Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XVI.

Want wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt de schade van zijne ziele? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziele? Matt. I6 : 26.

Het Rijk der hemelen is een Koninkrijk, omdat het door een Koning gesticht wordt en in zijn geestelijke ordonnantie, gelijk men een bmiworde noemt, monarchisch bestaat. Dit kan niet anders, omdat het niet enkel zedelijk, maar voor alle dingen zelfs religieus van aard is, en de zaligheid en heerlijkheid stelt in het rechtstreeks onderworpen zijn van alle schepsel aan de Goddelijke ordening. De heerschappij van God moet alzoo in dat Rijk volkomen wezen, God moet er in heerschen langs alle lijnen. God de Heere moet er alzoo Koning in zijn, en het is het alomvattend opperbestuur Gods over hemel en aarde, dat In dezen koninklijken naam uitkomt, voor zoover dst Opperbestuur gaat over geestelijke wezens, die bewustzijn en wil bezitten, d. i. over engelen en menschen. De heerschappij over de onbezielde schepping valt daarom niet weg, veeleer wordt KC er bij ondersteld, maar in de heerschappij over de stof en over de elementaire krachten der natuur treedt het Koninklijk karakter van het Opperbestuur Gods niet aan het licht. Een Konirigschap onderstelt onderdanen met zelfbesef, die door den Koning geregeerd worden, 'tzij met dwang, 'tzij omdat ze het zelve alzoo willen en begeeren. Ia het Koninkrijk der hemelen nu grijpt alleen dit laatste plaats. „Zijn volk zal willig zijn tot zijn hdrdag". De betrekking van Vader en kind wordt uitdrukking van de persoonlijke verhouding tusschen dezen Koning en hen over wie Hij regeert. En zijn regiment is doordringend tot in den uitersten omtrek van het zelfbewust bestaan van zijn onderdanen. Is eenmaal dit Koninkrijk der hemelen tot in de voleinding van zijn heilig ideaal werkelijkheid geworden, dan is het zelfbewust leven van wie er toe zijn ingegaan, geheel ontplooid tot in zijn rijkste uitingen, en is deze volkomen ontplooiing langs alle lijnen en in alle vormen door God als onzen Koning beheerscht. Zooals de zonheerscht in geheel ons zonnestelsel, zoo heerscht dan God in heel zijn geestelijk Koninkrijk. Zonder eenige leemte, zonder dat er eenig gebrek of tekort is, zonder zweem van iets dat nog onheilig of ongelukkig ware. Ia volkomen zuiverheid. En geheel da onbezielde sehepping zal dan slechts één doel meer hebben, om namelijk in het uitwendige en zienlijke de heerlijkheid van dat Koninkrijk te verluchten.

Deze toestand is thans nog niet aanwezig. Die toestand treedt eerst in, als de voleinding der eeuwen komt, en er geen nacht meer zijn zal, d. i. als de tijd in de eeuwigheid zal verslonden worden. Tot zoolang bestaat dit Koninkrijk nog alleen in de hemelen heilig, en als het ideaal dat komen zal, en wordt daarom op aarde het Koninkrijk der hemelen genaamd. Maar inmiddels ving het aan, om op aarde gerealiseerd te worden. Nog onvolkomen. In een toestand, die den herboren zondaar wel als „nieuwen mensch" vindt, maar zonder dat daarom de fiaale afsnijding van de zonde van zijn innerlijk leven nog tot stand gekomen is; en v/el als „kind van God, " maar zonder dat de dienstbaarheid der verderfenisse nog geheel is te niet gedaan. Er kleeft aan dezen „nieuwen mensch" nog zonde, en hij is nog in den staat van ellende. Al is dus God zijn Koning geworden. God is nog niet alles in hem geworden. Er heerscht een voorloopige toestand, en dit brengt te weeg dat het Koningschap van Christus plaatsbekleedend voor het rechtstreeksch Koningschap van God optreedt. Christus, omdat hij niet alleen de Zone Gods en zelf God, maar ook Zoon des menschen is, kan rechtstreeks gemeenschap hebben met de uitverkorenen, ook al kleeft hun nog zonde aan, en hij kan ook over ons heerschen, al verkeeren we nog in staat van ellende, en nog niet in dien van heerlijkheid. Zelf heeft hij onze zonde op zich genomen, en is in onze ellende ingegaan. Van daar, dat Jezus gedurig spreekt van: „Mijn Koninkrijk, " omdat hij 't is, die in het Koninkrijk der hemelen, in het Koninkrijk van God, als plaatsbekleedend Koning verschijnt. Hij is de Middelaar en Koning. En eerst als alle zonde zal zijn te niet gedaan en de laatste vijand is overwonnen, en alle ellende in heerlijkheid is verkeerd, neemt deze plaatsbekleeding een einde, zal God zelf alles en in allen zijn, en het Koninkrijk aan God den Vader worden overgegeven. Christus blijft ook dan het Hoofd van het Lichaam. Dat blijft hij eeuwiglijk. Maar het Opperkoning.< 3chap van God Drieëenig werkt daa rechtstreeks.

Het grondverschil tusschen beide ligt alzoo hierin, dat het plaatsbekleedend Koningschap van Christus strekt om dan toestand, die komen moet om het rechtstreeksch Koningschap van God Drieëenig mogelijk te maken, voor te bereiden en te doen komen. Er is nu nog onzuiverhiïid van binnen, en er zijn nog vijanden buiten. Zonde en ellende is nog niet te niet gedaan. Dat gaat niït op eens. Hiertoe raoet een lang proces worden doorioopen. Zooals de engel het uitriep in het visioen van Patmos: e oogst der aarde moet eerst rijpen. (Openb. 14 : 15). Die afvallen moeien eerst rijpen voor het verderf, en die ingaan, moeten eerst rijpen voor de. heerlijkheid. IQ zulk een toestand nu, kan alleen bij het Koningschap uitoefenen, die, zelf God zijnde, tegelijk de Zoon des menschen is. ea alzoo rechtstreeksch contact met orss msnschelijk aanzijn heeft. Van daar dat Jezus zelf in Matth. 25 : 31 v.v. zegt, dat ais ds rijpwording, als het geestelijk proces sal voleind zijn, niet de Zoon Gods, maar de Zoon des menschen zal zitten op den Trooa zijner heerlijkheid, en dat de Zoon des menschen alsdan als Koning (vs. 34) het oordeel vellen en de schifting voleinden zal.

Hiermede nu hangt 't saam, dat onze Koning tevens is onze hoogste Profeet, en onze eenige Hoogepriester. Ineen koaiskrijk dat niet zuiver geestelijk is, wordt de macht, de 'heerschappij, steeds meer van de geestelijke factoren van het leven des volks afgescheiden. In de ordening van M^.-lchizedek was nog liet Koningschap met het Pftes*: ef.schap vereenigd. Zoo v/as hït opgekomen uit het regiment van den vader over zijn gezin. In het gezin berust bij den vader niet alleen de macht om te regeeren, maar ook de geestelijke verantwoordelijkheid om zijn gezin geestelijk te lelden. Machï en geestelijke leiding z^ja la het vaderschap nog één. Zoo kon het dus niet anders, of aanvankelijk moest ook bij het opkomen van het Koningschap, m den Koning tevens de priester optreden, en dit is het oorspronkelijke standpunt, dat ons in de Schrift als de ordening van Melchizedek wordt afgebeeld. Van daar voor den Messias de profetie in psalm iio: „De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester naar de ordening van Melchizedek". En dit werd gezegd nadat in de voorafgaande verzen eerst het Koningschap van den Messias was uitgeroepen: „Zit aan Mijne rechterhand, totdat Ik uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank uwer voeten". Nu nog leeft de poging, om het Koningschap met het Priesterschap te vereenigen, na In de Caesaropapie, gelijk die het sterkst in Rusland, maar ten deele ook nog in enkele Luthersche landen voortduurt, doordien de koning tevens verklaard is tot Opperste Bisschop, summus episcopus. Deze Caesaropapie is echter niets dan machtsaantnatiging tegenover ds Kerk van Christus. Beiden de Koninklijke macht en de Bisschoppelijke hoogheid zijn er geheel uitwendig saamgebonden. Alle innerlijke eenheid ontbreekt. Ook al is de koning persoonlijk een geheel ongeloovige, hij blijft „opperste bisschop". Ia den goeden gang van zaken daarentegen zijn almeer het koninklijk gezag en de geestelijke hoogheid uit elkander gegaan. Het ééa is almeer van het andere afgescheiden. En zoo is ook in Israel, onafhankelijk van het Koningschap, de priester opgetreden, en trad tusschen deze beiden de profeet op. De profeet om onder de leiding des Gesstes het hooge Ideaal te doen schitteren, de priester om door offeren ds zonde des volks te verzoenen. Het ééne volle ambt splitst zich alzoo in tweeen, Eenerzijds het Koningschap, om het gezag uit te oefenen en het volk te regeeren, en anderzijds de twee geestelijke ambten van den profeet en den priester, om de geestelijke leiding van het volk op zich te nemen. Voor het uitwendig leven de Koning, voor het inwendig leven de profeet en de priester.

Maar natuurlijk, in het Koninkrijk der hemelen kon deze schelding niet voortduren. Die scheiding was opgekomen uit de gedeeldheid van ons leven, uit de scheiding tusschen het hoogere en het lagere leven van het volk, uit de persoonlijke onheiiigheld van zoo menigen koning onder de koningen der aarde. De kracht, waardoor zich dientengevolge het Koningschap staande hield, was de kracht van het uitwendig geweld, Di3 onwilligen werden niet overtuigd en geestelijk omgezet, maar door den sterken arm gedwongen om het gezag van den Koning te erkennen en er zich aan te onderwerpen. Maar in het Koninkrijk van Christus viel dit alles weg. Zijn regiment is een geestelijk regiment. Hij dwingt niet uitwendig, maar herbpart en overtuigt inwendig. Hij legt beriag op het innerlijk leven. „Het KonïnVi-'ij^^'romt niet met inwendig gelaat, het is binnen in u'. Het zijn geestelijke factoren, waardoor de Christus over Gods kinderen heerscht. Hij grijpt ze In de ziel, hij grijpt ze in hun geestelijk leven aan, en zet ze innerlijk op zulk een wijze om, dat geheel hun inwendï.!ï bestaan zich naar hem toekeert, ja, dat hij ze Inlijft in zijn mystiek lichaam. Hier kon alzoo naast den Koning voor geen op zichzelf staand profeet of priestsr plaats zija. Deze Koning kon geen Koning zijn, tenzij hij vanzelf profeet voor ons bewust, ea priester voor ons ethisch leven zij. Alleen doordat hij onse profeet en onze priester is, kan hij onze Koning zija. Deze drie ambten smelten bij hem In één alomvattend ambt sa4m. De drie lijnen vaa het drievoudig ambt in Israel vereenigen zich ïn hem tot hooger eenheid. Hij geeft in volkomen wijze wat het Profetisme in Israel nog slechts voorbereidend gaf, de volkomen openbaring der waarheid omtrent den herael en omtrent onze aardsche toestanden, en omtrent het Goddelijk ideaal, waarheen 't al zich beweegt, ea waarvoor het alles iijpt. En zoo ook, hij geeft op reëele en volkomen wijze datgene, v/at da Priester ia I-; rael slechts zlnbeeldig kon voorstellen, de verzoening van den zondaar met den heiligen God. Hij offert het lam niet, maar is zelf het Lam dat de zonde der wereld wegdraagt. Ea eerst doordien hij als priester ons verzoent, en als profeet ons het klare inzicht in ', ? at is en was ea komen zal, gegeven heeft, werkt doeltreffend die geestelijke en koninklijke rnacht, waardoor hij over de geesten met volstrekt gezag heer-schen kan. Hier treedt een zuiver geestelijke .macht op, die osbepes'kt heerfcfeen-.v.al; Kiu? !' dï? , oirs te kunnaa heerschen, niet de geestelijke beweging terugdringt en de geesten met het zwaard overweldigt, maar die de onderdanen Inwendig verovert, in hua eigen wezen aangrijpt om ze niet mf.er los te laten, en nu tiun geestelijke opbouwing ia zulk een zin voleindt, dat ze als „levende steenen" v/orden voor den tempel waarin God zal wonen.

Daarom nu moest in Christus de Koning en de Profeet één zijn. Bij de anti-christelijke macht ziet ge daarentegen in het visioen op Pathmos juist tiet tegendeel. Eerst komt het Beest uil de zee op, ea In deze verdierlijkte menschengestalte dient zich de antichristelijke koningsmacht aan. Maar daarna komt er een ander Beest op uit de aarde, en de verdierlijkte menschengestalte die hierin verschijnt^ is geen koning, maar profeet; profeet alleen; en deze maakt zich nu op, om geestelijke leiding aan het volk te geven, opdat het 't beeld der anti-christelijke koningsmacht zou aanbidden, zijn merkteeken ontvangen, en in zijn handel en wandel, d. i. in zijn maatschappelijke saamleving, zou uitsluiten al wie dit merkteeken niet droeg.

Heet nu het Rijk dat met Christus komt, een Koninkrijk, omdat het monarchistisch-geestelijk bestaat, en een Koning er de heerschappij In voert, toch treedt dit Koninkrijk op in zeer onderschelden gestalte. Genomen gelijk het in het bestel Gods in bestek was gebracht, is het één, maar in den loop van zijn geschiedkundlgt ontwikkeling neemt het een zeer onderscheiden gedaante aan. Het is een Rijk, dat grenzen heeft, waardoor bepaald wordt v/at er wel, en wat er niet toebehoort. Ook dit Rijk heeft zijn eigen gebied, en daarbuiten ligt een gebied, dat onder een geheel andere bedeeiing staat. De grens, die afbakent wat tot dit Rijken wat tot het daarbuiten liggend gebied behoort, moet alzoo overschreden worden, zal men in dit Koninkrijk ingaan. Men kan het naderen, en zelfs er niet verre meer van zijn, dat men toch er niet toe komt om de laatste schrede tot over de grens te doen, en staat er dan nog buiten. Geheel In den zin zooals het tot den rijken jongeling heette: „Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods"; maar toch kon hij den laatsten stap niet doen, en zoo ging hij niet in, maar bleef s*.aan op het gebied dat er buiten ligt, zij 't ook vlak naast de grens. Dit sluit natuurlijk alle vaagheid in de opvatting van dit Koninkrijk uit. Er is niet een zwevend geestelijk gebied, dat ongemerkt van het ééae ia het andere overgaat, en waartoe men rekenen kan al wat naar het ware, goede en schoone zweemt. Het is een Rijk, dat zelf uitwijst waar het wel, en waar het niet is, en daarom steeds een overgang eischt. Een overgezet zijn uit het rijk van satan in het Koninkrijk van den Zoon der Liefde. Een getrokken zijn uit de macht der duister­ nis naar hst rijk, waar zijn wonderbaar licht schijnt. Een overgaan uit den dood in het leven. Vooral deze laatste uitdrukking der Schrift trekt de grens zeer scherp, en neemt de tegenstelling tusschen v/at binnen en wat bulten het Rijk ligt, zeer concreet. Juist dat overgaan, dat overgezet en overgebracht worden uit het onheilige in het Rijk van Christus, is daarom door Johannes den Dooper, en door Jezus in zijn eerste optredec, zoo sterk op den voorgrond gesteld. Het Koninkrijk van Christus was er eerst niet. Ook niet ia Israel. Maar nu kwam het, het was nu nabij gekomen, en een Iegelijk die God vreesde, werd nu opgeroepen, om over te gaan en ia dat Koninkrijk in te gaan, in te gaan door bekeeriag; ea om dezen overgang en bekeering zinfaeeldig te bezegelen door het ondergaan van den Doop in den Jordaan, straks door den vuurdoop %'an Christus te volgen. Zelfs van geleidelijken overgang Is alzoo geen sprake. Wat was, vloeide niet ongemerkt in wat komen zou, over. Er was breuke, er was uitgaan uit hetgeen waarin men was, om alzoo over te gaan 'm. het nieuwe dat te komen stond, om zoo eerst in het Koninkrijk der hemelen in te gaan.

Neemt ge nu dit Koninkrijk der hemelen naar zijn Goddelijk bestek, in zijn Ideale opvatting, en gelijk het eens In de voleinding der eeuwen zija zal, dan staat het voor u als het Rijk vatj volkomen zaligheid, heiligheid en heeriijkheld. Dan is tweeërlei verworven. Ten eerste de uitzwering en uitbanning van al wat uit de demonische wereld, uit de zonde des menKchen, en uit de ellende, die op ds zoads volgde, èn in de geestenwereld èn op onze menschenwereid, zich tegen God in het creatuurlij ke genesteld en zich vijandig tegen Hem gesteld had. En In de tweede plaats, keert dan niet de tosstand tsrug, dis vóór dea val bestond, met het paradijs gelijk het was. Immers ia dien paradijsstaat was dé meascheiijke ontwikkeling nog pas begonnen, en was ze nog in geen enkel opzicht voleind. Na de uitbanning van zonde en ellende begint nu het paradijsleven niet opnieuw, maar verschijnt de creatuurlijke wereld In haar voleinde en voltooide ontwikkeling, In het paradijs kon de mensch nog vallen, in den staal van het voleind Koninkrijk Gods is dit uitgesloten. De gezaligde engelen en de gezaligde menschen zijn boven het gevaar van val ia zonde verhevea, en al wat uit den mensch, ware hij niet gevallen, bij rijker ontwikkeling zou zijn voortgekomen, Is, na den jongsten dag, in het Koninkrijk der hemelen, niet maar potentieel, maar in vollen zin en ia volle mate verwerkelijkt. Satans macht en invloed op ons menschelijk geslacht is dxn te niet gedaan, ea de mensch Is niet meer aan eigen wllskeus overgelaten, maar ai wat geestelijk leven heeft, wordt dan in sijn geestelijk bestaan door Christus als zijn Koning beheericht. Terugval is ondenkbaar. Niemand kan uit zijn hand rukken, wat hem door den Vader gegeven is. Het hooge ideaal Is dan werkelijkheid geworden. Alle vrucht is gerijpt. De volmaaktheid Gods spiegelt zich af in een volmaakte schepping. Het „God zag dat het goed was, " uit de ure der schepping, is daa ook toepasselijk op wat uit de schepping geworden is. Niets staat meer tegen. Het „heilig, heilig, heilig!" in den lofzang klimt uit de zuivere heiligheid der geesten op. En God Is alles en la allen.

Maar dit is niet de toestand, die aanstonds intreedt. Zelfs In de hemelen toeft de openbaring der volkomen heerlijkheid nog. Ook in de hooge geestenwereld gaat de strijd nog door. Michael en zijn engelen voeren nog aldoor den strijd met de Draak en zijn trawanten. En zoo ook op aarde begint dat Koninkrijk met binnen zeer enge grenzen besloten te zijn. Een kleine kudde. Een kring van enkele getrouwen. En zelfs In dien kring, zoo klein als hij is, de strijd nog altoos doorgaande. Er komt allengs voor dezen Koning een volk, een eigen volk, een verkregen volk, maar dat volk staat als een kleine schare tegen de machtige volken der aarde over. En al is na Jezus hemelvaart deze kleine schare aangegroeid, en al vindt Jezus thans zijn onderdanen onder alle volken en natiën, toch is zelfs nu nog die groep onder de kinderen der menschen, die beslist den overgang maakte, en in hel Koninkrijk der hemelen is overgegaan, noch in aantal, noch ia macht, met de breeds schare die buiten staat, ook maar te vergelijken. In dit zija historisch verloop is bovendien de herlijkheid van het Koninkrijk nog allerminst tot openbaring en ontsluiering gekomen. Het uitwendig vertoon der wereld haat Gods kind, omdat het zijn hoogen eisch niet zou kunnen bevredigen, maar ook de naar buiten treding van & e heerlijkheid vfot& tno% teruggehouden. De ellende duurt voort, ze wordt voor hen, die In het Koninkrijk zijn ingegaan, juist ter oorzake van dat Ingaan, nog vaak verhoogd. En niet alleen dat de heerlijkheid nog toeft, maar ook de doorwerking van het heilig karakter van het Koninkrijk kan het nog slechts tot een begin van zijn hooge glanzen brengen. Niet daa eea klein begin van de volkomen gehoorzaamheid, zegt onze Catechismus, wordt hier op aarde zelfs in de besten en vroomsten gevonden, en eerst in hun dood sterven zij der zonde af. De strijd, die aan de volkomea openbaring van het Koninkrijk der hemelen in de geestenv/ereld nog altoos voorafgaat, ia een worsteling tusschea de booze en de heilige geesten, vindt alzoo op aarde zijn tegenbeeld in tweeërlei worsteling. Ten eerste in de worsteling tusschen hen die God vreezea, en hen die zich tegen Hem stellen. Maar ook ten tweede In de onderdanen van Koning Jezus zelf. De zonde werkt na. De demonenwereld poogt nog steeds de onderdanen van onzen Koning tot ontrouw te verlokken. En alleen doordien de geestelijke heerschappij, die er van Christus uitgaat, zoo overweldigend is, wordt de terugval van de zijnen voorkomen. Niet zij handhaven zich zelve. Het is hun Koning, die bescheraïead zijn hand over hen uitstrekt. Maar met dit al openbaart het Koninkrijk zich ook in hen nog niet dan in gebrekkigen vorm. Wie in Jezus Is Ingelijfd, kan niet meer zondigen met de zonde van Adam, en afvallen, want hij Is uit God geboren, maar ds glans der heiiigheid blijft nog door het stof der zonde verdoofd.

Doch al Is de heerschappij van onzen Koning hierdoor nog Ingeperkt, toch bepaalt ze zich allerminst tot de heerschappij over het nieuwe leven ia de wedergeborenen. Door geestelijk hi te werken op de zijnen, werkt hij door hen geestelijk in op heel het bewuste leven van ons menschelij k geslacht, De zijnen worden niet weggenomen uit de wereld, maar bewaard in da wereld. Ze blijven alzoo met de wereld in aanraking en gemeenschap, en oefenen op de ontwikkeling van het bewuste menschelijk leven invloed uit. Zoo Is de heerschappij van onzen Koning niet beperkt tot de grenzen van zijn Rijk, maar werkt over die grenzen heen. Wanneer heidensche Staten als Japan en China zich verbinden, om in den oorlog te land ea ter zee af te laten van de vroegere wreedheden en barbaarschheden, om het hooger menschelij ke ook in den oorlog tot zija recht te laten komen, dan Is dit een vrucht van de heerschappij van den Christus. Hij hééft die heiliger gevoelens In de zijnen doen opkomen; door de zijhen zijn ze in het algemeen measchelijk bewustzijn overgegaan; en door de macht van de menschelijke saamleving, triomfeeren» deze gevoelens dan ver buiten de eigenlijke grenzen van het Koninkrijk. En zoo is het op elk terrein. Had de Christus zija Koninkrijk niet tot deze aarde doen komen, zoo zou de menschelij ke ontwikkeling nooit geworden zijn wat ze nu Is. Van Hem is de stoot tot hooger ontwikkeling uitgegaan op de zijnen, van de zijnen op de algemeen menschelij ke saamleving, en het is niet de mensch zelf, maar het is de Christus, die door de macht van zijn geest ons op dit hooger standpunt geplaatst heeft, In een rijk als het oude Egypte of in een rijk als China, dat in eeuwenlange worsteling zijn ontwikkeling voleindde, zien we wat er uit die ontwikkeling wordt, als ze aan den mensch is overgelaten. Maar zoo ook zien we in de ontwikkeling van het menschelijk leven, die thans in het dusgenaamd Christelijk Europa en Amerika is tot stand gekomen, hoeveel hooger vlucht die ontwikkeling aan de Inwerking van den Christus dankt. Want al klinken er in die ontwikkeling allerlei wanklanken meê, ja, al mag niet ontkend, dat ze ook in het onheilige tot een schrikkelijke ontplooiing kwam, te betwisten valt Eiet, dat er ook betere gevoelens hebben veldgewonnen, en dat de macht van 'smenschen geest, nu in goeden zin genomen, zich onder de banier vaa het Kruis, ook al werd dat Kruis feitelijk verloochend, op bemoedigende wijze heeft uitgebreid. En dit nu Is niet buitea den Christus omgegaaa. Het Js door de macht en den invloed die van hem en de zijaen uitging, dat dit resultaat bereikt Is, Zooals ons land koloniën buiten het rijk heeft, zoo heeft ook het Koninkrijk van Christus heel de wereld tot zijn buitenbezitting, en op die wereld werkt hij zegenend en verzachtend en energie-wekkend in. Reeds onder de volken op aarde is de invloed van een machtig en energiek volk niet binnen zijn grenzen beperkt, maar schuift ver over dis grenzen heen. Denk slechts aan den invloed van den P'ranschen geest, of van dea geest van Engeland en Duitschland op alle volken uitgeoefend. En zoo nu ook is de heerschappij van den geest van onzen Koning niet tot zijn Rijk In enger zin beperkt, maar dringt over die grenzen tot heel ons menschelijk leven door.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's