Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLEINKINDEREN.

XXI.

IN DE „WOESTIJN."

Op eens was het stil. De leeraar verscheen, door eenige ouderlingen vergezeld.

Hij ging naar een plek, die van achter door een hoogen heuvel was beschut. Op een groot blok steen, dat daar lag, was een fakkel geplaatst, en daarnaast legde de leeraar zijn Bijbel en een psalmboek. Toen zette hij zich op een anderen steen neder, terwijl de saamgekomenen zich zoo dicht mogelijk voor hem schaarden. De een zat, de ander stond, waarbij de fakkels een flauw, onzeker schijnsel wierpen op heel de menigte. In de voorste rijen bevond zich Lefèbvre, en naast hem stonden de weduwe en haar beide meisjes. De grootvaders hadden den langen tocht in den nacht niet meer durven wagen.

De predikant, een jorg man, met bleeke gelaatstrekken, begon met een vurig gebed tot den Heere, om Zijn zegen en bescherming over deze vergadering af te smeeken. Hij bad dat God hun allen in deze donkere dagen getrouwheid wilde geven, hen bewaren bij het allerheiligst gelooi, en het woeden der vijanden wilde doen bedaren, die weer als Sautus eertijds de gemeente wilden verwoesten.

Gezongen werd er niet; dat zou natuurlijk te gevaarlijk zijn geweest. De psalm werd dus slechts voorgelezen. Daarna werden in de stilte des nachts, en terwijl de sterren schitterden boven hun hoofden, eenige kinderen gedoopt.

En we begrijpen het, dat den ouders zulk een plechtigheid, in die omstandigheden, in lengte van dagen henxde, en zij hun kinderen er later van vertelden, die het ons hebben overgeleverd,

Daarna volgde de prediking, die in diepe stilte werd aangehoord, alleen nu en dan afgebroken door het ruischen van dtn nachtlijken wind in de toppen der boonien, of het ge schreeuw van nacntvogels in de verte. Waarover er gesproken werd weet ik u niet te zeggen, maar wel, dat er beter werd geluisterd, dan naar menige predicatie in een fraaie kerk. Trouwens ook hier was de tempel des Heeren, met den sterrenhemel tot dak en de oprijzende boomen als zooveel pilaren. Ea daarbij, we weten het, ds Heere God is aan tijd noch pUats gebonden. Hij is overal, nabij allen die Hem aanroepen, aanroepen in der waaiheid.

't Was lacg na miridernacht toen de leeraar eindigde, en in zijn dankzegging allen den Heei-e opdroeg, die hen genadig voor alle stoornis had bewaard, dat Hij hen ook veilig mocht huiswaarts leiden — een bede waarvan allen de betPêkenis gevoelden.

Men ging echter nog niet uiteen. Vekn die een verren tocht te doen hadden om hun woniog te bereiken, gebruikten eerst wat van den leef tocht dien zij hadden meegenomen. Anderen zochten onder de schare hun bloedverwanten, vriendeD en bekenden op, die ze soms in geen maanden hadden ontmoet, en de een vertelde den aoder aija wedervaren. Inmiddels hadden de ouderlingen, in overleg met den leeraar, den tijd, de pla-itS en het wachtwoord voor de volgende samenkomst bepaald, en gingen nu rond om het aan eenige bekenden te zeggen, die dan we^r zorgden, dat op zijn lijd allen het wisten, 't Zou te gewaagd zijn geweest, dat reeds dadcjüjk fiebend te maken. Men wist nooit, of met een vijand onder de menigte was geslopen, hoe scherp ook werd toegezien.

Eindelijk kwam het uur van scheiden. Men groette elkaar en toen ging de trergadering langza»m uiteen. Langzaam, wijl men vermijden moest de aandacht te trekken. Daarom werden ook zooveel mogelijk zijpaden en omwegen gekozen, oca met opgemerkt te worden of niet te verraden van waar men kwam en waarheen de reis ging.

Hoe hard het èa moeder Benoit èa den kinderen vallen m > cf!t, ook voor hen werd het tijd te schsiden. Moeder kuste haar weenende kin deren, omheliJe hen nog eens, en haastte zich toen weg, eer ds smart haar te groot werd. Voor haar g-leide op den weg was gezorgd. Ze zag nog eens om, doch bespeurde hen niet meer in het dui.ster van den nacht. Vader Lefèivre trocslte de meisjes zoo goed hij kon, en nam toen met hen den langen weg huis waarts aan, aog langer dan de eerste tocht, want hei was nu veel ge/aarlijker gezien te worden dan eerst, en daarom ging de reis langs andere wegen.

Zooveel mogelijk spoed makend, ging het drietal den weg op naar huis. De kinderen waren slaperig geworden, na de overspanning van den nacat, en 't kostte vader L ièivie soms moeite de arme kleinen voort te krijgen. Eindelijk begon de kleine Elisabeth, het jongste kind, is weeaen van vermoeienis. Ze kon niet meer, en haar geleider wist niet beter te doen, dan haar cp te nemen en te dragen, wat voor een reeds b'jaard man als hij geen gemakke lijke taak was. Men had nog een langen weg voor zich, ea de oude man bad in stilte den Heere hem kracht te geveia, en hen allen te bewaren.

Ze moesten nu een eindweegs den grooten weg nemen. Wel ging hier het loopen gemak keiijker, maar het gevaar was giooter. Lïfèbvre giDg voorzichtig verder, telkens luisterend of bij ook iemand voor of achter zich hoorde; te zien viel op den stikdonkeren weg niets.

Op eens gaf Elisabeth een schreeuw. Een grooie, wiihaiifie hond sprong op haar toe.

„Hier Tiras!" tiep tegelijk esn zware stem, en een oogecbiik later trad uit het struikgewas een man te voorschijn, die op Ltfèbvre toetre dende hem kortweg vroeg:

„Hoe lang is 't •; Og naar Artot? "

„Bijna eea uur, " was 't antwoord. De vreemJelicg, die een jiger scheen te zijn, bespeurde de twee meisjes en vroeg verbaasd :

„Nog zoo kat met zulk gezelscaap vriend ? Ge bebt zeker feest gehouden en komt van de bruiloft."

De oude man gevoelde niet veel lust den onbekende naoer in te lichten, en zei:

„IK moet dezen zijweg op en als ge vooruit gaat, kunt ge niet dv/alen."

„Wacht even, " zei de jiger op wat spotten den toon. „G* zijt niet op gezelschap gesteld. en ik zal u niet zeggen wat ik denk. Maar wees garust, ik zal u niet verraden. Moet ge nog ver met de kinderen? "

„Ja, nog heel ver."

„Nu ik weet raad. Ik ben uitgerust en heb roi]n paard dair gmds staan. Ga er met de kinderen op zitten. Dan breng ik u zoo ver als ge wilt. W.iar ge wezen moet behcef ik ntet te weten j 't is 't best dat ik 't niet weet. Nu, hoe wilt ee? '

L fèbvre aarzelde niet lang. 't Was toch bijna onmogelijk loopende de terugreis voort te zetten, en als de vreemdeling kwaad wilde, kon hij er toch niets tegen doen.

Graag, " sprak hij, „een eindje dan maar." Weldra zat het drietal te paard. De jager en Tiras liepen er naast, en zoo ging het den weg op naar Artot.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's