Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. H. VISSCHER, Hoogleeraar te UTRECHT, Heligie en Gemeenschap bij de Natuurvolken. Eerste Deel. UTRECHT, G. J. A. RÜIJS 1907.

Naar ik reeds mededeelde bestaat dit eerste deel van PROF. VISSCHER'S boek uit drie hoofdstukken en w^l: \ De religie als sociaal feit; II De sociale typen en hunne indeeling; ni De absoluut religieuse phase. Voor lezers, die met de termini technici van de Sociologie niet eenigszins vertrouwd zijn, zullen deze titels, naar ik vrees, niet geheelduidelijk wezen. Mij dunkt, de geachte schrijver had het ook wel wat eenvoudiger kunnen zeggen. Zeker, in een vakboek mag men de vak-taal gebruiken, maar Religie en Gemeenschap bij de Natuurvolken is toch metterdaad niet een boek dat zich uitslui tend beweegt op het gebied der Sociologie en alleen bestemd is voor Sociologen of voor hen, die het worden willen. Ik zou hier niet op wijzen, indien ik niet vreesde, dat deze vaktermen velen van de lezing van het boek zullen afschrikken en dat zou ik betreuren.

Ook wil het mij voorkomen, dat de geheele indeeling van dit boek, waarin gehandeld zal worden over Religie en Gemeenschap bij de Natuurvolken, afgezien nog van het gemis aan perspicuiteit, eenigszins zonderling is.

Uit het voorwoord toch van DR. VISSCHER'S boek weten wij, dat er nog een tweede deel moet komen waarin gehandeld zal worden van de sociale functie der religie, en ook dat de eerste twee hoofdstukken van het thans verschenen eerste deel maar „inleidende beschouvwingen zijn".

Bij hoofdstuk drie steekt de geachte schrijver dus eerst van wal en zijn eigenlijke stof: Religie en Gemeenschap bij de Natuurvolken behandelt hij alzoo in twee onderdeelen: ie. De absoluut religieuse phase en 3e. De sociale functie der religie. "

Deze indeeling nu dunkt mij ietwat singulier.

Ik zou ook deze opmerking over den vorm achter wege hebben gelaten indien ik niet de overtuiging had, dat de, min gelukkige groepeering schade doet, zoo al niet aan den inhoud zelf, dan toch aan de wijze waarop deze is behandeld.

Ik ga mij ditmaal bepalen tot de eerste der twee inleidende hoofdstukken: De religie als sociaal feit (p. g—49). De bedoeling van dit hoofdstuk is, dat de religie, zooals de nieuwere Sociologie leert, is een sociaal feit, een factum sociale.

Op zich zelf heeft PROF. VISSCHER tegen dit beweren geen bezwaar, al heeft hij ook, en hier zijn wij het volkomen met hem eens, zijn restricties.

Nu acht ik het weer bedenkelijk, dat de schrijver ons niet terstond vertelt wat een sociaal feit en dan wèt reUgie is. Eerst op p. 22 zegt bij, na van het recht, de publieke opinie en de taal te hebben gesproken — dit nu zijn sociale feiten.

Wat nu echter een sociaal feit is, laat hij dan nog maar raden. £n niet dan zes pagina's verder, op p. 28, krijgen wij een definitie, ontleend aan DURKHEIM. „Alle wijze van zien of handelen met eigen existentie toegerust, onaf hankelijk van alle individueele manifestatie, zich uitbreidend voor een bepaalde gemeenschap is een sociaal feit."

VISSCHER begint zijn boek met dezen zin:

„De religie is een centraal verschijnsel." Ook dit begin acht ik niet gelukkig.

Hiermede toch verliest de latere, zoo uitnemende uiteenzetting die de schrijver geeft van het verschil tusschen het wezen der religie en haar openbaring, weer de noodige doorzichtigheid. Waarom ons niet eerst gezegd wskt religie is, en verder hoe zij vanuit het middelpunt van het menscbelijk zieleleven haar invloed op ons intellectueel-gemoeds-en wilsleven oefent? Dan toch zou eerst duidelijk zijn geworden waarom men der tegenwoordige Sociologie of leer van de sociale vormen van het gemeenschapsleven, haar beweren, dat de religie een sociaal feit is, — alleen dan kan toegeven wanneer zij daarbij ook rekening gelieft te houden met de psychische kern van de religie en wel in het individueele leven, en niet uitsluitend nret haar uitwendige openbaring in het gemeenschapsleven Men moet, en dat is hier mijn bezwaar tegen dit eerste inleidende hoofdstuk, de meeciog van den geleerden schrijver te veel ondervangen; men moet haar te veel zoeken.

Het is als met de titels der hoofds: ukkeu, het bad alles eenvoudiger kunnen gezegd.

Is men echter over dit bezwaar eenmaal heen, dan is het pogen van DR. VISSCHER in dit hoofdstuK uitnemend geslaagd. Hij heeft recht op de instemming en den dank van alle christelijke denkers voordit zijn betoog over de verhouding van wat ik, met WUNDT, ZOU willen noemen „individualisme en universalisme, " in betrekking tot de reUgie.

Dit hoofdstuk handelt nog maar van de religie en At gemeenschap „überhaupt". Eerst later krijgen wij de religie en de gemeenschap bij de natuurvolken. Maar VISSCHER toont reeds hier een oog te hebben voor de groote gedachte die in het bewustzijn van onzen tijd voorzit, en die ik niet beter kan omschrijven dan als de gedachte van het organische. Ook de sociale feiten, of eenvoudiger uitgedrukt, de tot vastheid gekomen uitingen van het gemeenschapsleven, zoo als de taal, en het recht, en de zeden, en de vormen der religie; zij zijn niet door de menschen gemaakt maar zij zi]n geworden. Het is er mee zooals de biologie ons leert, als met het physische leven, waarin uit de levende cel heel het organisme wordt.

Een zelfde gedachte als in den ouden strijd Vasichta. physis en thesis, welke reeds die Grieksche denkwereld verdeelde, voor welke „de levende cel" nog een verborgenheid was.

Maar al is er zeker analogie tusschen. het physische en het psychische, tusschen stof en geest, daarom mag het geestelijk worden nog niet met het stoffelijk worden geïdentifieerd, en moedig verzet VISSCHER zich dan ook tegen alle pogen der nieuwere Sociologie om hier het geestelijke te resorbeeren in het stoffelijke.

Heel zijn betoog in dit eerste hoofdstuk gaat er dan ook om u duidelijk te maken, dat de religie in het complex van haar uitwendige openbaringen zeker eën vrucht is van het gemeenschapsleven en als zoodanig normeerend optreed tegenover het individu; dat het individu hier evenmin als op het gebied van de taal, van het recht of van de zedelijkheid, autonoom is. Maar ook, dat deze vrucht van het gemeen schapsleven wortelt in het psychisch leven der individuen. De religie — de religio subjectiva, — is allereerst een zaak van den menscb, en de religievormen zijn als vrucht van de menschelijke gemeenschap geworden, omdat de mensch niet maar is bloot individu, maar ook gemeenschapswezen, lid van een organisch geheel.

De waarheid in de organische gedachte van onzen tijd toont VISSCHER hier te hebben gegrepen, maar, en dat acht ik een van de groote verdiensten van zijn boek, ook voor het gevaar dat met haar gepaard gaat, heeft hij een oog.

£n daarbij wijst hij, als een echt christelijk denker, tevens aan hoe de centrale beteekenis van de religie zoo voor den individu als voor de gemeenschap, haar grond heeft in de Godsidee, die, hoe ook verbijzonderd, haar oorsprong heeft in de schepping van den mensch en in dien mensch van een menschheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's