Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLEINKINDEREN.

EEN VREEMDE NACHT.

XV.

De namiddag was bijna voorbij. Ongestoord hadden onze reizigers hun weg vervolgd. De kinderen mochten nu en dan wat loopen en gingen dan weer rijden, wat ze een heel prettige manier van reizen vonden. Voor eten en drinken hadden de goede grootouders voortreffelijk gezorgd. Ze wisten wel hoe het zaak was in geen herberg hun intrek te nemen.

Opeens riep de kleine Elisabeth:

„O grootvader, ' ik hoor menschen zingen".

De oude Benoit wendde het oor naar den kant, dien zijn kleindochtertje uitwees. Weldra hoorde ook hij het geluid dat naderbij kwam.

De weg liep een heuvel op. Een poosje liet, Benoit zijn rijdier zoo snel mogelijk voortgaan tot hij het hoogtepunt had bereikt. Vandaar zag hij duidelijk hoe van den anderen kant een luid zingend gezelschap den heuvel opkwam. Hij haastte zich weg, deelde vader Rigol mee wat hij gezien had, en zei toen:

Het zijn jagers van het kasteel. Zij gaan naar huis en hebben gelukkig de honden al weggebracht. Anders zag 't er misschien kwaad voor

ns uit. Want we moeten 't zoo overleggen dat "e ons niet bespeuren, "

„Zouden die menschen ons dan meepakken? " vroeg Marie".

„Misschien ons allemaal", zei grootvader, schoon ik geloof het niet. Maar als zij ons nu zagen, kon dat later heel verkeerd uitkomen voor ons en daarom moeten we ons in het hout verschuilen."

Zij verlieten nu het pad en gingen hetbosch m. Dat was niet gemakkelijk, want er stond hier minder zwaar geboomte dan wel jong hout en struikgewas. Des te beter echter kon men zich verbergen. Weldra waren zij zoo ver, dat men hen van het pad af onmogelijk kon zien, daar het in het bosch veel donkerder was dan op den weg.

Intusschen kwam het vroolijk gezelschap al naderbij. Men kon de geweren der jagers duidelijk onderscheiden. Dezen echter bemerkten ge lukkig niets van de vluchtelingen. Het gezang werd allengs flauwer gehoord, en toen alles weer (til was geworden, keerden onze reizigers zoo spoedig mogelijk terug naar den weg, en zett'en hun tocht voort, dankbaar dat zij zoo goed verborgen waren gebleven.

Doch het ongewenschte oponthoud had, gelijk vader Rigol opmerkte, hun berekening van de reis fout gemaakt. „Ik had gehoopt, " zei hij tot Benoit, „dat we tegen den donker bij de houthakkersschuur zouden wezen; die staat nu leeg en daar hadden we dan kunnen slapen. Maar ik vrees dat we er niet meer kunnen komen."

„We zullen 't beproeven, " was het antwoord. Ze gingen zoo snel het kon voort, maar het werd donker, en de schuur was nog nergens te zien.

„’t Gaat niet, " zei Rigol. „In het duister er naar te zoeken is onbegonnen werk. We zullen vannacht onze tent in het bosch moeten opslaan. Gelukkig dat het niet koud is, en we maneschijn hebben."

Ze stegen nu van de paarden af en leidden deze langzaam bij de hand voort, een eindje het bosch in. Een paar heuvels omgaande kwamen ze in een soort van dal, dat met mos bedekt was en door laag houtgewas ingesloten. De paarden werden vastgebonden en de meisjes keken het aan hoe de beesten een goeden, welverdienden voorraad haver kregen, waar de grootvaders ook voor gezorgd hadden.

De dieren konden nu hun rust nemen, en Marie die dat begreep vroeg:

„Grootvader, waar gaat u nu slapen? "

„Wel hier bij de paardjes, lief kind."

„En wij ook? "

„Zeker, we zullen jelui wel warm toestoppen." „Maar er is geen bed" zei het jongere zusje. „Dat zullen we ook wel maken, " antwoordde grootvader Rigol; „voel eens hoe zacht het mos is. 't Lijkt wel een veeren bed."

Zoo was het ook. Grootvader Rigol, in deze streek geen vreemdeling, wist waar de beste plekken te vinden waren. Een dikke deken werd over het mis gespreid en toen konden da kinderen zich neerleggen, heel verwonderd dat zij zoo maar te bed gingen zonder zich eerst te ontkleeden. Maar grootvader zei hun, dat het hier niet anders kon.

De maan was intusschen opgekomen, en verlichtte allhans reeds een weinig de plek waar aij zich bevonden, 't Was een vreemd gezicht, die twee kinderen daar rustig liggend op het mos; dicht bij hen de grootvaders elk in een dikken mantel gedoken. Wat verder de rustende paarden. Het eene pak dat men nog niet noodig had zou straks tot hoofdkussen dienen. Maar vóór ze slapen gingen bad vader Rigol den Heere God hen allen in den nacht genadigli: k te willen bewaren, dat geen kwaad hen mocht genaken. Toen sliepen de kinderen, na dien vreemden vermoeienden dag, weldra rustig in.

Niet alzoo hun geleiders. De grootvaders spraken e f, dat elk om de beurt een paar uur zou slapen en de ander dan de wacht houden. Men kon nooit weten wat gevaar dreigde.

Het eene uur na het andere verstreek. Vader Rigol had de beurt van waken en velerlei gedachten gingen den ouden man door 't hoofd, hoe des Heeren volk verdrukt werd, hoe be zwaarlijk de reis was, maar ook hoe de Heere dusver had geholpen, 't Was doodstil om hem heen. Zelfs geen blad ruischte. Rustig en lieflijk scheen ook de maan helder door het geboomte.

Eensklaps klonk een rauw geschreeuw of gekras, weldra door andere kreten gevolgd. De meisjes werden wakker, en toen ook zij het gekrijsch hoorden, riepen ze angstig: „Moeder, moeder!"

„Wees maar stil!" zei grootvader, „'t Zijn uilen die zoo schreeuwen. Jelui weet wel, we zijn in het bosch."

„O, dat is waar, " zei Elizabeth, „maar zijn hier dan geen wolven, grootvader, die ons kunnen verscheuren ? "

„Gelukkig niet. Ga nu maar gerust slapen. Grootvader zal wel oppassen."

Maar slapen ging niet aanstonds weer. Want de meisjes die nog nooit zoo den nacht doorgebracht hadden, zonder dak, met de maan en de sterren zoo onmiddellijk boven hen, lagen verbaasd naar de lucht te kijken en dan weer naar grootvader.

Eindelijk echter kreeg de vermoeienis de overhand, hun oogen vielen weer dicht, en nu sliepen ze rustig voort tot de zon reeds lang was opgegaan en een nieuwe dag begonnen.

CORRESPONDENTIE.

L. v. A. te G. Op uw schrijven antwoorden we zoodra mogelijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's