Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLEINKINDEREN.

IN GEVAAR.

XVI.

Reeds tamelijk vroeg in den morgen werden e kinderen gewekt, en stonden zij op. Zij adden best geslapen, doch wreven zich veraasd de oogsn uit, bij het zoo vreemde ontaken onder den blooten hemel, midden in et bosch, Aankleeden was niet noodig en wat asschen konden zij zich in een beekje vlak ij, zoo goed het ging,

Intusschen waren de goede grootvaders al jverig bezig, om de dekens en wat verder oodig was geweest, weer. in te pakken, de aarden te voeren en het ontbijt gereed te aken. Marie en Elisabeth keken het nieuwsierig aan, deden allerlei vragen en vonen alles recht prettig. Zij konden nog niet egrijpen, hoeveel zorg het hart der grootvaders ervulde, hoe heel de reis een waagstuk was.

De zon scheen heerlijk, toen allen zich p het zachte mos nederzett'en om den maaltijd e gebruiken. Vooraf dankte een der grootvaders en Heere God, voor Zijn hoede en bescherming, ien nacht zoozeer ondervonden, en smeekte om ieuwe kracht voor de reis, om hulp en becherming, opdat ze veilig hun doel mochten bereiken.

De paarden werden weder beladen, en de eis voortgezet.

Het moeilijkste gedeelte kwam nog aan. en moest nu een zeer woeste streek door. it was nu wel goed, in zoover er weinig evaar was daar veel menschen te ontmoeten, aar daar tegenover stond, dat geen der beide rootvaders hier den weg wist. Wel waren beien dikwijls te Artot geweest, maar dan reisden ij langs den grooten weg, dien zij nu zooveel ogelijk wilden mijden.

Het pad dat zij tot nu toe gevolgd hadden, iep niet verder. De grond was hier heuvelachtig, et ruig gewas begroeid, veel stronken en neffenheden, doch met weinig hoog geboomte. ier en daar lag kale hei; gelukkig vond men p enkele plekken water, zoodat de rijdieren

althans geen dorst behoefden te lijden. Overigens echter werd de tocht moeilijk, vooral wijl men zeer moest oppassen, om in de goede richting te blijven. Wel wisten ze dat Artot noordelijk lag, en was uit den stand der zon op te maken, waarheen %ij zich hadden te richten, maar toch bleef het gevaar van afdwalen niet gering. Gedurig zagen ze uit naar den grooten weg, die heel in de verte kenbaar was aan de boerderijen die er aan lagen.

Tegen den middag stegen ze af om den maaltijd te gebruiken, waar allen met gezonden eetlust naar verlangden. Juist had men gegeten, toen er iets ritselde in de struiken, en zich een groote, ruigharige hond vertoonde. Hij blafte niet toen hij gezelschap ontdekte, maar snuf felde, berook nu den een dan den ander en verdween toen weer in de struiken.

„Wat doet dat beest kluchtig, " zei Marie, die even als Elisabeth hartelijk lachte.

„Ja wf'I vreemd, " sprak grootvader Rigol, „maar hij zegt ons toch, dat er menschen in de nabijheid zijn, naar ik vermoed. We moeten dadelijk op en te paard"

Weldra was dat geschied en toen zei vader Benoit:

„Meisj s, nu moet jelui je eens laten instoppen, alsof het vinnig koud was. Je zult er dan wel uitïien als groote pakken, en dat moet ook. Ook moet jelui een poosje doodstil zijn, en je zoo weinig mogelijk verroeren. Want het kon wel eens wezen, dat we booze menschen oatmoett'en, en als die jelui zagen, zouden ze je misschien meenemen."

’t Duuide niet lang of onze reizigers bevonden zich op een dorre, zandige vlakte door bosch omgeven. Voor zich uit ontwaarden ze een viertal mannen, die recht op hen afkwamen. De hond die zoo pas zich vertoond had, liep na.ast hen.

De grootvaders voelden zich alles behalve gerust, vooral niet toen zij naderbij komende zagen, dat de lieden goed gewapend waren, en er juist niet gunstig, integendeel ruw en woest uitzagen. Liefst waren de ruiters het gezelschap ontweken. Maar dat ging moeilijk; want de paarden die reeds vrij wat geloopen hadden, zouden zeker niet hard kunnen draven op zulk een onefiffo grond vol kuilen, en daarbij was het voor alles zaak niet den weg te missen, waar, als ze vluchtten, veel. kans op was. En wat dan?

Er bleef dus niet over, dan met moed en vertrouwen op des Heeren hulp den mannen te gemoet te gaan.

Het duuideniet lang, ofdeonbekenden waren vlak bij hea, en grootvader Rigol, wiens oogen, ondanks zijn ouderdom, nog goed waren, merkte op dat zij blijkbaar onder hun lange mantels wat trachtten te verbergen. Een der mannen trad vooru't, tesrwijl twee anderen, lange pistolen te voorschijn haalden, als om zich tegen een aanval te wapenen.

De eerste gmg op de ruiters toe en nam hen met scherpe blikken op, doch toen hij bespeurde dat hij twes grijsaards voor zich had, die daarbij ongewapend waren, maakte hij een geruststellend gebaar teg-.: a zijn makkers die nu naderden, en vroeg:

„Weten de heeren ook den naasten weg naar Luneray ? "

„Dat is zuidwaarts, " zei vader Rigol, en hopende zoo van hen ontslagen te raken voegde hij er bij:

„Ge doet het best den grooten weg te nemen, dan kunt ge niet dwalen."

„Dank u wel, heeren, " zei een ander van de vier, die nu allen bij hen stonden, „maar we hebben goede redenen om juist hier te wandelen. U weet misschien ook v/el hoe ver Luneray nog van hier ligt."

„Een gctd voetganger die den weg weet zou het...."

„Kom, " sprak een van de vier tot den vrager, „houd de heeren nu maar niet langer op met te vragen naar den bekenden weg. Je ziet nu toch wel we van hen niets te vreezen hebben. Ik denk [dat die twee lieden ook van ons vak zijn, en daarom, net als wij een stillen weg verkiezen."

En zich tot de ruiters wendend, ging hij voort:

„Gij hebt daar vrij zware pakken bij u, heeren; kunnen we ook iets ruilen: we zijn vrij wel voorzien."

„Dat zal moeielijk gaan, " was 't antwoord. „We moeten onze waar te Artot afleveren, weet ge. Ea 't zou moeilijk gaan iets anders mee te brengen din is afgesproken."

„Natuurlijk, " zei de ander, „dat weten wij ook als mannen van het vak. Nu, even goede vrienden, heeren ! Goede-reis."

En elk leisgezelschap ging ziJKS weegs. Marie en Elisabeth hadden zich doodstil gehouden. Doch toen zij geen voetstappen meer hoorden, waagde de jongste het even door een reetje te gluren en te fluisteren:

„Grootvader, zijn de leelijke mannen weg? " „Ja lief kind; zoo aanstonds gaan we het bosch in, en dan mogen jelui weer eens wat wandelen."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's