Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ieestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ieestafel.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

SEERP ANEMA. In 's Levens Opgang, Rotter dam, U. A. DAAMEN 1907.

Een roman van SBEKP ANEMA, den joDgec dichter, die mij in meer dan een zijner verzen heeft doen genieten, den issu de Calvin, die als zoodanig mijn geloofsgenoot is.

Twee redenen voer een, om met graag'e dh boek te gaan lezen.

Nu ik de leciuar ten einde heb wil ik be gÏDnen met hulde te brengen aan de bedoeling van den auteur om, door dit zijn boek, sym pathie te wekken voor en te sterken in het calvinistisch geloof; wil ik beginnen met hem mijn dank te betuigen voor bet genot, dat ik had van de talrijke stukken en siukjes mooi proza in dit zijn boek.

Deze roman is er een met een strekking

Hij is met maar alleen geschreven voor at esthetische genieting, maar ook om' te winnen voor en op te bouwen in hit calvinistisch geloof. Ia dat calvinistisch gelooi onzer dagen, hetwelk de synthese is tusschen de onwrikbare zielsovertuiging van Calvijn aangaande Gods souveteiniieit en het, door eene ervaring van meer dan drie eeuwen, aan inhoud zoovee! rijker bewustzijn van den hedendaagschen cultuurmensch. Een synthese, voor wier totstandkoming bij velen onzer land-en tijdgenooten, Dr. A KuYPSR — en hier, bij de aankondiging van ANEMA s boek heb ik bijzondere aanleiding dit te reieveeren — zeker niet weinig heeft bijge dragen.

Ik meen op instemming te kunnen rekenen, althans onder ons, met mijn hooge waardeeriog voor het willen schrijven van een roman mei deze strekking.

Eu ik ben zeker, dat ieder, ook buiten onzen kring, die het boek gelezen heeft, met mij vooi het vele kunst mooi er in, den auteur zal danken.

Sla maar eens op in het 3? . hoofdstuk die beschrijving van een donderbui en van een be zoek in een arbeiders-voning, en al zijt ge nu ook geen fijnproever, dan zuh ge toch moeten Mggen, dat net smaakstreelend is.

Bj vele plaatsen beb ik ondet het lezen „'n moGi!" sangeteekend.

Laat mij, zij zijn voor het grijpen, een paar mogen uitschrijven.

Öp p. 23: „Mevrouw TAKEMA stond op de stoep, toen JOH het rijtuig met een forsche vaart over het schelpengrint van het hellend tuinpad deed schuiven, terwijl hec van regen glimmend loof over de kap van het rijtuig slierde. „Ho" en het stond".

Is dat nu niet zóó, dat je 't ziet en hoon?

En dan op p. 75, van die maalkamer in de cichoreifabriek.

Moet je goed lezen.

Daar rammelden de drijfriemen en raderen, alleen nog overstemd door het geratel waarmee een bak da stukjes gehakte cichoreiwortel regel roatig in den molen schudde. Daar wolkie het poeder en kleurde alles, alles bruin. Wanden, bakken, werkpak, huid en haodea der arbeiders en ook de zonnestralen, die door het open venster vielen, dat ver het veld in «ag, — alles was er bruin".

Goed, laat dat „huid en handen" nu 'n klein vlekje ïijn, toch blijft het een mooi stukje; omdat net zoo echt is.

En dan nog op p. 184 van dat zenuwlijdsterfje NORA, die over een paar maanden sterven gaat en nu 's nachts in haar bed den slaap maar niet kan vatten. „Wat ging die hartslag weer fel; voortdurend voelde ze 't; ze kon de slagen tellen. Als 't erg ging, had de dokter gezegd, moest ze haar spons nat maken en op 't hart leggen. Dan nog maar eens er uit! In denhals van de lampetkan, liet ze de spona drinken, kneep hem zoover uit, dat hij niet meer droop. Hè dat was lekker. Om vier uur begonnen er twee hanen tegen elkaar te kraaien. Die voor 't huis dichtbij en schel, de andere heel in de verte, nauw hoorbaar zacht. Toen 't hanengekraai ophield viel ze eventjes in sluimer. Om zes uur begonnen de boden door 't huis te loopea. Toen had ze 't maar opgegeven En o*n balf acht, toen ze geklopt werden en 't gordijn openging was de heerlijke Juli? on een martelende prikkeling voor NORA'S afgetobde leventje",

Zeket, daar zijn op het proza van ANEM» ook aanmerkingen te maken, zooals op: een dijk die nog iniigre is; een zon die purper daalt aan den «"«^^rhemel; zooals o^ affectaties dat affecten moet wezen en daarom juist al heel mal doet (p. 13); op palingenesie dat veel menschen niet zullen begrijpen; op mysterieus; op deze twee allerzonderlingste zinnen van p. 93: „Het worstelend geloofsleven dier oude dagen was door Dr. Kuyper met vasie hand aange grepen en tot een nieuwe periode bekrachtigd". „Er werd, zij 't ook met halfduistere kennis, nog geleefd uit en opgevoed tot den gedachten kring door den diep religieuzen aanlet; van Calvijn uit de Schrift gedistilleerd". Ea ook leent zich wel voor een niet bepaald oöge gronde aanmerking de vergelijking van een, op 'n trambank slapende, jongejuffrouw met „een leenwenwelp met geloken oogcn slapende op het zware tapijt van een tooverpaleis", welke fraaiigheid op p. 31 is te vinden. Maar daartegenover staat, aat dit boek zoo overrijk is aan stukjes ei% stukken voortrtffelijk proxa, dat de lezing er van 'n genot, zij het dan ook 'o nu en dan gestoord genot, is.

Toch heb ik tegen deze roman mijn bedenkingen.

Niet, dat het gegeven zoo leelijk is, want, mits zijn uitbeelding er van-maat mooi ii, mag de artist zich ook een leelijk gegeven kiezen. Maar en dit nu is voor mij het zeer bedenke lijke, aan dezen eisch van esihetiki heeft de neer SEEEP ANEMA, mijns inziens, niet voldaan.

Men bordeele.

Het, bij onze westersche toestanden, zoo leelijk gegeven is, dat de held van den roman TAKO TAKEMA, een man !van vijf en-twintig jiar, ver lipfd raakt op eeu kind van vijftien, EDDY WALRAVEN, die in haar school paaschvacantie te MiDDELGUM, in Friesland, bij zijn moeder komt logeeren. Leelijk, omdat het onsmakelijk s wijl het zweemt naar het abnormale. Ltelijk, omdat het doet denken aan het, zelfs bij ooster-^che toestanden, ïeker cóg onsmakelijker gegeven van het monstrneuse huwelijk tusschen den profeet van Arable, den vijftiger, en hei denjirig dochterijs van zijn boezemvriend ABOE BËKR, het kind AjisjA dat nog met papieret paardj es speelde.

En nog wordt het leeiijker wanneer de niets kwaads-vermoedende ouders hun kind in de groote schoolwacantie nog eens uit logeeren sturen naar MIDDELGUM en TAKO, wiens verliefdheid nu in een stadium is, dat hij van EÜDY spreekt als van „'n vetrukkeüng', haai •lau 'n formeele declaratie doet en de jongejuffrouw „heel zacht fluisterend ja zegt”.

Maar zie, nu wordt wel door de andere personae dramatis van dit niet mooi-doen des tieeren TAKO met EDDY gesproken als van een „bij het kind gevoelens wakker roepen, die beter nog een paar jaar hadden moeten sluimeren"; als van een „beetje praematuur"; als van „een wonde toebrengen aan hetkindernart, die (eerst) in haar langzaam dichtend .verband van vergetelheid ongemerkt kan genezen", maar hijzelf spreekt er zoo allerminsi /an. In ANEMA'S teekening van de gemoeds stemmng van zijn held, voor, bij'en na zijri handeling m; t EDDY, - verraadt zelfs geed enkel irekje maar eenig besef van deze dingen. Dai hij, TAKO TAKEMA, een „verwarring aanricht in EDDY'S zieliji" veel erger dan het later mei haar toespelingen op het geval, haar moadaint Haagsche tante VERYN VAN MOLENBEEKE, zal doen, — hij TAKO, de btoere Calvinist en caliuurmensch onzer dagen, voelt er blijkbaar evenmin iets vi, a ais een bsute oorlogsmatroos of eeu nog niet geohiistianiseerde Zoeloe er iets van zou voelen.

En dit nu geefc een sensatie als wanneet iemand js verraderlijk laat happen in een persik van zeep.

Mijn andere bedenking geldt de techniek in dezen roman.

Zij krijgen elkaar.

Alttians het komt, nadat EDDY eerst voor iwee jaar saar een kostschool is gezonden, en na oog eenig vreemd gedoe van den heer TAKO TAKEMA, tot een publiek engagement, dat mei net drinken van twee flesschen oude bourgogne en het eten van een taart wordt gevierd. Ei IS over het geheel in dezen roman veel beschrijving van wat de menschen eten en drinken. Vaak is die beschrijving ietwat vreemd. Zoo wekt op p. 18, „Kalfssoep, crcqietten, cotelei met dorperwten, kuikens met compote en pud ding — besproeid met een kruik victoriawatei", onwillekeurig de gedachte aan een alles beder vend ongeluk dat met deze kruik moet zijn gebeurd.

Terwijl daar ook „het geklikklak van lepels op de schotels" 'n gedachte aan nietneijes eten wekt. En niet vetl beter is het al net de beschrijving van een heel deftig diner in den Haag op p. 143. Van hoe die overigens hoogsi fatsoenlijke menschen daar „met licht getik de lepels in hun borden met kaltssoep" — alweer die kalfssoep —, „doen dalen" en daaina wel „zach jis", maar toch zoo, dat het hoorbaar is „met hun lippen en kelen gaan werken". Van noe zs riaa eerst „het hors d'oeuvre" kregen en, leeJs daaronder, aan het toosten gingen, een bezigheid waarin ze zoo'n schik hadden, dat de heer TAKO TAKEMA, na de„kalfsoesters met brusselsche lof", van den gastneer verlof kreeg om er maar dadelijk weer mee te beginnen en toen een toost, met een veettienregelig citaat uU Fdust er in hield, voor het verslag van welken coost SEERP ANEMA ongeveer drie bladzijden noodig heeft. Bij „de kip met compóie" gingen ze „Haut Sautern" drinken, zoo ais de heer ANEMA schiijfr. Ook al vreemd, want Haut-S^uternes geef e zoo niet bij kip. Moet toch wel lekker wezen —, althans de heer ANEMA vertelt, dat de menschen er het toosten voor vergaten, „om zich heelemaal te bepalen bij de «velsmakelykheid dezer combinatie".

Maar, du zijn slechts kleinigheden.

Mijn bedenking van technischen aard geldt dan ook iets heel anders, en wel, dat de auteur de eenheid van zijn werk op het laatst verbreekt.

Als toch in het 9e hoofdstuk „ze elkander hebben gekregen", biedt ons het iie, met dat nog eens logeeren van EDDY in MIDDELGUM, eèu heel passend en zelfs pakkend slot.

Maar daartusschen krijgen wij een hoofdstuk, dat de handeling geen stap verder brengt en zelfs onverwacht breekt.

In dit loe hoofdstuk toch doet TAKO TAKEMA dienst als de phonograaf, die een rol afspeelt met: „gedachten van SEERP ANEMA over de litteraire beweging in '80". Met genoegen luister je; bent het met die gedachten grootendeels goed eens, doch hier in den roman is het, als — hors-d'oeuvre nè de soep.

En verder vindt in dit hoofdstuk de heer ANEMA ook nog de gelegenheid voor bet teekenen van een vrouwefiguur van hooge distinctie in daarbij passend milieu, wat hem wel zeer gelukt is, maar wat niet verhinderen kan, dat je vragen gaat: hoe dit er nu bij komt?

Heel dit loe hoofdstuk, veelszins mooi werk, geeft den indruk van later te zijn ingevoegd.

Ik wil er hier ook nog op wijzen, dat van de vele personen, die in dezen roman optreden, de meeste maar zoo beel even ten tooneele komen, dat van hun karakterschildering geen sprake is. Ouder het lezen heb ik den auteur dan ook dikwijls sterk verdacht van kiekjes te hebben genomen van personen uit zijn omge, ving. Mocht mijn verdenking gegrond zjjn, dan kielct de heer ANEMA soms heel aardig, ook wel met zekere kunstvaardigheid, maar zelfs de photographie artistique is toch nog geen schilderkunst.

Van karakterteekening is eigenlijk in dezen roman alleen sprake bij TAKO TAKFMA en daarin, ik heb er allen lof voor, hetft ANEMA getoond, dat hij de kunst van karakterschilderen meester is.

Alleen maar, TAKO is geen mooi karakter.

Het rekenschap geven van dit mijn waar deeringsoordecl wil ik verbinden met het uitspreken van mijn derde en liatste bedenking tegen In 's Levens Opgang. Waar en wanneer nebben de „heksen" dezen MACBETH liet gif van de eerzucht in zijn ziel gedruppeld? Toen hij in een tramwagen naar Leeuwarden, in de „Telegraaf" las, dat zijn oom MR. WALRAVEN een rede over „De vakorganisatie van Cnristelijk standpunt" had gehouden en zich zelf de vraag stelde: „Hoe lang 't nog zou duren" — hij is dan vijfentwintig — „eer men in de nieuwsbladen zoo over hem zou lezen? " — toen werkte het al. Toen reeds had hij zich — hij TACO, man van fortuin, maar zonder maatschappelijke positie, zonder een akademische opleiding, zonder zelfs nog „de voorkennis, die een beschaafd man in de maatschappij geacht wordt te bezitten, " geheel in zich te hebben opgenomen —^ „den gevaarlijken levensweg van public man gekozen." Teen reeds meende hij door aanleg en fortuin zich te kunnen en te moeten geven, om voor zijn aandeel meeteweiken aan de oplossing der vragen die in en boven hel volksleven zijn gang beheerschen en leiden."

Zijn broeder, de fabrikant, doet in cichorei, lij wil in politiek doen, in de antirevolutionaire; hij moet eens afgevaardigde worden van hel district MIDDELGUM in de 22 Kamar.

't Heeft met dit laatste nog den tijd en laarom neemt hij nu maar vast „privaatles in Latijn en de moderne talen".

Eenige maanden later reeds is hij, in DEN HAAG, hoofdredacteur van een politiek blad en loopt evens 'n beetje college in 't staatsrecht te Leiden.

't Is of er in Amsterdam geen Vrije Universiteit is. Verder,

„In het huis van hun vader, (den vader TAKO en zijn broer) was de arbeid van DR, KUYPER een levende kracht geweest en op zijn levensopvatting sprak bun hart toen ze opgroeiden een steeds inniger airen ui.t" p, 93,

Maar, vlak tegen de levensopvatting van DR, KUYPER, is deze TAKO ZOO bruut, zoo onteeder en weinig fijngevoelig in zijn doen tegen iet kind EDDY. En hij, die als stoer Calvinist, een geloovige vrouw wil hebben zoekt haar lot het geloof te brengen op een wijze, waarvan hij, laat ik nu maar zeggen het zonderlinge, da lelijk zou hebben ingezien, indien hij ook maar iets verstaan had van den arbeid van DR. KUYPER; waarin hij toont van de „via salutis" door DR. KUYPER beschreven, zoo ongeveer niets te begrijpen.

Én nu is mijn bedenking zeker niet, dat In 's tevens Opgang een roman met een strek «ing is. In betrekking tot het leerstuk „de kunst om de kunst" ben ik vrij heterodox. Maar lit is nrijn bedenking, dat met deze roman, jeschreven met de bedoeling om voor hei Calvinisme ten onzent Eympathie te wekken en er in te sterken, dit doel niet zal worden bereikt.

Hier toch ziet men 'n Calvinisme en action, iat voor liet Calvinisme geen enkel tegenstander sympathie zal doen krijgen.

En of een calvinistisch christen door dezen roman in zijn geheel in zijn geloof zal worden gesterkt, opgebouwd? Of hij bovendien zal «orden gesticht door passages als b.v. op p, ï8o, waar TAKO en zijn broer het hebben over EDDY en haar zusje en TAKO dan zegt:

„Laten wij blij zijn, dat ze beide patientjes zijn van den Divinus Medicus",

Daar ging weer de kamerdeur open , , , , de beide patiemjes 1"

't Valt mij moeilijk dit te gelooven.

Geve de heer SEERP ANEMA, met zijn onmiskenbaar artistiek talent en zijn groote liefde vojr het Calvinisme, ons nog eens een calvi aistischen roman waarin en waarmee hij bereikt wat hij aet In 's Levens opgang heeft bedoeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Ieestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's