Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XIII.

En zeggende: Bekeert u, wan het koninkrijk der hemelen i^ .nabij gekomen. Matth. 3 ; 2.

Johannes de Dooper vervult, eer de Messias verschijnt, nog een bijzondere roeping, die nauw samenhangt met de voorbereiding van de komst van onzen Koning in heel Israels verleden. Voor de verschijning van Immanuel was, zou zijn komst doel treffen, het vooraf gereed zijn onmisbaar van een reügieuse en zedelijke atmosfeer, van een gedachten-en voorstelHngen-vitreld, en van een persoonlijken kring, waaraan hij zich kon aansluiten. In Abrahams afzondering en in Israels historie was die onmisbare voorbereiding tot stand gekomen, en het is opmerkelijk hoe de Diaspora, d. i. de toenmalige verspreiding van de Joden over de landen ten Oosten en ten Westen van Palestina, met name aan den Eufraat, in Egypte, in Griekenland en Italië, geüjk aansiuitingspunt gegeven heeft aan de apostelen ea evangelisten, toen dezen ook onder de Heidenen het Evangelie uitdroegen. Niet alleen toch ging de prediking van het Evangelie in den regel van de Synagoge uit, maar reeds lang van tevoren was door de Synagoge de kennisse van Israels Openbaring onder de ernstiggestemde Heidenen gekomen. En al waren het slechts enkelen die zich lieten besnijden, vrij talrijk was allerwegen het getal van mannen en vrouwen, vooral uit de aanzienlijke standen, die God vreesden en in de Synagoge zich vinden lieten. Men weet hoe te Kapernaüm zelfs de Synagoge der Joden door zulk een toegenegen Heiden gebouwd was. Men gaat dan ook niet te ver. zoo men van tweeërlei voorbereiding uit Israel spreekt, in Palestina voor de komst van den Koning zelven, en in de Diaspora voor de komst van zijn apostelen.

Maar van hoe hooge beteekenis deze algemeene voorbereiding van Immanuëls verschijnen ook in Israel moge geweest zijn, toch was, toen zijn komst aanstaande was, nog een laatste voorbereiding noodig, en daarvoor trad Johannes de Dooper op. Reeds de profetie had op de komst van zulk een voorlooper gewezen. Er was een stem des roependen in de woestijn gehoord : „Bereid den weg des lieeren, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God." En nog van Maleachi's lippen was het gehoord: „Ziet, ik zende mijnen engel die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal." En in nog bepaalder zin: „Ziet, ik zende u den profeet Elia, eer dat die groote en die vreeselij ke dag des Heeren komen zal." Zoo is dan ook Johannes de Dooper vóór Jezus opgetreden, èn om zijn op handen zijnde komst aan te kondigen, èn om een schifting van de geesten te doen ontstaan, èn om al wat in Israels historie en profetie de ideale opvatting van den Messias had opgebouwd, nogmaals saam te vatten en het beslist en krachÉtJg tegen de vervalschte nationale opvatting over te stellen. In Johannes trekt al wat in Israels historie en profetie voorbereid was, zich ten slotte als in éen brandpunt saam. Johannes zegt het aan het toenmalig Israel aan, dat God ook uit de steenen der rotswoestijn Abraham kinderen verwekken kan. Dat is de kaakslag in het aangezicht van het valsche, vleeschelijke patriotisme, dat enkel roemde in afstamming. Johannes brengt den proselietendoop op de Joden zelf over. Dat is de breuke met de nationale trots. De schijndoop, die Jodcngenooten maakte, verdierf, in stee dat hij redde, en maakte, naar Jezus scherp woord, kinderen der hel in plaats van kinderen Gods. De echte doop daarentegen was de doop, die eerst den Jood en daarna den Heiden uit hun onheiligen staat overleidde in den Godsstaat. Juist daarom kon Johannes dezen doop slechts voorloopig toedienen, in afwachting van hem die doopen zou met vuur van den Heiligen Geest. En eindelijk, Johannes de Dooper sloeg aan alle verwachting vaneen terugkeeren van Salomo's aardsche glorie in een Davidisch Koninkrijk te Jerusalem den bodem in, door a^n te kondigen de komst van een Koning, wiens Koninkrijk niet aardsch, maar hemelsch van aard zou zijn. „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen."

Deze beteekenis van Johannes optreden in het voorzienig geestelijk bestel kan daarom niet hoog genoeg worden aangeslagen. Zijns was niet maar een prediking 4ie de profetie resumeerde, d. i, haar in 't kort saamvatte; zijn optreden was e.en daad Hij greep met forsche hand in de toenmalige gesteldheid der geesten in. Hij bracht een heel het land doortrillende gisting in de gemoederen te weeg. Die gisting bracht schifting. Te Jerusalem, zag men zijn optreden met leede oogèn aan. Herodes beefde. Het Sanhedrin werd ongerust. En toch was de indruk van zijn optreden op het volk zoo aangrijpend overweldigend, dat men hem niet aandorst en bij den Jordaan geworden liet, en dat welhaast over heel 't land een groep zich vormde, die voor Johannes en tegen de officieeie geestelijkheid partij koos. Vóór zijn komst lag de geest van heel het volk in den band van die officieeie geestelijkheid als gekluisterd; en wat hij deed en bewerkte door zijn optreden was, dat hij bij een deel van het volk den geest vrij maakte, hen van den vorm en het symbool naar het wezen terugriep, de hoogere en meer ideale opvatting van den Messias weer ingan, ' deed vinden, en zich als aansloot aan de groote profeten, die vóór en tijdens en kort na de ballingschap waren opgestaan. Het is dan ook bij dat geestelijk vrijgemaakte en naar het ideaal teruggeroepen deel van Israel, dat Jezus bij zijn optreden ingang vond. Het is Johannes die door zijn doop en prediking de Bruid uit Israel den Bruidegom die kwam, heeft toegevoerd.

Dit alles nu ligt bij Johannes saamge­ d trokken in het Evangelie des Koninkrijks, in zijn roepen, dat het Koninkrijk der d hemelen was nabij gekomen; reden waarom s Jezus zelf bij zijn optreden, in gelijke bewoordingen den korten inhoud vaa het o Evangelie saamvat, ea evenzoo begint met te getuigen, dat het Koninkrijk der hemelen nu inging. Het Koninkrijk is het rijk van den Koning. De prediking begint alzoo niet met den Heiland, den Verzoener, den Verlosser, aan te kondigen, maar plaatst den Koning op den voorgrond. Die Koning zou den volkeren zaligheid en eene alles te boven gaande heerlijkheid aanbrengen. Hij zou dus ook van zonde verlossen en verzoenen met God, en onze borg ten eeuwigen leven zijn, doch dat alles gaat niet aan zün Koningschap vopraf, maar volgt er uit. Hij zal ook onze profeet en onze hoogepriester zijn, maar niet om eerst daardoor Konirtg te worden en zijn rijk op te richten. Het gaat juist omgekeerd toe. Christus is onze Koning, hij sticht zijn rijk, en als Koning is hij tevens profeet en priester, om de stichting van zijn rijk te doen gelukken. Hierop is niet genoeg gelet. Men heeft bij het hooren van dat woord Koninkrijk er niet genoeg aan gedacht, dat er geen Koninkrijk zonder Koning bestaat, en dat wie spreekt van het Koninkrijk der hemelen, den hemelschen Koning onderstelt. Johannes heeft Jezus óók aangekondigd als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt, maar eerst toen hij stond tegenover de aanstaande discipelen van den Christus. Deze werden dieper ingeleid. Maar zijn eerste en zijn algemeene aankondiging aan heel het volk was en bleefde aankondiging van Ö«^^« Koning, wiens rijk stond in te gaan en van wien hij, juist met het oog op die Koningseere, niet waardig was, de schoenen zijner voeten te ontbinden. Het Koninkrijk, en alzoo de Koning, ging voorop. Al het andere volgde. Da Christus was priester naar de ordening van Melchizedek, maar ook Melchizedek was eerst Koning, en als Koning eerst priester. Jezus profetische roeping komt en gaat voorbij. Zijn hoogepriesterlijke daad wordt op Golgotha volbracht. Maar Koning is en blijft hij. In dat Koningschap ligt zijn eigenlijke hoogheid. Hiertoe, zei Jezus zelf tot Pilatus, d. i. om Koning te zijn ben ik geboren, en daartoe ben ik in de wereld gekomen. In het Koningschap trekt zich van meet af zijn onovertrefbare majesteit saam. Eer hij naar Golgotha gaat, rijdt hij Jeruzalem binnen op het veulen der ezelin, onder het geroep van het volk: „Hosanna de Zone Davids!" d. i. onder zijn huldiging als Koning. Men verstaat dan ook de| Schrift niet, zoo men bij Johannes' prediking uitsluitend aan Yx& 'i Koninkrijk ézn)A en den Koning uit het oog verliest. In de prediking van het Koninkrijk was de prediking van den Koning ingesloten, en de aankondiging van den Koning stond daarin zelfs op den voorgrond. Zonder den Koning is er geen Koninkrijk. Het rijk wordt niet eerst voor den Koning gesticht, opdat hij later daarin optrede. Hij zelf brengt dat Koninkrijk in zijn eigen persoon. Hij sticht het. Door zijn optreden eerst komt't tot stand.

Hierop nu moet daarom met zooveel nadruk gewezen, omdat, helaas, zelfs ook onder belijders van den Christus een voorstelling ingang vond, alsof we onder het „Koninkrijk der hemelen" tneer een zekere geestelijke orde hadden %é verstaan, buiten elk verband met Jezus Koningschap. Die opvatting is bij ons i K-^'; ongen uit den breeden kring, die roept ^ai recht en gerechtigheid en met geestelijke idealen dweept, maar weigert voor Jezus de knieën te buigen en, niets voor zijn Koningschap gevoelend, weigert hem als Koning te huldigen. Men dweept dan in het algemeen en in het overdrachtelijke met een rijk des geestes, met een rijk van het ideaal, met een rijk van gerechtigheid, en waant dan dat de uitdrukking „Koninkrijk der hemelen" in gelijken overdrachteiijken zin moet worden opgevat. Als maar het recht triomfeert en Hooge zedelijke idealen ingang vinden, oordeelt men dat het rijk des geestes vanzelf tot heerschappij geraakt. Men verstaat dit dan geheel buiten Jezus persoonlijke heerschappij om. Zulk een rijk, zulk een geestelijk Koninkrijk, fantaseert men zich dan, dat allengs zou gekomen zijn, ook al ware Jezus nooit verschenen. Het is een rijk in zichzelf, dat allengs van zelf tot victorie en triomf moet komen. En ook al erkent men dan, dat ook Jezus behoort onder diegenen die de komst van dit rijk des geestes bevorderd hebben, men verstaat dit dan toch alleen van zijn zedelijken en geestelijken en religieusen invloed, en denkt er niet aan om dit alles met Jezus Koningschap in rechtstreeksch en onlosmakelijk verband te stellen. Vandaar dat ook zij, die in Jezus niet anders eeren dan een Rabbi van Nazareth, en zelfs zijn volstrekte onzondigheid in twijfel trekken, dwepen kunnen met dat Koninkrijk der hemelen; een Koninkrijk dat dan allerminst door Jezus gesticht zou zijn, maar tot welks stichting alle edeler figuren onder alle natiën hebben medegewerlit, en alleen in dien zin ook Jezus, voor zijn aandeel. Geheel deze voorstelling nu druischt in tegen al wat ons in de Schrift geopenbaard is. Eerst als Jezus komen zal, is dit Koninkrijk der hemelen nabij gekomen. Het is een Koninkrijk, dat door het komen van den Koning ingaat. Een Koninkrijk, gelijk het in de profetie was aangekondigd, met zijn wortelen in Israels historie en in Davids huis. Een Koninkrijk dat zich zonder den Koning niet denken iaat, dat in den Koning ligt saamgevat, dat eerst met zijn optreden de wereld ingaat, en dat door hem en door hem alleen tot de openbaring van zijn volle heerlijkheid geraken zal. De opvatting van een rijk des geestes in overdrachteiijken zin was aan Israel geheel vreemd. Die opvatting is uit de Grieksch-Rpmeinsche, niet uit de Israëlitische wereld opgekomen. Ze is een afgetrokkenheid, die bij de verklaring der Schrift geheel misplaatst is. Een Koninkrijk, zonder een Koning in den meest eigenlijken zin, is op de lippen van den Dooper, en op de lippen van Jezus zelf, een innerlijke tegenstrijdigheid.

In figuurlijken zin spreken wij, Westerlingen, van een rijk der delfstoffen, een rijk der planten, een rijk der dieren, en zoo ook van een rijk der kunsten en wetenschappen, het rijk der waarheid, het rijk der gerechtigheid. De Franschen spreken zelfs van een rlgne de la mode, het rijk der mode. De geleerden onder ons, in aansluiting aan het Latijnsche gebruik en aan onze vroegere staatsinrichting, spraken meermalen van de respublica litterarum, d. i. de republiek der letteren, wat op hetzelfde neerkwam. Alles wat een in zichzelf afgesloten geheel met vaste wetten vertoonde, werd als een rijk aangediend. Soms zelfs ging men zoover, van te spreken van een leeuw als den koning van het dierenrijk, van den ceder als den koning van het plantenrijk, en van het goud als den koning van het delfstoffenrijk. Maar ditalles bleef figuurlijk, een overdrachtelijke wijze van spreken, waarbij men aan geen persoonlijken koning denkt. En door ditzelfde nu ook op het rijk der waarheid, op het rijk van het goede en op het rijk van het schoone over te brengen, kwam men in even figuurlijken zin tot een opvatting van het rijk der hemelen, dat met de heerschappij van het goede, wareen schoone geheel op één lijn stond. Te Frankfort aan A, de Main heeft men in den gevel van het Operagebouw, in groote letters, het opschrift aangebracht: „Gewijd aan het goede, aan het ware, en aan het schoone", en het is feitelijk in deze zelfde gedachte, dat maar al te velen ook het „Koninkrijk der hemelen hebben doen opgaan. Aan de stichting van dit rijk erkende men nu dat, evenals Plato en Aristoteles, evenals Solon en Lycurgus, ja, in verhevener zin zelfs, óók Jezus zal hebben medegewerkt, maar het bleef alles overdrachtelijk genomen, en juist die figuurlijke, overdrachtelijke opvatting is in het Oosten ongekend en komt in de Schrift nergens voor. De boomen worden nog wel beeldspreukig ingevoerd als zoekende een koning, maar het woord rijk wordt nergens in de Schrift gevonden in den overdrachteiijken zin, dien wij er vaak aan toekennen. Vooral zoodra we, in wat wij het organisch rijk noemen, aan den mensch toekomen, is geen saamvatting van het geheel in een rijk denkbaar, zonder bewuste wetgeving, bewust bestuur, bewuste rechtsspraak, enbewusten strijd tegen de vijanden, die het rijk omver willen stooten. En daar nu dit bewuste regiment van een Koninkrijk alleen in een persoonlijken Koning denkbaar is, mag en kan het Koninkrijk der hemelen niet anders worden verstaan, dan als een rijk met zijn Koning, door zijn Koning gesticht, door zijn Koning in stand gehouden, door zijn Koning geregeerd, en door zijn Koning verdedigd tegenover zijn vijanden. Geheel dienovereenkomstig treedt Jezus dan ook in de Schrift als de Koning van het Godsrijk op, als de Koning die het rijk der hemelen sticht, handhaaft, regeert en beschermt, en die als Koning Van dat rijk, eens als Rechter zitten zal om de levenden en de dooden te oordeeien, en tegelijk met dit oordeel tevens aan zijn vijanden den laatsten stoot toe te brengen, zoodat ze zich allen aan hem moeten onderwerpen. Strikt, en zonder iets toe te geven, moet daarom volgehouden, dat Johannes' aankondiging, straks door Jezus zelf overgenomen, luidende: „dat het Koninkrijk der hemelen was nabij gekomen, " de aankondiging van den Messias zelf inhield, d. w. z. de aankondiging van den Koning, die ons het Koninkrijk brengen zou.

Nu lette men er hierbij op, dat de uitdrukking „Koninkrijk der hemelen" alleen in het Rvangelie van Mattheus voorkomt; en dat men, tot in de gelijkluidende plaatsen zelfs, bij de overige evangelisten steeds de uitdrukking vindt van het Koninkrijk Gods. Dezelfde zaak, maar in eenigszins verschillends bewoordingen aangeduid. Nu is in de uitdrukking Koninkrijk Gods, de Koning met name genoemd; er is sprake van het Rijk, waarin God zelf Koning is; en had ook Mattheus dezen vorm van uitdrukking gekozen, dan zou vermoedelijk de figuurlijke opvatting nooit ingang hebben gevonden; en het is meer dan iets de uitdrukking, waarin van den hemel, in plaats van: van God, geschreven werd, die tot deze figuurlijke opvatting geleid heeft. De bedenking, dat, zoo er sprake is van het Koninkrijk Gods, dit alzoo het Koningschap van Jezus niet in-, maar veeleer uit zou sluiten, houdt natuurlijk geen steek. Juist in het Koningschap van den Christus werkt en handhaaft zich het Koningschap van God. Veeleer ligt in deze uitdrukking van het Koninkrijk Gods de hoogere strekking, om uit te spreken, dat het God zelf was, die in Christus tot ons zou naderen, en dat de Christus niet zijn zou een gewoon nakomeling van David, maar zulk een nakomeling, zulk een spruit van David, in wien het Eeuwige Woord, dat God en bij God was, zelf het vleesch, dat ss onze natuur, en zulks uit het geslacht van David, zou aannemen.

Dit gaat terug op wat we reeds uiteen hebben gezet. Oorspronkelijk was er in Israel geen koning op aarde, omdat God zelf, in volstrekt theocratischen zin, de Koning van Israel was. Het was daarom afval van zijn God als zijn Koning, toen Israel in Samuel's dagen riep om een aardsch Koning. Saui viel dan ook, en eerst in David verwekte God zelf een Koningshuis, dat ten slotte weer in het Koningschap van God zelf uitvloeien, en alzoo den oorspronkelijken staat herstellen zou. Reeds de profetie had duidelijk voorzegd, dat dit geschieden zou door een die zelf „Raad, Sterke God" zou wezen, en als Immanuel, in zijn heerscKappij, God zelf zou doen regecren. Johannes' aankondiging, dat kort na zijn optreden, een volstrekte Theocratie weer zou opkomen, door het komen van het Koninkrijk van God, houdt dus in èn een vervulling van de profetie, èn tegelijk een tegenstelling met wat Israel verkeerdelijk begeerd had. Israel had het Koninkrijk van God verworpen. Toen was er een aardsch Koninkrijk gekomen. Maar het Goddelijk bestel had dit in dier voege geleid, dat in aansluiting aan dat aarsche Koningschap van David, toch in het eind het theocratisch Koningschap van God zou terugkeeren, en zulks wel door het eerst allengs ontsluierd mysterie, dat eenmaal in een spruit uit Davids Huis God zelf zich openbaren zou.

Johannes aankondiging van het Koninkrijk Gods, of van het Koninkrijk der hemelen, gaat alzoo rechtstreeks tegen de toenmalige verwachting der Joden in. Hun nationale enghartigheid wordt terug gewezen, want God is Koning niet alleen over Israel, maar over heel ons menschelijk geslacht, en God zal zich als Koning openbaren, niet door wederom een Jood uit Davids Huis te kronen, niaar duor zijn eengeboren Zoon te zenden, en in Hem zelf zich aan Israel èn aan de geheele wereld te openbaren. Israel was geroepen tot dienst. Het was het door God uitverkoren volk, dat de Openbaring zou ontvangen, en in zinbeeldigen vorm het heil dragen zou. Maar was die roeping vervuld en die taak voleind, dan moest wat uit Israel opkwam, door heel de wereld uitvloeien, en alzoo de menschheid voor Israel in de plaats treden. Ook zoo zou Israel onder de natiën een plaats der eere behouden, maar het zou eigener beweging afstand moeten doen van zijn geheel eenige en exceptioneele positie. Het moest niet worden een Joodsch Koningschap, met een onderwerping van alle natiën en volken aan de Joodschen Volksstaat, maardejoodsche volksstaat moest opgaan in het Koninkrijk van God over heel ons geslacht. Dat is dan ook geschied, maar tegen Israels wil en keuze. Zelfs heeft het zich tegen dezen overgang gewelddadig verzet. Het heeft den Christus aan het Kruis geslagen en daardoor zichzelf het oordeel, dat in de verwoesting van Jeruzalem reeds dertigjaren daarna kwam, op den hals gehaald. Toch is sinds het volk der Joden steeds als natie gehandhaafd. Terwijl alle omliggende volken spoorloos verdwenen, is de Joodsche natie er altoos nog, en uitgedijd zelfs tot een kleine twaalf millioen. Ook bezit ze nog altoos zeer bijzonder intellectueele gaven, die ze natuurlijk alleen van God ontvangt. Maar met dit al is ze buiten de lijn van het Koninkrijk der hemelen geraakt. Velen uit de Joden zijn daarin overgegaan, maar als natie sloot Israel er zich buiten, en dit is het noodzakelijk gevolg, dat van zelf besloten lag in Johannes' aankondiging, dat alsnu het KoiJiakrijk van God niet alleen over Israel, maar over de wereld stond hersteld te worden, en dat dit niet zou zijn het aardsche Koninkrijk, maar het Koninkrijk der hemelen.

De Koning staat alzoo op den voorgrond. Die Koning is God zelf. God zelf openbaart zich in den Zoon zijner liefde. Zoo treedt de Christus in Zijn naam als Koning op, en is het door hem dat God weer als Koning regeert, En dit tijdperk van regeering van den Christus duurt, tot feitelijk en werkelijk het Koninklijk gezag weer in alle sferen des geestes zal hersteld zijn, en dan zal de Zoon het Koninkrijk aan den Vader zelf overgeven, opdat God Drieëenig alles en in allen zij. Jezus drukt hetzelfde uit, als hij zegt: „Mijn Koninkrijk is niet van hier." Het Koninkrijk van God en het Koninkrijk van Christus is één. Van een figuurlijke opvatting kan daarom geen sprake zijn. In den Christus treedt de Koning persoonlijk op. Van hem gaat voor het Koninkrijk de wet uit, gelijk hij die vooral in zijn gelijkenissen over het Koninkrijk bloot legt. Hij regeert dat Koninkrijk. Hij zal als Koning van dat Rijk eens als Rechter zitten. En hij is het die persoonlijk den strijd voert voor dat Koninkrijk, om alle vijanden die er zich tegen verzetten, te onderwerpen en machteloos te maken. Er mag dan ook nooit gezegd, dat dit Koninkrijk een louter geestelijk karakter draagt. Want wel begint het met niet te komen „m^t uiterlijk gelaat." Er staat voor onzen Koning geen troon op aarde. Zijns is geen luisterrijke hofstoet. Hij heeft geen gewapende macht die voor hem uittrekt. Er is op aarde geen kroon met diamanten die hem op het hoofd zal worden gedrukt. Maar dit louter geestelijk karakter van het Koninkrijk, waarvan hij Koning is, zal niet altoos duren. Is eenmaal de geestelijke worsteling haar einde naderend, dan zal ook in physischen zin zijn Koninkrijk aanbreken. Er zullen beroeringen plaats grijpen^in geheel de natuur; heel de bestaande orde van zaken zal gewelddadig veranderd worden; er zullen zoo ontzettende gebeurtenissen plaats grijpen, dat heel de aarde versmelten zal, om straks als nieuwe aarde onder een nieuwen hemel in luister te pralen. Hier kan dit nog niet in zijn volle beteekenis worden uitgewerkt, maar er moest toch in dit verband reeds op gewezen worden, omdat alle jiguurlijke opvatting van het Koninkrijk der hemelen er met noodzakelijkheid en vanzelf toe geleid heeft, en toe leiden moet, om ook het laatste oordeel als product der fantasie af te wijzen, en alles teniet te doen, wat in de profetie, in de redenen van Jezus, in de apostolische brieven, en in de Openbaring van Johannes, wijst op deze physische gebeurtenissen, die in het eind der dagen te wachten staan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1907

De Heraut | 4 Pagina's