Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. KUYPER, Om de Oude Wereldzee I. Amsterdam. VAN HOLKEMA EN WABENDORF.

Van dit deel I, dat reeds is uitverkocht, maar waarvan een tweede druk zooeven verscheen, zal ik ditmaal het eerste stuk, alzoo de hoofdstukken I—IV, nader bespreken.

Gelijk reeds een vorig maal door mij is medegedeeld, wordt daarin gehandeld over hsX Aziatisch gevaar, over Rumenië, over Rusland en oirer de Zigeuners.

Gelijk achter heel het werk, zoo zit ook achter deze eerste vier hoofdstukken een vast plan.

In hoofdstuk I, Het Aziatisch gevaar, geeft DR, KUYPER als het ware een inleiding op zijn werk: „een algemeene bespreking van de zoo netelige positie, waarin almeer Europa en Azië tegenover elkander komen te staan". Alsdan brengt de auteur de kustlanden der Zwarte Zee: Rumenie en Rusland ter sprake. Van Rumeniü handelt hij in hoofdstuk II. De beteekenis van RUMENIË, evenals ons land een Staat van den tweeden rang, scheen hem van gewicht „voor het ernstige vraagstuk, of, bij de reusachtige machtsontwikkeling der groote Mogendheden, voor de Staten van den tweeden rang nog een eigen beteekenis zal zijn te handhaven". Van Rusland handelt hij in hoofdstuk III. „In Rusland", zoo schrijft DR. KUYPER in zijn Voorrede (p. VII), „was ik getuige van de golring der revolutie tegen de autocratie; iets wat mij vanzelf noopte, mij beider wederzijdache verhouding nader te verklaren".

Het hoofdstuk over de ZIGEUNERS en ook dat over de JODEN, met welk laatste het tweede stuk van deel I opent, zijn eigenlijk toevoegsels aan hoofdstuk II en III. „Zoo voor Rumenië toch als voor Rusland", lezen wij in de Voorrede, „zijn vraagstukken, die vooral in deze beide landen steeds aan de orde blijven: dat der Zigeuners en der Joden". Wijl nu noch in zijn Ile noch in zijn Ille hoofdstuk genoegzaam ruimte was voor het ter toetse brengen dier beide vraagstukken, heeft de auteur daar tv/ee afzonderlijke hoofdstukken aan gewijd en handelt dus in zijn IVe van de Zigeuners en in zijn V van Het Joodsche probleem.

In het Aziatisch gevaar nu toont zich de breede blik en de rijke combinatiegaven van DR. KUYPER als politicus niet minder dan zijn diep inzicht in het wezen en de beteekenis der religie als theoloog. Azië staat, zoo vernemen wij, met zijn 830 millioen inwoners tegenover Èaropa èn Amerika met hun 485 millioen. Een ongelijke verhouding, die voor de twee werelddeelen in onzen tijd een gevaar oplevert omdat thans de leus van Asia fara da se, van Azië voor de Aziaten, in Azië al meer dreigt te worden aangeheven, en wel naar aanleiding van den oorlog tusschen Rusland en Japan. „Japan's voorbeeldeloos voordeel op Rusland behaald heeft door het hart van al wat Aziaat is, een schok doen trillen, in aller geest een hooge verwachting gewekt, eneen triomfeerendirachtsbesef onder alle volk in Azië doen opkomen". „De blanke man heeft in het oog van den Asiaat zijn aureool van meerderheid verloren". Azië, door Europa overheerd, is door Japan wakker geschud. „Met name voor de koloniale mogendheden zal dit gevaar slechts een quaestie van tijd zijn". En DR. KUYPER verzuimt dan oök niet er op te wijzen, hoe „vooral Nederland zich met opzicht tot zijn koloniën helder rekenschap heeft te geven van de eischen, die de geheel veranderde toestand in het Oosten met zich brengt". In verband met de worsteling die te komen staat, wordt dan verder de vraag ter sprake gebracht of zich daarin al dan niet de tegenstelling tusschen Heidendom en Christendom zal mengen. Zekerheid daaromtrent heeft de geachte schrijver niet, doch wel ziet hij vóór alles in een samengaan ia Azië van Joden, Christenen en Mohammedanen, als opgekomen uit het Semitisch monotheïsme, tegenover het polytfieïsme en pantheïsme een middel dat het optreden van een vereenigd Azië zou kunnen beletten. „De tijd kan komen, dat de Islam ons als monotheïstische bondgenoot goud waard zou zijn." „Ook voor het koloniaal bezit van Nederland zou daarin een factor van behoud schuilen." En zonder aan de principieele tegensteUing tusschen Christendom en Islam iets te kort doen, acht DR. KUYPER het een eisch om het fanatisme van den Islam onzerzijds door Christelijke verdraagzaamheid te temperen. „Natuurlijk kan hierbij nooit sprake zijn, om ook maar iets van onze Christelijke religie aan den Islam ten offer te brengen." Daarbij wordt hier ook gewezen naar het verschil tusschen Aziaat en Europeaan op het gebied der vol-

keren-psychologie; en van een ontvankelijkheid toonen, vooral in de Levant, voor den meerderen rijkdom van het gemoedsleven, die bij den Azitaat wordt gevonden, door den Europeaan, 'zelfs verzoening gewacht. Met eenige zeer praktische opmerkingen over het Aziatisch gevaar voor onze koloniën wordt dan dit inleidend hoofdstuk besloten.

In het hoofdstuk kumenië is niet minder de politicus en de theoloog dan de vaderlander aan het woord, die dezen Staat van den tweeden rang, welke zich „zoo snel een plaats der eere veroverd heeft", aan zijn eigen land als toonbeeld voorhoudt.

De hoogere ontwikkeling van Rumenië begon eigenlijk pas in 1866 toen koning Carol aan het hoofd van den Staat kwam.

Van het koninkrijk Rumenië, dat slechts zes en een kwart millioen inwoners telt moet men wel onderscheiden den Rumeenschen stam, geschat op elf millioen en wonend deels in het land, deels daar buiten. Het stamverband wordt 'diep gevoeld en uit zich in eenheid van religie en taal, familiebanden, stamfeesten en letterkunde, en ten deele ook in zekere protectie die door het koninkrijk wordt geoefend.

DR. KUYPER was reeds vroeger door den heer PAPINIIT, Rumeensch Gezant aan ons hof, vrij wel op de hoogte van de toestanden in diens land gebracht en heeft nu door eigen aanschouwing deze kennis verrijkt. Hij verhaalt ons in dit hoofdstuk van de vroegere landshistorie tot op het oogenblik, dat Prins Karl von Hohenzollern Sigmaringen in 1866 als vorst van Rumenië te Bucharest werd geinstalleerd, om later, in 1881, als koning te worden uitgeroepen.

DR. KUYPER heeft den koning in October 1905 persoonlijk bezocht en geeft zijn indrukken daarvan weer op p. 50. Niet minder lezenswaardig is de beschrijving zijner ontmoeting met de koningin, een geboren prinses VON WIED. Aan de luncheon was de heer KUYPER met haar een vol uur in de meest interessante gesprekken verwikkeld. Hij teekent ons in enkele trekken de persoonlijkheid van koningin ELISABETH, wier Huis door de dochter van prins Frederik ook aan onze dynastie is verwant. Hij verhaalt ons dan verder van haar strenge opvoeding, ethisch en religieus, maar tegelijk aesthetisch en wetenschappelijk. Zelf dichteres, was Carmen et Sylva d. i. Lied en Bosch het devies waaraan zij haar pseudoniem ontleende. Ook van haar lijden en smarten en van wat ze voor het volk deed, vertelt ons hier DR. KUYPER en hij eindigt zijn beschrijving van het bezoek met de woorden van enthousiasmej: „Carol en Carmen Sylva ze ^ijn een koningspaar zooals geen eeuw er een tweede oplevert, en Rumenië zou lang nog niet zijn wat het in zoo kort tijdbestek geworden is, indien het op zijn donkere wegen niet door den voistelijken glans van zoo dappere kloekheid en zoo heilige deernis was geleid."

En van die donkere wegen, van de toen, in 1905, nog dreigende Jacquerie, in verband met het agrarische vraagstuk; van den gespannen toestand tijdens den Fransch-Duitschen oorlog; van den strijd der partijen; maar ook van den Russisch-Turkschen oorlog van 1877, die „het uur der wedergeboorte voor Rumenië had doen aanbreken", wordt dan verder verhaald. Met voor ons Nederlanders zeer lezenswaardige opmerkingen over het Rumeensche leger en de zoo intellectueele als oeconomische ontwikkeling der Rumeniers, hun godsdienstig leven en politieke partijleven wordt dit hoofdstuk besloten.

De beperkte ruimte, waarover ik hier heb te beschikken, dringt er toe, van de twee volgende hoofdstukken een nog beknopter bespreking te geven.

Toen Dr. Kuyper in October 1905 Odessa en Sebastopol bezocht, was vooral Zuid-Rusland aangegrepen door de revolutionaire koorts. Te Sebastopol was hij er getuige van dat de op stand uitbrak. Het manifest van 30 October kwam af. Den len November vielen de eerste dooden. Niettegenstaande hij maar kort in Rusland heeft kunnen vertoeven is toch dit Ille hoofdstuk van zijn boek hoogst interessant. Ik schrijf dit allereerst met het oog op de uiteenzetting, die er in voorkomt van het wezen en de beteekenis voor het volksleven van het in stituut van den Mir, waardoor het saamleven der boerenbevolking in Rusland een deels communaal, deels coöperatief karakter heeft. Een instituut dat, naar men weet, de belangstelling van sociologen en ekonomisten heeft en dat ook DR. KUYPER eerst in later tijd, hij stelt de 15e eeuw, laat opkomen. Maar vervolgens noem ik dit hoofdstuk ook interessant om de aanwijzing van den mystieken trek in het Russische karakter.

In verband daarmede toch wordt eenerzijds het Russische Sektewezen en anderzijds de gehechtheid van het volk aan de Staatskerk verduidelijkt. Eindelijk acht ik het hootdstuk ook daarom belangrijk, wijl het ons een duidelijk beeld geeft van Rusland's politieken toestand. DR. KUYPER teekent ons de vier politieke partijen: De rroolutiónire, die den strijd heeft aangebonden tegen de autocratie; de Pan-slavisten, die de invoering der Westersche zeden door Peter den Groote als de oorzaak van al den rampspoed van Rusland beschouwen; de Zopadniki of Occidentalisteij, die vertegenwoordigen wat wij een liberale partij zouden noemen. Drie politieke groepen, waartegenover dan het autocratisch gouvernement met zijn bureaucratie, politie en leger staat.

DR. KUYPER vestigt hier de aandacht op den mystieken grondtrek ook in de partij der revolutie, doch toont tevens aan hoe deze partij slechts in zeer kleine minderheid is en ook hoe de berichten omtrent de revolutie veel te sterk zijn gekleurd. Volgens hem draagt de Russische omwenteling een gansch ander karakter dan b. v. de Fransche revolutie droeg. „In Rusland golft de revolutionaire woeling alleen in de oppervlakte, maar daaronder zit het nationale Russische leven, dat naar eigen aard zijn socialen gang voert".

Niet van het occidentalisme is voor Rusland heil te verwachten, maar wel van verheffing van het zedelijk leven, ook in de bureaucratie, op grond van de nationale religie, die nog een machtige factor is. En DR. KUYPER eindigt zijn hoofdstuk dan ook met de verzekering: „Rusland zal niet Westursch worden, maar zijn nationale idiosyncrasie, — d. i. zijn eigenheid, als gevolg van de menging der bestanddeelen van zijn nationaal leven — zal triomfeeren".

Ten slotte zij er hier, wat hoofdstuk IV betreft, alleen op gewezen, hoe daarin voor de kennis van de Zigeuners, „onder ons verloren eenlingen, [maar die] in het Oosten nog altijd in massa optreden", — belangrijke bijdragen worden geleverd. Van de Zigeuners in Rumenië en Rusland, in Hongarije en Engeland, van hun religie en hun taal, zelfs van hun muziek, — op pag. 200 geeft DR. KUYPER een Aria Tzigana — van hun moraliteit en van de houding, die tegenover hen door de regeeringen is aan te nemen, wordt hier gehandeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's