel opklinkt, maar uit Israel zich verbreidt over alle volkeren. In de gezichten van Daniël is de Redder die opkomt, niet een Jood, maar eens menschen Zoon. Evenzoo zegt de profeet: Lo-ammi, d. i. hetgeen het volk des Heeren niet was, zal 't volk des Heeren worden. Het zal alles uitloopen op een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel. Simeon in den tempel profeteert, dat Maria's kindeke een zaligheid voor Israel, maar tevens een licht ter verlichting der heidenen zal zijn. En als de Christus verschijnen zal, kondigt Johannes de Dooper het vooruit aan, dat het heil niet komt tot Abraham's j vleeschelijk nakroost, want dat God zelfs uit de steenen der woestijn Abraham kinderen verwekken kon. In woorden voor geen tweeërlei duiding vatbaar, spreekt de apostel Johannes het dan ook uit, dat God alzoo lief niet de Joodsche natie, maar de wereld heeft gehad, dat Hij aan die wereld zijn eengeboren Zoon heeft geschonken. Paulus betoogt in den breede, dat het ware Israel niet uit de Joodsche natie alleen, maar uit heel de wereld o'^Vovax.. En de uitkomst bevestigt het, dat als het licht van den Christus uitstraalt, Palestina in de donkerheid wordt weggeschoven, en daarentegen over de.Heidenwereld zijn glans opgaat. Immers Jezus zelf had 't betuigd, dat hem alle macht was gegeven, niet speciaal over Israel, maar over den hemel en ÖW^ dfe ««r< & , en reeds Johannes de Dooper wees op hem als 't Lam Gods, dat niet Israel's zonde, maar de zonde der wereld wegdraagt. Een wijd begrip, straks door den apostel Johannes overgenomen, toen hrj betuigde, dat de Christus een Verzoening is, niet alleen voor onze, d. i. der Joden zonde, maar voor de zonde der geheele wereld.

Het is daarom het Koningschap van Jezus verlagen, verkleinen, en te niet doen, zoo men het angstvallig tot welken kring ook beperkt, zoo men het opsluit binnen enge grenzen, en zoo men niet volmondig erkent, dat zijns een Koningschap over heel de wereld is. Zeer zeker heeft dat Koningschap zijn kern in den kring der wedergeborenen, in hen die uit de wereld in het hoogere leven zijn overgegaan. Maar deze kring der wedergeborenen mag nimmer genomen als buiten de wereld staande, of als vJt de wereld uitgelicht. Integendeel, die eigen kring, die het centrum van Jezus Koninklijke heerschappij vormt, is een menschelijhe kring, niet de kring van een speciaal volk. Zij, die indien kring worden opgenomen, blijven niet slechts menschen in den vollen zin des woor ds, maar vertoonen zelfs dat mensch-zijn ineen hoogere qualiteit. Niet als geestelijke schimmen die hier niet thuis hooren, maar als menschen in edeler zin, moeten ze op aarde verkeeren, en de toekomst der wereld, de toekomst van de menschheid, de toekomst van het menschelijk geslacht, hangt niet aan wat buiten dien kring verkeert, maar ligt juist in dien heiligen kring besloten. Met alle draden en weefsels blijft daarom die kring verbonden aan het algemee^i, menschelijk leven. Op alle verhoudingen'van dat algemeen menschelijk leven moet hij inwerken. , In lange, bange worsteling moeten deleden van het Lichaam van Christus die wereld geestelijk voor hem veroveren. Al de schatten, al de talenten die God in ons menschelijk geslacht schiep, en eruit deed opbloeien, moeten den Naam van Christus geheiligd worden. De mensch was het hoogste product in Gods schepping. Eerst in den mensch dien Hij naar zijn beeld schiep, vond de schepping dezer wereld haar voleinding.Uit die wereld en uit dien mensch moest de hoogste eere Gods opkomen, waarin het Scheppingswerk zou voltooid en gekroond worden. En daarom kon het Koningschap van Gods eeniggeboren Zoon niet anders dan in rijken, vollen zin een Koningschap over heel het Rijk der menschheid zijn, en moet 't heel deze aarde, heel deze wereld, heel dit hooger creatuurlijke leven insluiten en omvatten. Abraham was voor Joden én heidenen, Mozes was de man Gods in Israel, Jezus is de „Ecce Homo" de Zone Gods en Zoon des menschen, de Koning over alle menschelijk leven, dat zich nu reeds op deze aarde en in deze wereld ontsluiert, en eerst in het eind der dagen ten volle zich ontsluieren zal.

Intusschen beduidt dit niet, dat wat hier van de menschheid geldt, daarom gelden zou voor alle menschelijke personen, hoofd voor hoofd. De wereld, de menschheid, zijn de drie maten meels, waarin het zuurdeeg gelegd wordt, maar niet aanstonds werkt het zuurdeeg op elke korrel van het meel. Zoo , nu is ook het Evangelie begonnen met slechts op een klein deel van de menschheid in te werken. Toch wijzigt dit de bestemming van het Koningschap van Christus niet. Als een drenkeling op het droge wordt gehaald met reeds verstijfde ledematen en gesloten oogen, en bijna zonder ademhaling, maar men voelt dat er in zijn hart nog trilling is, en men poogt nu in de longen de ademhaling en in de hersen en de levensgeesten weer op te wekken, dan begint dit wel 'vu een zeer klein deel van het lichaam, maar het kleine hart wordt daardoor niet van het lichaam afgezonderd, maar juist tot hooger werkzaamheid geprikkeld, om het lichaam te behouden. En zoo ook was het hier. Jezus vond het lichaam der menschheid als ware het half verstorven. In hooger zin gaf 't bijna geen teeken van leven meer. En als Hij nu in een klein deel van dat lichaam der menschheid de levensgeesten weer opwekt, en den dood terugdringt, dan geschiedt dit niet, om dat ten leven verwekte deel van het lichaam der menschheid af te zonderen, maar, juist omgekeerd, om door dat herboren deel heel het lichaam te zegenen. Juist daarom echter moest het Koningschap van Jezus organisch zijn van aard, d. w. z. moest Jezus als onze Koning met ons in organisch verband treden, en in organische verhouding tot ons zijn macht uitoefenen. God regeert èn het huislijk gezin èn het groote gezin der menschheid, maar God regeert het huisgezin door den vader als hoofd van dat gezin, en zoo ook regeert God de menschheid door den Christus als het Hoofd, het natuurlijk en organisch Hoofd van het groote gezin van het menschelijk leven. Beide malen is het regiment Gods instrumenteel. Beide malen gaat het regiment én over het kleine én over het groote gezin door een Hoofd. Maar ook beide malen moet dat Hoofd met dit groote zoowel als met dit kleine gezin in organisch verband staan. De vader met het kleine gezin, doordien hij zijn kroost teelde, Christus met het groote gezin, doordien hij als het Eeuwige Woord het alles schiepen het als Verlosser in zich wil inlijven.

Het is hierom, dat ook de Christus als onze Koning onder den naam van Hoofd, met nadruk op den voorgrond treedt. Nu is in ons spraakgebruik deze naam van Hoofd veeiszins van zijn organische beteekenis ontledigd. Reeds werd gewezen op den naam van Schoolhoofd, die eiken organischenzin] ( g v n b e mist, want de meester op school is, als zoodanig, geen vader van zijn scholieren, en staat met hen in geen enkel verband van bloedverwantschap of van maagschap. De scholieren vormen geen lichaam met organische geledingen, en daarom kan de meester geen hoofd zijn, terwijl een hoofd zonder lichaam zich niet denken laat dan door onthoofding. „Meester" was een natuurlijke naam, een eerenaam, „hoofd" is een zinlooze naam, genomen uit het spraakgebruik dat opkwam in onze onnatuurlijke verhoudingen. God WQrdt in i Kron. 29 : 11 zelf genoemd Hoofd over alles. „Uwer, o Heere, is het Koninkrijk, en Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd over alles." En dit kon omdat alle ding aan God zijn oorsprong dankt. Maar het onnatuurlijk gebruik van dat woord hoofd komt b.v. uit, als het in Num. 14:4 heet, dat het opstandige volk in de woestijn riep; „Laat ons een hoofd over ons opwerpen en wederkeeren naar Egypte."Dit wangebruik dankt zijn oorsprong aan het droeve feit, dat al meer allerwege de organische banden verslapten, de organische verhoudingen wegvielen, en dat men nu, om toch het gemeenschapsverband en de eenheid te herstellen, hiervoor een mechanische verhouding in de plaats nam. Men had zijn natuurlijk hoofd verloren, en maakte nu zelf hoofden, en zoo kreeg men een gemaakt hoofd.

In dien zin echter mag wat van Christus als ons Hoofd gezegd wordt, nimmer worden verstaan. Alle mogelijkheid hiervan wordt zelfs afgesneden, doordien Christus zeer omstandig genoemd wordt het „Hoofdva.nh.et Lichaam." God, zoo schrijft de apostel aan de Kerk van Efeze, heeft Christus als Koning „tot zijn rechterhand gezet, verre boven alle overheid, macht en kracht en heerschappij, en alle naam die genoemd wordt in deze wereld en in de toekomende, en heeft alle ding zijn voeten onderworpen." Dit is beschrijving van Jezus Koningschap.En van dien Koning nu heet het verder: En heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, namelijk aan zijn gemeente welke zijn lichaam is, en de vervulling desgenen die alles in allen vervult." Nader nog wordt dit ontwikkeld in het verder verloop van dezen brief, als de apostel schrijft, dat de leden der gemeente moeten „opwassen in Hem die het Hoofd is", en ials van dat Heefdim. wordt betuigd, dat „uit Hem het geheele Lichaam, bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk in, zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt." Christus is „het Hoofd der gemeente, gelijk de man het hoofd is der vrouw", met wie hij één vleesch wordt. Nogmaals wordt het in Col. i:18 herhaald, datjezus is het Hoofd des Lichaams, en in Col. 2:19 gaat de waarschuwing uit, om het organisch verband met het Hoofd niet te verliezen, want noodwendig versterft ons leven, als we het „Hoofd niet behouden, uit hetwelk het geheele Lichaam, door de samenvoegselen en saamverbindingen voorzien en saamgevocgd is, om alzoo op te wassen in Goddelijken wasdom."

Sterker kon het organisch karakter van den band die ons aan onzen Koning en onzen Koning aan ons verbindt, niet worden uitgedrukt, en toch is dit alles slechts de breedere uitwerking van wat Jezus zelf aangaf, toen hij sprak van den Wijnstok en de ranken. Hier is niet het beeld van het menschelijk lichaam, maar van de plant genomen; maar dit blijft in beiden één, dat ook de takken en ranken organisch uit den stam uitschieten, en uit den wortel opkomen. En weer op andere wijs drukt Jezus ditzelfde organisch verband uit, als Jezus de zijnen in Joh. 20 : 17 „zifn broeders" noemt. Dit ziet dan terug op zijn igen Zoonschap, en op de geboorte der zijnen uit dienzelfden Vader, wiens eeniggeboren Zoon Hij is. Zoo noemt dan ook Paulus ezus „den eerstgeboorne onder vele broederen, " en de eerenaam van broeders, die voorts op alle geloovigen wordt toegepast, wijst op denzelfden organischen samenhang. en samenhang dien vooral de apostel Pauus daardoor op onze verhouding tot den hristus heeft toegepast, dat hij spreekt van et „ééne plante met Christus geworden zijn", oodat wat Hem wedervoer, ons wedervoer, n op ons wordt toegepast, wat van Hem old, beide in de gelijkmaking zijns doods èn n de gelijkmaking zijner verheerlijking. Zelfs oover gaat de apostel van te betuigen, at ons leven in Christus bij God verborgen s, en dat hij eenmaal zelfs het Lichaam dat mystieke Lichaam nu met het Hoofd edacht) zelf Christus noemt.

Er kan alzoo niet de minste twijfel overblijen, of de Schrift onderwijst ons, dat het orgaisch verband hier alles beheerscht, en dat ij Jezus' Koningschap geen oogenblik aan en mechanisch Koningschap mag gedacht, gelgk dit bij de Koningen der aarde nu eenmaal bestaat, en niet anders bestaan kan. Zelfs is de organische band tusschen ons en onzen Koning niet beperkt tot At geestelijke verhouding, maar sluit onze menschelijke natuur met inbegrip van ons lichaam in. Het Woord is vleesch geworden. Wie loochent dat Christus in het vleesch gekomen is, is de Antichrist, zegt Johannes. Hij heeft „het vleesch en bloed der kinderkens aangenomen." Zijn opstanding raakt niet alleen zrjn geest, maar ook zijn lichaam. En nu aan Gods rechterhand troont de Christus niet gelijk de engelen groot zijn, enkel in geestelijken zin, maar als de Zoon des menschen in onze natuur, en in „dat verheerlijkt lichaam, waaraan Hij ook ons lichaam eens gelijkvormig zal maken, door de kracht waarmee hij alle dingen aan zich zelven onderwerpt. De organische gemeenschap en saamverbinding gaat alzoo op alle manier door. Er is niet maar een over ons gezet zrjn van dezen Koning, niet maar een aangesteld zijn van dezen Koning, maar hij is onze Koning, omdat Hij ons natuurlijk, vanzelf geworden Hoofd, hoofd van het Lichaam der herboren menschheid is. Zelfs strekt deze organische eenheid tusschen ons en onzen Koning zoo verre, dat eens zyn heerlijkheid zich door de ontplooiing van het leven zelf aan ons zal mededeelen, en wij Koningen zullen zijn met Hem. Vooral in de Openbaringen treedt dit op den voorgrond, als de verlosten hun nieuw lied zingen, en daarin betuigen: „Gij hebt ons Gode gemaakt tot Koningen en priesters, en wij zullen als Koningen heerschen op de aarde." Reeds in den aanhef van de Openbaringen heet het: „Hem die ons lief gehad heeft, en ons van onze zonden gewasschen heeft in zijn bloed, en die ons gemaakt heeft tot Koningen en tot priesters Gode en zijn Vader." En ook Petrus betuigde: „Gij zijt een uilverkoren geslacht, een Koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, cpdat gg zoudt verkondigen de deugden Desgenen die u geroepen heeft uit de duisternis tot het licht." Daarom noemen we dan ook dit Lichaam het „mystieke Lichaam" van Christus, omdat veel inniger nog dan in het gewone lichaam, hier het leven van het Hoofd en het leven der leden in innige eenheid is saamgevat. Wat in het Hoofd glanst, deelt zich van zelf ook aan heel het Lichaam mede. Van een gekunstelde saamvoeging of onderwerping is hier schijn noch schaduw. Al de glorie van Jezus' Koningschap komt hier uit het leven zelf op, en hij is het, die door den Geest dat nieuwe leven instort en onderhoudt. Wat hij voelt, doet hij aan heel zijn mystiek Lichaam gevoelen. Zonder Hoofd zou 't lichaam geen lichaam maar een lijk zijn, en ook als Hoofd ware de Christus ondenkbaar, zoo hij niet dat wondere Lichaam bezat, waarvan hij Hoofd is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1907

De Heraut | 4 Pagina's