Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XIV.

Opdat het stoffelijke van het leven verslonden worde. 2 Cor. 5 : 4.

Tot helder inzicht in Christus Koninklijke heerschappij geraakt men het best, door te letten op de heerschappij van het levensbeginsel in die orden of rijken van de natuur, die een eigen leven bezitten.

Er is ia de natuur geen eentonig eenerlei, maar eindeloos onderscheid; zoo echter dat er toch weer in deze groote verscheidenheid zekere orde blijkt te bestaan, waardoor de verschijnselen die we waarnemen, in zekere groepen die men dan orden of rijken noemt, worden ingedeeld. Als het laagste rijk : n rangorde dient zich dan het dusgenaamde delfstofif^nrijk aan; daarop volgt het plantenrijk; en hierop weer het dierenrijk. Gelukkig is die naam van „deifstoff.n rijk" zeker niet, en juister is in elk geval de aanduiding van dit rijk als het anorga nische. Tot dit laagste rijk der natuur toch behoort alles wat nog niet de werking vao een eigen levenskiem vertoont. De vraag of de kristallen dit niet wei terdege doen, blijve hierbij onbesproken. In bijzonderheden kunnen we hier niet afdalen. We bepalen ons tot de drie rijken der natuur in het algemeen. Tusschen elk dier drie rijken nu bestaan wel. grenzen, maar grenzen die 't ons niet altoos mogelijk is, scherp te trekken. Voor ons tegenwoordig doel is het voldoende, al wat uit een eigen beginsel leeft onder het plantenrijk en dierenrijk te rekenen, en daarentegen ai wat zulk een eigen levensbeginsel mist, onder het anorga-•msche te nemen, of onder wat men vroeg'er altoos noemde het deljstoffenrijk. In het planUnrijk komt dat bezit van een eigen les/en klaarlij k het eerst uit, en in nog hooger mate vertoont zich dat beginsel van eigen leven in het dierenrijk, en zulks wei zoo, dat het steeds sterker in het licht treedt, hoe hooger ge in de diersoorten opklimt; en het allersterkst uitkomt bij den mensch, die naar zijn lageren aanleg immers steeds bij hetdierenrijk wordt ingedeeld. Maar in dat dierenrijk gaat de mensch niet op, doordien het levensbeginsel bij hem den nog hoogeren vorm van geest aanneemt. Door dien geest is de mensch weer aan de hoogere geestenwereld verwant; en in de orde of het rijk van al wat geestelijk is neemt de Christus dan weer de hoogste plaats in. Hij is der engelen Heer en de Zoon des menschen en beheerscht als zoodanig geheel de orde van het geestelijk leven, hier en daarboven. En omdat Hij het Eeuwige Woord is, bestaat geheel die geestelijke wereld uit den Vader der geesten, maar alleen door den Christus. Van het laagste beginnende, vindt ge alzoo deze creatuurlijke trap. Eerst het rijk van het stoffiiijke; dan dat der plantenwereld; daarna het dierenrijk; in het dierenrijk komt de wereld der menschen op; de mensch is verwant aan de wereld der geesten; van die geestenwereld is de Christus het Hoofd; en in Christus is het Goddelijke met het creatuurlijke door een heilig middelaarschap vereenigd. Een ineenschakeling alzoo van alle orden der lagere natuur en van de wereld der geesten, die in Christus haar hoogste toppunt bereikt. Een heejal van Gods scheppend machtwoord uitgegaan, telkens in eigen sfeer van het laagste tot al hooger opklimmend; eindelijk uitkomend in den Christus; en in en door den Christus weer aan God Drieëenig verbonden. Met het onbewuste, anorganische beginnend, en door alle geledingen en trappen zich verheffend tot het God-mehschelijk levensbewustzijn in den Christus, en in hem den scheppingsband met God bezegelend. Geldt het hierbij nu als regel, dat elke hoogere orde de naast lagere orde beheerscht: de plaat het stoffslijke; het dier het stoffelijke èn de plant; de mensch het stoffelijke, de ' plant èn het dier; de geest van den mensch dit alles en bovendien zijn eigen dierlijke natuur; en Christus, bij dit alles, het geestelyke in den mensch, tot ook Christus het rijk aan den Vader overgeeft, opdat God zij alles en, in allen, — dan blijkt hieruit hoe de macht van Christus, langs geheel de scala der schepping, koninklijk heerscht in heel de Schepping, en hoe alle dingen in hcniel en op aarde hem zijn overgegeven. In zijn wonderen heeft de Christus deze zijn macht over het stoffdijke, over het plantaardige, over het dierlijke, over den mensch, en over de booze geesten, die hij uitwierp, op alle manier van buitenaf ingrijpend dan ook getoond. Verborgen en inwendig bestond die band van meetaf, want alle dingen, d. i. alle njken en orden der natuur, zijn „door hem geschapen, en bestaan te zaam door g iiem." Door zijn middelaarschap verheft hij dezen alles omvattenden en alles ineenschakelenden band tot het hoogst geestelijk bewustzijn. En is zijn middelaarschap eenmaal voleind, dan zal tegelijk met hét laatste oordeel, de overgang van deze gebroken wereld in het rijk der heerlijkheid plaats hebben door geweldige gebeurtenissen in alle rijken der natuur, die van hem zullen uitgaan. Zijn Koninklijke heerschappij, in de schepping van alle dingen door het Eeuwige Woord gegrond, dringt alzoo door alle sferen der schepping heen, en ia het eind zal blijken, dat niets in hemel noch op aarde van die Koninklijke heerschappij is buitengesloten.

Nu ziet men in de rijken der natuur op voor ons geheel onverklaarbare wijze het leven opkomen, en zoodra heeft dat leven, in zijn eersten, laagsten enzwakstenvorm zich niet geopenbaard, of het oefent aanstonds heerschappij uit over het lagere in de schepping. Het zaadkiempje van een plant moge nog zoo klein zijn, terstond heerscht het over het stoffelijke wat het om zich heen vindt. Uit die kiem, die uit het zaad te voorschijn komt, bouwt de plant zich zelve op, en beschikt daarbij over de stoffen die het in den bodem en in de lucht vindt. De plant verwerkt die stof fen in zich zelve, zet ze om in haar eigen natuur, beheerscht ze, en bestendigt haar leven door voortplanting, om steeds opnieuw over het stoffslijke te heerschen en het stoffilijke aan zich te onderwerpen. Eerst als de plant in haar leveasbestand verzwakt, en niet meer in staat is haar volle heer schappij over de stof in bodem en lucht uii te oefenen, geraakt haar leven in gevaar. Het stoffelijke begint zich dan tegen haar heerschappij te verzetten, herneemt zijn.eigen macht, en gaat dit door, iiaa bluscht fcat tezi slotte het leven in de plant uit, en de plani verdort, versteent, en sterft. De dood treedt in

Bij het dierlijke gaat het evensoo. Obk het dierlijke draagt in zich leven, en wel leven van een hooger soort en van een hooger orde dan de plant bezit. Door dit in zijn wezen schuilend leven, gebruikt nu het dierlijke zoowel hetgeen het in de stoffelijke als wat het in de plantenwereld vindt, om zichzelf op te bouwen en in stand te houden. Wel kent ook het plantenrijk parasieten, die van andere planten leven, en 200 ook kent de dierenwereld een versiinden van het ééne dier door het andere, maar dit is uitzondering op den regel dat de plant leeft van het stoffslijke in bodem en lucht en dat het dier leeft èn van het stoffelijke èo van het plantenrijk. Ojk hierin nu is heerschappij. De plant dient het dier. En hei dier plant zich voort en voort, om steeds zijn heerschappij over het plantenrijk voort te zetten. Doch ook hier does zich hetzelfde verschijnsel voor als in de plantenwereld. Het dier kan verzwakken. Zoowel de stoffiiijke als de plantenwereld kan het in dien verzwakten toestand den krijg aandoen. Plantaardige weefsels kunnen in het lichaam van het dier verwoesting aanrichten. En ook Konder dat kan hei leven van het dier zijn beheerschende kracht inboeten. Dan sterft ook in het dier het leven uit. Ontbinding en verrotting treden in. En ook hier is het einde: ondergang in den dood.

Komt ge nu bij den mensch, dan ontwaart ge ook bij hem, voor zoover hij tot het dierenrijk behoort, gelijk verschijnsel als bij het dier. Ook de mensch wordt opgebouwd uit een levenskiem, die de elementen uit de stoffelijke en de plantaardige wereld aan zich dienstbaar maakt en beheerscht. Maar bij den mensch treedt nog iets hoogers op, waardoor de mensch ook de dierenwereld beheerscht. En ook hierbij ziet ge een worsteling opkomen. Giftige planten, wilde dieren bedreigen zijn leven, en zelfs in den vorni van bacillen en microben, van made en lintworm, ziet ge planten-en dierenrijk een strijd aanbinden tegen het leven van den mensch. Gelukt het nu aan die elementen van een lagere orde, om zich in het menschelijk lichaam vast te zetten en in dat lichaam tot zelfstandige ontwikkeling te geraken, zoodat de levensmacht van het lichaam hun voortwoekering niet meer beheerschen en stuiten kan, dan treedt ook hier verwoesting in, het leven van den mensch wordt aangetast, en de dood volgt. Of ook neemt de levenskracht van den mensch af, en sterft hij, dan hernemen op eens de chemische stoffen, de plantenkiemen en de ingenestelde dieren hun heerschappij over het menschelijk lichaam, en de ontbinding treedt in.

Maar bij den mensch gaat dit verder. In den raeosch is niet alleen, gelijk in het dier, een ziel als levenselement, maar die ziel, dat ievenselement in den mensch, bezit ook een eestelijk karakter. En dat geestelijke in den menscti heerscht over zijn lagere zielsleven dat hij met het dier gemeen heeft.

Juist door die heerschappij van zijn geest over dat lager dierlijke van zijn zielsleven, komt hij in zijn waarde en kracht als mensch uit. Hoe meer de geest .> •: ; •; '£? * r.iet alleen over de stoffelijke, plantaardige en dierlijke bestanddeelen in zijn lichaam, maar ook over de lagere zielseiementen in hem heerschappij voert, hoe hooger hij als mensch staat. En omgekeerd, hoe minder de heerschappij van den geest in den mensch erin slaagt, om het dieriijkezielslevenaan zich te onderwerpen, hoe meer de mensch in zijn waarde als mensch daalt, en terugkeert tot een dierlijk bestaan. Wat de Schrift ons openbaart over het Beest dat opkwam uit de zee, en over de diergestalten der ongoddelijke rijken, zegt niet anders, dan dat ook de mensch als groep, als volk genomen, van de hooge geestelijke orde naar de lage dierlijke orde kan afdalen. Ook het volks gebruik noemt den mensch, die alle heerschappij over zijn dierlijk leven verloor, een beest van een mensch. En dit is niet o verdrachtelijk, noch figuurlijk, maar zeer eigenlijk genomen. Wijkt de hoogere orde van den mensch terug, dan blijft er niets anders over dan zijn lagere orde, die hij met het zieleleven van het dier gemeen heeft, en zijn verwantschap aan het dier wordt gelijkvormigheid. Oak dit nu is verwoesting, is ontbinding, en loopt uit in den dood. Van daar, dat de Schrift de gevolgen der zonde als ^ööafz'aw den geest in den mensch voorstelt. De dood kan hier geen macht zijn, en op geen enkel terrein intreden, of het hooge in de ziel, dat lieerschappij over het lag'^ voert, moet in iijn kracht gebroken, en van zijn heer-•chappij ontdaan zijn. Zelfs kan men zeggen dat de opstanding van Christus niet anders was, dan de voleinde heerjichappij van zijn tieilig, geestelijk leven over de lagere orden der natuur, die den strijd tegen hem opnamen, in zijn lichaam pocg.i'jtj t; .-verwoesten. Ists iwat ze niet konden, omdat zijn innerlijke levenskracht, die van zijn geest uitging, ongebroken was gebleven.

Maar al kon op die wijs de wet, dat het hoogere ondergaat, zoodra hetgeen van lagere jrde is triomfeert, ook bij den mensch ioorgaan, zoodat gif, parasiet of verblinding door de macht van het plantenrijk en dierenrijk zijn Uchaam verwoesten, en il kon het dierlijke in zijn zielsleven hem aok geestelijk verlagen, toch is dit aiies nog niet genoegzaam, om de breking van de macht van zijn qeest te verklaren. Die is tot stand gekomen, niet buiten het plantenrijk en dierenrijk om, want we lezen bij lijn val ook van een boomvrucht en een slang; maar toch in beginsel is die verivoesting aangericht door de inwerking uit een heel ander rijk, uit het rijk des geestes. Gemeenlijk rekenen wij alleen met de drie rijken van het stoffelijke, het plantaardige en het dierlijke, maar het rijk des geestes mag daarom niet vergeten worden, want door zijn geest staat de mensch ook met die geestenwereld in contact, en er kunnen dienvolgens van iie geestenwereld werkingen op den mensch uitgaan. Nu is vergeleken bij den mensch in zijn heerlijke voleinding ook de engelenwereld van lagere orde dan de mensch. Wel is de mensch een weinig minder dan Je engelen geschapen, maar zijn voleinding ligt daarin, dat niet de engel, maar de ensch met heerlijkheid wordt gekroond. Er staat uitdrukkelijk, dat wij de engelen ordeelen zullen, niet zij ons. Dit is zoo te erklaren, dat de engelen van meet af in oleinding geschapen zijn, én dus geen ontikkelingsproces doorloopen, terwijl wij aarentegen op een gestadige ontwikkeling ijn aangewezen, die zich eerst allengs voleinen kan. Wij beginnen lager, maar komen hooer. Feitelijk was de mensch in het paradijs inder dan de geesten in de hooge geestenwe­ d eld, potentieel, d. i, naat vermogen, was hij eer. Nu kan de werking van die hooger s eestenwereld onze hoogere ontwikkeling t l d h g ot heerlijkheid dienen, voor zoover de ngelen uit worden gezonden om dergenen il die de zaligheid beerven zullen, en van e kinderkens zegt de Christus zelf, dat un engelen te allen tijde voor het aanezicht van hiin Vader in den hemel staan. en onverwinbare legermacht van hooge eesten schaart zich rondom hen die Gods il betrachten, en eerst de eeuwigheid zal ons penbaren wat we voor onze toebrenging n heiliging aan de hoogere geestenwereld erschuldigd zijn. Maar uit die hooge geesenwereld kan ook eén verwoestend element n ons doordringen, In die hoogere geestenereld staat een demonisch rijk tegenover en heilig rijk, en deze demonische wereld s georganiseerd onder een rijker dan enig ander bewerktuigden geest, onder atan; en deze satan, of duivel, dringt zich venals de plantenwereld en de dierenwereld an ons op, om in ons parasiet te worden, ei te verstaan, parasitt op onzen geest.

Als louter geest heeft die demonische parasiet geen vat op de plantenwereld; wel met de dierenwereld kan ze in contact treden, gelijk we zien, dat Jezus zeker aantal demonen in de kudde zwijnen deed varen, zoodat ze afstortten van den berg en verdronken in de zee. Maar zijn eigenlijke vat heeft deze geestelijke parasiet toch alleen op den mensch, omdat in den mensch het leven ook een geestelijk element 'in zich draagt. Gelijk de parasiet in het lichaam, zoo nestelt zich ook deze demonische parasiet in onzen geest. Iets dat vooral in Jezus dagen in zeer sterke mate plaats greep, gelijk blijkt uit de vele besetenen, die Jezus op zijn weg, ontmoette, want bezetenen zijn juist de zoodanigen, in wier ziel een demonische geest zich als parasiet heeft weten te nestelen, om te spreken door zijn mond en te teren op zijn geest.

Toch was dit alles slechts nawerking van de eerste indringing van satan in ons menschelijk geslacht. Bij die eerste indringing werd 't beslist. De natuurlijke band van 's menschen geest aan God werd toen door hem losgerafeld, en zijnerzijds een snoer van afhankelijkheid om 's menschen geest geworpen; en sinds is die inwerking blijven voortgaan, en gaat nog voort, tot ze eerst in het eind der dagen door Christus zal worden te niet gedaan. Zoo sloeg ook hier de heerschapaij om. De mensch als potentieel van hoogere orde bezat heerschappij over de geestenwereld, en had die heerschappij moeten behouden. Maar de demonische wereld, hoezeer van lagere orde, is toen in verzet gekomen. Zij heeft de heer-.schappij over den mensch aan zich getrokken. En ware geen andere ordinantie Godb tusschenbeide gekomen, zoo zou deze demonische wereld allengs al het hoogere in den msnschhebben te niet gedaan, hem terug hebben geschoven in het dierlijk leven, en hem als een plant hebben doen vergeteeren. Al toos tengevolge van deze vaste wet: A's het hoogere verzwakt, hervat het lagere aanstonds de poging om de heerschappij van het hoogere te niet te doen, en zeif de heerschappij over het hoogere aan zich te trekken. Daarom kon alleen door het ingaan in onze natuur van het Eeuwige Woord onze menschelijke heerschappij hersteld worden. Eens verzwakt door den val, kon de geest des menschen het demonisch juk niet meer van zich afschudden, noch zijn heerschappij in de geestenwereld hernemen. En alleen, üoo in een kind des menschen de geest des menschen weer onverzwakt, ongebroken en onaantastbaar optrad, kon deze Zoon des menschen de tyrannic van deze demonische parasiet weer te niet doen. Wat nu is ingetreden, was de dood. Niet alsof terstond alle leven was uttgebluscht. lategendeel, het dierlijk leven hield stand, en het geeste lijk leven bleef als de pit van het nachtlicht, die zieltoogt. Gevolg hiervan was geweest, dat hét dierlijk leven van den mensch de overhand kreeg, en dat de vernielende macht van de stoffelijke, plantaardige en dierlijke wereld zich op hem wierp, om den mensch lichamelijk door allerlei krankheid en gevaar te verzwakken, tot eindelijk de strijd moest opgegeven, en ook de lichamelijke dood intrad. Gelijke verzwakking, vergiftiging en verwoesting trad ook in de samenleving der menschen in, die haar geheel in wanorde bracht. En wat het bangste was, ook het geestelijke in der mensch werd vergiftigd en door satan gedwongen zijn hoogheid in stee van Gods eere te dienen.

Zoo drong het parasitisme van de lagere orden en rijken almeer in de hoogere orde der creaturen door, en stond heel onze wereld vpor de vraag, of de hoogere orde de heerschappij zou kunnen herwinnen, of wel dat ze gedoemd was in de overheersching der lagere onder te gaan. Zou plantenrijk en dierenrijk voortgaan den mensch lichamelijk ten onder te brengen; zou het dierlijke in ons het geestelijke ten onder houden; en zou de demonische wereld voortgaan den geest in ons te vergiftigen.' Of wel, zou 's menschen geest in staat voorden gesteld, om met satan te breken, en zoo zijn eigen heerschappij over alle lagere orden der schepping te hsrnemeo ? Het v? as niet de vraag, of God Almachtig dit verzet dei lagere orden breken kon. Zijn Almacht die 't al schiep, kon 't alles desnoods tot het niet doen wederkeeren, en een nieuwe wereld in het leven roepen. Neen, het ging om 'i menschen geest. Om de vraag of 's men schen geest zich in zijn oorspronkelijke kracht herstellen kon, en alzoo de hem oorspronkelijk verleende heerschappij over alle lagere orden der schepping kon hernemen. Daarom is hét de Zoon des menschen, die in deze nieuwe worsteling steeds op den voorgrond treedt. Die Zoon des menschen was God, maar hij had zich zelven vernederd, a d Z d o d h i l ^ o b o g b j 1 vernietigd, en menschen, ja, van genomen. En dit der redding, dat de een nu , 1? gestaltenis eens dienstknecht aanis het wondere dexen Zoon des menschen het geestelijke geheel onverzwakt en ongebroken is, en dat zijn geest over alle lagere orden der schepping de heerschappij inzet en raaintineert. In zijn wonderen doet hij dit voorloopig èn over het plantenrijk èn over het dierenrijk, èn over het rijk d'^r demonen. Maar dit betoon van herwonnen menschelijke heerschappij diende slechts om den strijd te beginnen en zijn oppermacht te toonen. Doch met dezen triumf in de pheripherie was ons geslacht niet gered. In het middenpunt, in het centrum van het menschelijk leven zelf moet éAsKxï^Ageestelijk gestreden, en dit geschiedde in de Verzoeking, in het geestelijke tweegevecht tusschen den Zoon des menschen en den O-'erste der wereld. Vandaar bij de Verzoeking liet vasten, ter onderdrukkin g van het dierlij ke, de wilde dieren, die er om sluipen, en eindelijk de broodvraag als de Verzoeking begint. En toen nu bleek dat de Zoon des menschen geestelijk niet te wonden en te kwetsen was, moest het satan's toeleg wel zijn, om Jezus te doen verdwijnen, en zoo mogelijk hem door den dood te vernietigen. Daarop heeft satan 't dan ook toegelegd, en Jezus is in den dood gegaan. Maar juist in dien dood bleek nu, dat de geest van den Zoon des menschen onkwetsbaar was. Hij verslond den dood door de macht van zijn geestelijk leven. Hij stond op, en juist in die opstanding van Christus herstelde zich de macht van de hoogere orde over alle lagere orde der schepping Hel leven van den geest deed den dood te niet. Het leven van den geest brak door in het verheerlijkt lichaam, en van die ure af begint het groote proces, om nu wat uit de wereld te reddan !S, in Jezus op te nemen, en aan aem gelijkvormig te maken. Die macht draagt de zielen enherbaart ze ten eeuwigen leven, d. i. tot een leven dat niet meer door een lager rijk beheerscht wordt, maar het '.elf beheerscht. Een geheel andere orde der dingen dringt nu inde menschelijke saamleving Joor. En de profeten voorzeggen ons het oogenblik, waarin er op deze aarde, na vernieuwd te zijn, een nieuwe menschheid zal schitteren, die verheerlijkt naar het lichaam, dlle heerschappij van de lagere rijken over iit lichaam afschudt, en eens verheerlijkt als Jezus zelf, j * als Koning gekroond, voor God lal staan. En ook hier is organisatie. Het IS niet elke mensch op zich zelf, maar tieel de menschheid in één Lichaam, en in dat Lichaam Christus als het geestverwekkend, alles leidend, al wat tot dit Lichaam oehoort, beheerschende Hoofd. Dat is zijn Koningschap. Alzoo een Koningschap, dat m den geest des menschen aanvangt, maar door den geest des menschen alle lagere rijken der natuur aan zich onderwerpt, en lzoo tot al deze rijken, d. i. tot heel de chepping, doordringt. Een herschepping die e mensch in zijn zielsleven en zijn saameving omvat, maar zich ook uitstrekt tot e lagere orden van het dierlijk, plantaardig, n stoffelijk leven. Een Koningschap, dat ijdelijk nog kan gestuit zijn, maar rusteoos verder dringt, en in de voleinding der euwen zich als een volkomene, al het gechapene beheerschende heerschappij zal penbaren. En is dit eenmaal voleind, dan alt alles weg wat tusschen God Drieëenig n den mensch als naar zijn beeld geschapen nstond, en de volle, rijke en innige gemeenchap belemmerde. Dan zal ook het Midelaarschap voltooid zijn, en God Drieëenig n Christus heel ons geslacht, en door ons eslacht heel de schepping beheerschen, en lles in allen zijn.

En wat zal dan anders getriomfeerd ebben dan het leven} Dat wondere beginsel an het leven dat in de plant opkomt, in et dier zich rijker ontplooit, en in den ensch zich voleindt. En dat leven, dat door e voortwoekering der lagererijken gedurig erd aangetast, en zoodoende weer van ijn macht was ontdaan, dat leven was de oon des menschen zeif; dat leven in ïijn oogste en rijkste openbaring. En het is at leven, dat, in den Zoon des menschen nverwinlijk optredend, het stoffelijke hetft erslonden, en zoo over den Dood triomfeert. e laatste vijand die te niet gedaan wordt is e Dood; en Hij die den Duod overwint, is et principieele Leven ia zijn hoogste achtsontplooiing. Ais God weer alles en n allen zal zijn, is het 't Leven dat weer juiver en onbezoedeld uit de Fontein des evens uitvloeit en doorvloeit in heel zijn chepping.

We durven vertrouwen, dat hetgeen in nze eerste reeks gezegd is over de openaring van Christus Koninklijke heerschappij ok in de khmmende macht van 'smenscaen eest over de natuur, thans in zijn diepere eteekenis zal worden verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's