Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

IX.

En heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen. Epheze I: 22b.

Juist in Jezus rechterstoel ligt het bewijs, dat zijn Koningschap zich i \ het minst niet beperkt tot de geloovigen, maar zich over al wie mensch is uitstrekt. Dat de Christus in het laatste oordeel als Rechter zal zitten, is uitvloeisel van zijn Koninklijke macht, en van zijn vellen van het vonnis in het laatste oo'deel, wordt uitdrukkelijk betuigd, dat het gelden zal voor allen die in de graven zijn; gelijk Jezus elders verklaarde, dat niet alleen „de schapen", maar ook „de bokken" voor zijn rechterstoel verschijnen zullen. Ging Jezus rechterlijke macht alleen over de geloovigen, die behouden worden ten eeuwigen leven, dan zou er bijna van geen oordeel sprake zijn, maar eeniglijk van vrijspraak en gratie. Het is eerst hst verschijnen voor Christus van degenen die Hem niet aangenomen en zijn zaak tegengestaan hebben, waardoor zijn laatste oordeel zoo hoogernstige beteekenis erlangt. Het baat daarom aan de ongeloovige wereld niet, of ze zich in dit leven verre van Christus houdt, en doet alsof de Christus haar niet aanging. Het staat niet aan haar, om te beslissen, of ze al dan niet met den Christus zal te doen hebben. Christus zelf bepaalt dit krachtens de volmacht, die hij van den Vader ontvangen heeft. En eens komt de ure, waarin al die duizenden en nogmaals duizenden, die hier op aarde geweigerd hebben Jezus Koningschap te erkennen, toch voor hem zullen verschijnen, en zelf aan de uitoefening van zijn rechterlijke macht, en dan voor ecuwig, zullen onderworpen zijn. De miskende en verworpen of vergeten Heiland zal over hen Rechter zijn, en alsdan zich ook als hun Koning openbaren.

Hier moet nadruk op gelegd. De voorstelling toch, alsof de Christus alleen het Hoofd der gemeente én slechts Koning over de zijnen was, heeft in latere jaren steeds meer veld gewonnen. Er mocht alleen van een geestelijke heerschappij van Christus over de geesten sprake zijn. Die geestelijke macht openbaarde zich alleen bij wie tot het geloof in den Christus kwam. Over dezulken alleen kon dus ook van Jezus' Koninklijke heerschappij sprake zijn, en juist dit wees uit, dat dit Koningschap alleen in het oefenen van invloeden tot heiliger leven kon bestaan. Zoo werd feitelgk, door het Koningschap tot de geloovigen te beperken, het Koningschap vernietigd en tot een nomiaalen eeretitel verlaagd. Da onhoudbaarheid van heel deze voorstelling nu is terstond uitgewezen, zoo we hier tegenover stellen, dat de Christus de hoogste rechterlijke volmacht ook over alle on geloovigen, en alzoo over heel de menschheid, nu reeds bezit, en steeds zal uitoefenen. Hierbij toch kan men niet volstaan met van geestelijke invloeden te gewagen, immers het zich niet inlaten met of hun verwerping van den Christus, toont dat deze invloeden niet werkten, of niet doordrongen. Toch wordt de beschikking over het lot, over het wel en wee Van deze allen in Christus hand gesteld. De Christus moet alzoo ook alle niet-geloovigen kennen, kennen in hun innerlijk bestaan, en kennen in al wat ze gedaan hebben, 'tztj goed 'tzij kwaad, om eens zijn vonnis over hen te kunnen vellen. Zoo bezit de Christus dan een macht, die zich over alle menschen uitstrekt, die kennisse van aller leyen onderstelt, en die eens met Goddelijke majesteit, zonder appèl, over hen zal beschikken. Op deze hooge beteekenis van Jezus rechterlijke macht wordt in den regel veel te weinig gelet. Heel de Christelijke Kerk, door alle eeuwen heen, beleed en belijdt nog, dat Christus is „zittende aan Gods rechterhand, waarvan hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden". Steeds wordt er in de Schrift op gewezen, dat door dit laatste oordeel niet alleen het eeuwig lot der verlosten, maar evenzoo het eeuwig lot der verlorenen zal beslist zijn. Vast staat dus in aller schatting, dat het laatste oodeel ook over de vijanden des Heeren gaan zal; en dit eindoordeel zou in Christus rijk ondenkbaar zijn, indien niet aller zielsbestaan en leven voor hem bloot lag. Niet alleen zijn Koningschap als zoodanig, maar zeer beslist ook zijn Koningschap over de ongeloovigen volgt uit het feit, dat de Vader aan den Zoon het houden van het gericht heeft overgegeven. En zoo blijkt ook langs dezen weg, dat het Koningschap van den Christus heel de menschheid, niet enkelen uit de menschheid, maar heel het menschelijk geslacht aangaat. Naar luid van psalm 2 heeft de Christus „de volkeren ontvangen tot zijn erfdeel en de vorsten der aarde tot zijn bezitting, " en tot alle vorsten der aarde gaat de oproeping uit, dat ze den Zoon den kus van trouwe en van hulde zullen geven, „opdat ze niet vergaan mogen op hun weg, zoodra zijn toorn ook maar een weinig zou* ontbranden." Al blijft dan ook de gemeente der geloovigen zijn mystiek Lichaam, en als zoodanig het centrum van zijn meest intensen invloed vormen, toch gaat in het feit dat Christus het Hoofd der gemeente is, zijn eere niet op. Na het laatste oordeel, ja, dan zal al wat behouden wordt, in dat mystieke Lichaam zijn ingelijfd, en de nieuwe menschheid, na den afval van wat verloren gaat, met dat Lichaam éen wezen. Maar totdat die ure aanbreekt, moet onderscheiden worden, en valt het Koningschap van Christus, voor wat deze aarde aangaat, in twee sferen uiteen, in de sfeer der geloovigen waarin Hij nu reeds geestelijk heerscht, en in de sfeer der nog onherboren wereld, die „met alle dingen aan zijn voeten onderworpen is". Iets waarin tevens het bewijs ligt, dat Christus heerschappij geenszins opgaat in de op zichzelf slaande behoudenis ten eeuwigen leven, maar dat hij zijn Koninklijke macht op keel ons menschelijk leven doet gelden in elke sfeer van menschelijke werkzaamheid en krachtsontplooiing. Het staat niet zoo, dat voor Christus alleen de vraag gold, zal deze of geae ziel behouden worden of verloren gaan; alsof deze vraag van geheel ons overig leven zou zijn af te scheiden. Zulk een scheiding en afscheiding in ons menschelijk leven is ten eenenmale ondenkbaar. Ons menschelijk leven is één raderwerk, waarvan alle raderen en tanden in elkaar grijpen. Da levensvraag voor onze ziel kan niet van de overige vragen die ons leven beheerschen, geïsoleerd worden. En daarom kan en mag ook het Koningschap van Jezus niet als de heerschappij over één enkel stuk van ons leven worden opgevat. Overmits in ons persoonlijk leven alles samenhaii'^t, moet de heerschappij van Jezus zich ook over alle ding van dat leven uitstrekkeè. Het moet een macht zijn, die geheel de ontwikkeling van ons persoonlijk en in 't gemeen van het menschelijk leven beheerscht.

Nog sterker treedt dit in 't licht, zoo we bij het Koningschap van den Christus, behalve zijn zitten als Rechter in het laatste oordeel, ook zijn heerschappij over de geestenwereld in rekening brengen. Evenals zijn rechterlijke oppermacht wordt ook die overhoogheid van Christus over de geestelijke machten, binnen de wereld der menschenkinderen, met vollen nadruk in de apostolische Schrift geleerd. Reeds had Jezus zelf zijn macht over de engelenwereld doen uitkomen, toen hij betuigde, dat de Zoon des mcaschen, verschijnende ten gerichte, als Koning komen zou „met al zijn heilige engelen." Zonder uitzondering worden alzoo de engelen voorgesteld als zijn lijfwacht, als hem volgende, en onderworpen aan zijn ordinanlte; een heerlijkheid, waarvan het voorspel reeds te Bethlehem was gezien, toen de engelen nederdaalden, om den nieuwgeboren Koning met hun jubelzang te begroeten. Zijn nude engelen aan Christus onderworpen, dan van zelf ook de demonen, die evenzoo oorspronke-, lijk engelen, maar uit hun staat uitgevallen engelen zijn, en we zien dan ook heel de Evangeliën door, dat Jezus over de demonen macht heeft, zulk een macht zelfs, dat hij ze uitwerpt, en dat ze de uitwerking van zijn machtwoord niet kunnen weerstaan. Tegen het hoofd der demonen is Jezus in de woestijn opgetreden, en ook hem heeft hij overmocht. Op Golgotha is satans macht voor goed gebroken, en hiermee de geregelde oppermacht van Christus over geheel het rijk der demonen in werking getreden. Vóór de Verzoeking en Golgotha kon satan nog pogen zekere onafhankelijkheid in de sfeer van zijn eigen onheilige actie te handhaven, maar na Golgotha heeft dit uit. Hij is er nog wel, en werkt nog wel, en eerst in het eind der dagen zal zijn macht voor eens en voor altoos teniet worden gedaan, maar zijns is nu alleen een ondergeschikte macht, die hij niet kan uitoefenen dan onder de overhóogheid van den Christus. Ook het rijk der demonen is ingesloten, als het heet dat alle dingen aan de voeten van Gods gezalfden Koning onderworpen zijn.

Dit hoogst opmerkelijk deel nu van Jezus Koninklijke oppermacht wordt door de apostelen met allen nadruk op den voorgrond gesteld. In Efeze i : 20 v.v. betuigt Paulus, dat de Vader hem „gezet heeft tot zijn rechterhand in den hemel, verre boven alle overheid, en macht, en kracht, ea heerschappij, en allen naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, en heeft alle dingen aan zijn voeten onderworpen." In Col. 1:15 v.v. leidt de apostel deze Koninklijke macht van den Christus daaruit af, dat , - door hem alle dipgen geschapcii zijn, di< i iii deii hemel en die op de aarde zijn, die zienlijk en onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzq overheden, hetzij machten, zoo dat alle dingen geschapen zijn door hem en tot hem." En in i Cor. 25 : 24 v.v. spreekt de apostel het uit, dat Christus „ais Koning heerschen moet, totdat hij zijn macht gerealiseerd zal hebben, d. i. totdat hij alle vijanden onder zgn voet zal gelegd hebben, door het teniet doen van alle heerschappij, van alle macht en alle kracht, " Tweeërlei wordt hier alzoo uitgesproken. Ten eerste, dat in die geestenwereld niet alle geesten gelijk zijn, maar dat er onder de geesten de zoodanige zijn, die met hooger macht bekleed zijn. Die hooger macht van enkele geesten in de geestenwereld v/ordt dan voorts aangeduid met titels en waardigheden aan dit aardsche leven ontleend. Er zijn er die eeu troon hebben, er zijn er die als overheden heerschen, er zijn er die met heerschappij zijn bekleed, er zijn er die over bijzondere macht en kracht beschikken. Maar hoe hoog enkelen dier geesten daardoor ook geplaatst mogen zijn, hun aller macht en heerschappij wordt geheel in de schaduw gesteld door de majesteit waarmee de Middelaar bekleed is. Hij alleen troont aan Gods rechterhand, hoog boven allen. Dit vooreerst, en dan in de tweede plaats, dat niet alleen de Koninklijke heerschappij van den Christus, de waardigheid en de glorie van al die hooge geesten verre te boven gaat, maar nu ook, dat alle deze geesten, zelfs de hoogstgeplaatste onder hen, niet naast Jezus komen te staan, maar aan zijn Koninklijke macht, zelfs aan zijn voeten, onderworpen zijn. Iets wat natuurlijk met zich brengt, dat de heilige geesten, de reine engelen, en onder hen zelfs de hoogste engelen, zich willig en vanzelf voor hem nederbuigen; maar ook dat de booze geesten, de demonen in hun duivelensfeer, en onder hen vooral de met hooge macht bekleede geesten, en met name hun aller hoofd, de satan, zich tegen deze overhóogheid van den Christus verzetten, zich als vijanden tegen hem overstélien, door hem bestreden en bedwongen worden, en dat in het eind al hun macht en kracht en heerschappij zal worden teniet gedaan; Het laatst de Dood. „De laatste vijand die te niet wordt gedaan, is de Dood."

Dat in Efeze i : 20 v.v. niet aan aardsche Koningen en Overheden te denken valt, blijkt ons uit wat de apostel Petrus schrijft: Jezus Christus, welke is aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten hem onderdanig gemaakt zijnde." Niet van menschelijke machthebbers, maar van engelen is hier akoo sprake, en het gaat niet aan, wat daarop volgt van , , machten en krachten, " anders dan van de geestenwereld te verstaan. Ook de bijvoeging van „krachten en machten" bevestigt dit. Onder menschen kan nog sprake zijn van „tronen, overheden en heerschappijen; " maar, al gewende men zich in later jaren eraan in onpersoonlijken zin van „leerkrachten" in plaats van „onderwijzers" te spreken, een „kracht" is geen menschelijk ambt, geen menschelijke waardigheid, geen menschelijke eeretitel, en alleen in de geestenwereld kan een ordening bestaan, die behalve aan overheden en heerschappijen ook aan „krachten" een afzonderlijke plaats inruimt. Bedenking kan alleen opleveren, dat de apostel Paulus spreekt van „kracht en macht niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende." Metterdaad heeft men uit deze bijvoeging dan ook pogen af te leiden, dat de apostel in de eerste plaats de koningen en overheden op aarde bedoelde, en daar slechts als aanhangsel ook de machthebbers onder de geesten aan toevoegde. Toch laat het verband deze uitlegging niet toe, en de reden van deze bijvoeging is een geheel andere. Er is sprake van een Middelaar, er wordt gehandeld van de macht die deze Middelaar, aan de rechterhand des Vaders gezeten, uit de wereld daarboven op deze aarde uitoefent; ? en macht die geconcentreerd wordt in zijn gemeente. Welnu, ook van die geestenwereld gaat een gestadige actie op deze wereld uit. Van de gevallen geesten zoowel als van de geesten die heilig bleven. Er wordt daarom hier van die geestenwereld gesproken, niet gelijk ze, afgescheiden van deze wereld, in de onzienlijke wereld bestaat en werkt, m.aar in de eerste plaats zelfs in zooverre ook die geestenwereld inwerkt op deze aarde en op de wereld der menschenkinderen. Eerst zoo komt ze in aanmerking ter vergelijking met de macht van den Christus, want ook van zijn macht is alleen sprake voor zoover hij inwerkt op ons menschelijk leven. En ons Wordt nu gezegd, dat deze gelijksoortige macht en kracht der geesten ten eerste minder in waardij is, dan de macht van den Christus, en ten andere, dat al deze werkingen, die van de geestenwereld naar deze aarde uitgaan, niet meer zelfstandig werken, maar aan de Koninklijke heerschappij van den Christus onderwerpen zijn.

Dat velen dit bij eerste lezing van wat de apostel schrijft, niet aanstonds gevoelen, is te wijten aan hun averechtsche voorstelling van het verband tusschen hemel en aarde. Velen toch denken zich het menschelijk leven hier op aarde als geheel op zich zelf staande, en geheel afgescheiden daarvan, denken ze zich dan in onmetelijke verte voor den troon van Gods majesteit de engelenwereld, waaruit hoogstens in het grijs verleden een enkele persoon op aarde is neergedaald, om over te brengen, wat God hem gelast had ons te komen aankondigen. Zoo denkt men zich onze wereld en de geestenwereld als twee geheel afgezonderde sferen, die niet dan bij hooge uitzondering saam een enkel maal in aanraking komen. Geheel deze voorstelling kan echter voor de Heilige Schrift niet bestaan, en het is vooral met het oog op de gevallen geestenwereld, dat ieder die de Schrift kent, dit voetstoots zal toegeven. Er is geen sprake van, dat de wereld der demonen buiten verband met ons menschelijk leven zou staan, en dat in den loop der eeuwen, slechts een zeer enkel maal, een invloed van die booze geestenwereld naar deze onze menschenwereld zou zijn uitgegaan. Jezus legt oös zelf in het Onze Vader, als dagelijksche smeeking voor elk Christenmensch, de bede op de lippen: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze; " iets wat geen zin zou hebben, zoo er niet eiken dag en eiken nacht booze werking .en invloed uit de duivelenwereld zich naar ons toe bewoog, en in ons poogde in te dringen. Steeds, zegt de apostel, gaat de duivel rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou oiogen verslinden. Tijdens zijn omwandeling op aarde komt Jezus gedurig met de duivelen in aanraking en in strijd, en evenzoo zijn apostelen na hem. Zelven weten we uit eigen ervaring, wat booze verleidingen uit de duivelenwereld naar ons toekomen, en hoe dieper een kind van God in het heilige leven indringt, hoe meer hij ontwaart, dat de demonische wereld hem zoo goed als nooit met rust laat, maar steeds in zijn eigen hart, en in zijn gezin, en in heel zijn omgeving, met haar booze, onheilige krachten werkzaam is.

Vreemd is alleen, dat waar de Christenheid in het gemeen, dit ten opzichte van de booze engelen erkent, belijdt en ervaart, men veelal zwijgt van de werking en den invloed der goede engelen. Vooral sinds de Reformatie nam de vergetelheid der goede engelen toe. Dit verklaart zich daaruit, dat de eerbied voor de engelen allengs over was gegaan in het aanroepen van de engelen, om door hun invloed, invloed opdenjChristus uit te oefenen, en hiertegenover stelden de Reformatoren, dat Christus onze eenige Voorspraak is, en dat we noch de voorbidding der heiligen, noch de voorbidding der engelen behoeven, als factoren die zich tusschen ons en den Christus zouden inschuiven. Hiermee werd niet betuigd, dat de engelen niet voor ons bidden, noch ook dat de heiligen onzer in hun smeekingen niet gedenken zouden, maar alleen uitgesproken, dat wij zelven, als verlosten en kinderen Gods, de toeleiding en den toegang tot den troon der genade hebben, en dat we alzoo geen tusschenschakel behoeven, om ons van de liefde en voorbidding Christi te verzekeren. Hij immers „leeft om voor ons te bidden." Maar gelijk het gemeenlijk gaat, naar wat kant men zich ook keert, we zijn altoos geneigd tot overdrijving, geneigd om in uitersten te vervallen. Eerst had men de tusschenkomst en de beteekenis der engelen te veel op den voorgrond geplaatst, en zag er zoodoende een soort tusschenpersonen in, die tusschen ons en den Christus stonden. Dit is men toen in de dagen der Reformatie te keer gegaan, maar om nu op zijn beurt naar den anderen kant te overdrijven, en de engelenscharen zoo goed als geheel uit onze religie te bannen.

Er zijn er onder ons, die ganschelijk niet meer met de engelen rekenen; die nog wel gelooven aan hun bestaan, maar er weinig anders in zien, dan een ornament van glorie voor Gods heerlijkheid. En dit nu is in openlijke tegenspraak met wat ons de Schrift omtrent de wereld der engelen leert. „Des Heeren engel schaart een onverwinbre legermacht rondom hem die Gods wet betracht. Zoo is hij wel bewaard." En Jezus zelf heeft betuigd: „Zie toe, dat ge niet een van deze kleinen veracht, want ik zeg ulieden dat hun engelen, in den hemel altijd zien het aangezicht mijns Vaders die in de hemelen is." Het is dan ook al te ongerijmd, wel een gestadige inwerking en invloed van de booze, gevallen engelen te belijden, en alle gelijksoortige invloed en werking van de goede engelen te ontkennen. De booze engelen kunnen dien invloed niet oefenen, of het oefenen van zulk een invloed moet in de natuur en in de roeping der engelen als zoodanig liggen, en daarom houdt het geen steek, dien invloed te laten gelden bij satan en zijn demonen, maar bij de reine, heilige engelen voor niets te rekenen. Dit punt is vroeger in onze artikelen, die als Jractaat van de engelen Gods later afzonderlijk verschenen, breeder uitgewerkt, zoodat we hier volstaan kunnen met naar het toen verhandelde te verwijzen.

Ons leven op aarde, noch in de natuur, noch in de menschenwereld, is een zelfstan< dig en op zich-zelf staand leven. In de natuur weten we, hoe het de zon is, en ten deele de maan en menige ster die op den toestand van deze aarde, niet slechts invloed oefent, maar dien beheerscht. En niet anders nu is het in de geestelijke wereld. Ook op geestelijk terrein gaat er actie van de hoogere geestenwereld op ons geestelijk leven uit. De eigenlijke geestelijke strijd en worsteling wordt niet hier op aarde, maar in de ongeziene wereld gevoerd, en wat op aarde valt waar te nemen, is daarvan slechts het uitvloeisel en de'nawerking. Daarom ware het ten eenenmale ondenkbaar, dat de Christus op het geestelijk terrein van deze wereld als Koning zou heerschen, zoo hij ook niet als Koning heerschte over de geesten van de ongeziene wereld, zoo goede als booze. Jezus heerschappij in de wereld der demonen en goede engelen is niet iets wat bij zijn Koningschap over deze wereld bij komt. Een soort bijkomstige eere, die hem, tot verhooging van zijn luister, van den Vader er bij is gegeven. Veeleer was het, overmits de geestenwereld daarboven de geestenwereld op aarde bewerkt, volstrekt noodzakelijk, dat de Christus, om hier te kunnen heerschen, ook de heerschappij over de ongeziene geestenwereld ontving. Zonder in de geestenwereld volstrekte macht te bezitten, kon hij zijn geestelijke oppermacht op aarde niet uitoefenen. En zoo is het juist in logisch verband dat de apostel Paulus eerst zegt: Christus heeft macht over de engelen en demonen ontvangen, en dan, dat hij als zoodanig gegeven is aan de Gemeente tot een Hoofd. Door heel de stad brandt 'snachts het licht, uit gas of electriciteit ontstoken, maar wie dit licht zal doen branden, moet heer en meester zijn in de plaats waar dat gas gestookt, of de bron van die electriciteit ontwikkeld wordt. En zoo nu moet Christus heer en meester zijn over alle krachten en machten die het doorbreken van het licht in de geestelijke wereld op aarde mogelijk maken, en daarom is hem, opdat hij Hoofd der geesten en Koning der menschheid zou kunnen zijn, de volmacht, de overhóogheid en de opperbeschikking gegeven over alle geestelijke factoren in de onzienlijke wereld, die vandaaruit op deze wereld werken en invloed oefenen.

Zoo ontving hij dan macht en heerschappij i". over de herboren menschheid, 2^. over de nog niet herboren menschheid die zich tegen hem verzet, en zoo ook ten 30. over de wereld der demonen en der heilige geesten, — en eerst door de heerschappij over deze drie sferen kan zijn eeuwig en heerlijk Koningschap bestaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's