Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEKLEINKINDEREN.

VOLBRACHT.

xvII.

Weer daalde de avond en zou men zijn nachtleger moeten opslaan onder den blooten hemel.

Was dat den vorigen nacht goed gegaan, thans was het uitzicht daarop in dubbelen zin oeneveld. Want tegen den avond kwam een mist op, dn; weldra alle uitzicht benam. Dit hinderde nu wel minder, want het was toch tijd van rusten, maar de damp was kil, en lokte allerminst om er in te gaan slapen.

Er viel echter niet ved tegen te doen, Artot, het doel van de reis, lag nog te ver, om het in een streek die hun vreemd was en dan in net duister te gaan opzoeken, en daarbij werden ze daar niet vóór morgen verwacht. Zoo zochten de grootvaders dan een beschutte plaats, een laagte tusschen de heuvels op, en maakten daar de toebereidselen tot de nachtrust. Hun jjrootste vrees was dat de kinderen, aan zulke tochten natuurlijk weinig gewoon, door de boude nachtiucht ziek zouden worden. Aan zich zelf dachten de goede grijsaards niet. Daarbij waren ze in hun lang leven, tegen wind en weer tamelijk gehard, en dus minder bezorgd, dat het hen deren zou. Zij bevalen zich in ds hand des Heered^en trachtten toen te slapen. Bij beurten hield weer telkens een der volwassenen de wacht.

Gelukkig trok laat in den avond de mist op, en brak de maan door. Tegelijk echter kwam er wind, die ruischte in de toppen der boomen en ver over de vlakte achter hen. Telkens hoorde men het geluid van nachtvogels of het verre gektf van een vos en a'lerlei 'geluiden, waarvan moeilijk te zeggen viel van waar ze kwamen. De meisjes echter sliepen vooreerst rustig en wel ingestopt door; niet zoo grootvader Rigol, die telkens ontwaakte en herhaaldelijk meende dat het al tijd was op te staan. Benoit zat intusschen al wakende, of wandelde

heen en weer, terwijl zijn blik gelijk zijn hart, zich van de aaide verhief naar den hemel en nog hooger tot den Heere God, op wien hij vertrouwde. Nu en dan zong hij zacht een psalmvers, of sterkte hij zich door zich de belofien des Heeren te herinneren, gelijk die, lot onze vertroosting en bemoediging, in het Woord zijn geschreven. Zoo gingen er een paar uren om, en werd het de beurt van zijn metgezel om te waken, die dadelijk gereed was.

Doch toen de tweede nachtwaak voorbij was gegaan, bleek al spoedig, dat van verdere rust niet veel meer komen zou. De kinderen waren helder wakker geworden, en luisterden naar het ruischen van den wind, terwijl nu en dan bladeren op hun gezichtjes vielen of takJES door den wind afbraken. Daarbij kwam, dat de paarden ook veel minder rustig waren dan den vorigen nacht. Ze hadden, zei vader Rigol, „den wind in den kop, " en trapten en stampten en snoven nu en dan, dat het voor allen al goed te hooren was.

„Dat ziet er kwaad uit." zei Benoit tot zijn reisgenoot; „de meisjes slapen niet en de paarden zijn zoo onrustig, dat we blij mogen zijn, zoo ver van den grooten weg te wezen. Anders liepen we nog gevaar ontdekt te worden."

„We zullen 't al in Gods hand stellen, lieve broeder, " was het antwoord. „Hij heeft ons zoover geleid, en kan ons ook veilig in Attot brengen, 't Is gelukkig de laatste nacht, zoo we hopen, dien we op deze wijs doorbrengen."

Zoo was het ook, doch die nacht viel lang, al poogden de goede grootvaders de kinderen, ook als ze niet slapen konden, welgemoed te houden, door hen het laatste van den meegeno men voorraad te geven, al vroegen de kleinen, angstig en onrustig, er uit-zich zelf niet om. Ten slotte ging het allen als den schipbnu kelingen op de reis van Paulus naar Rome. Zij wecschten hartelijk, dat het dag werd. Dat duurde echter nog heel lang.

En eveneens zeer lang is die nacht, gelijk de vorige, gelijk heel de reis naar Artot, allen die er aan deelcamen, in het geheugen gebleven 't Ia zeer begrijpelijk als we opgctéekend vinden:

„Ondanks hun jeugd, hebben Marie en EUsabeih, hun gansche leven de heugenis van die vlucht bewaard. Die twee nachten doorgebracht in het woud, in gezelschap hunner grootvaders, te midden der ruischende boomen en bij het bieeke schijnsel der sterren; die rust die ze genoten bezijden hun paarden, zonder dat zij hun stem do'sten laten hooren om een stuk brood te vragen, hadden zulk een indruk gemaakt op hun jeugdige verbeelding, dat zij, 2elf3 op gevorderden leeftijd, er niet van konden spreken tot hun eigen kleinkinderen zonder diepe ontroering en zonder dat de tranen hun nog in de oogen kwamen."

Het morgenlicht was nauw weer aangebroken, toen de reis opnieuw werd begocnen. Wam niet alken verlangden thans de kleinen zoowel als de grooten naar het eind er van, maar ook gebood de voorzichtigheid, het vroege morgen uur te gebruiken, eer men gevaar liep opge me'kt te worden.

Weldra lag bet gehucht — want ook Arlot was een gericg plaatsje — niet ver meer. Hei torentjj van een kasteel konden zij duidelijk onderscheiden, en zoo reisden ze dan voort op het doipje aan. De meisjes. waren weer zoo in de mantels gewikkeld, dat ze op groote pakken geleken. Ze hadden nu de ernstige vermaning ontvangen, geen woord te spreken en de lieve kinderen hielden zich daaraan ook trouw. Ze hadden nu reeds, hoe jong ook, wel begrepen, dat hun reis geen pleiziertoch'je was, gelijk ze het eetst hadden gevonden. En moeder, o hoe verlangden ze haar weer te zien!

De dag was aangebroken toen men Artot bereikte. Wel waren de grootvaders het gehucht steeds van de andere zijde, van den grooten weg binnengekomen, maar gelukkig vonden zij al spoedig de richticg die zij nemen moesten, en het huis dat zij zochten.

't Was een eenvoudige maar ruime boeren vyoning, die er zeer net uitzag en waaromheen een groote • tuin lag. Vader Benoit steeg vac zijn paard, legde het „pak" voorzichtig over bij vader Rigol neer, en ging toen den hof binnen. In den omtrek bespeurde men niemand.

Een oogenblik later klapte Benoit even in de handen. Op dat teeken nam Rigol het eene pak en reikte het zijn reismakker toe, die er mee heen liep, doch spoedig terugkwam, om het tweede in ontvangst te nemen Toen werden de paarden door het hek geleid. In enkele oogen blikken was alles afgeloopen. De vluchte liogen hadden veilig hun doel bereikt en waren binnenshuis, waar zij konden uitrusten, gelijk de vermoeide dieren in den stal. Dat de pakken niet lang ongeopend bleven, begrijpt ge, en ook hoe blij allen waren na het leed geleden was.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's