Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel XXXVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel XXXVI.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Dat we met Artikel XXXVI, zooalsonze vaderen het bedoeld hebben, het niet eens zijn, verbloemen we geen oogenblik. Dat verwijt, indien het een verwijt is, treft echter niet alleen ons, maar evengoed degenen, die van ons verschillen. Mag Art. XXXVI niet anders opgevat en uitgelegd worden, dan zooals onze vaderen het hebben gedaan, dan zou niemand met geruste consciëntie Art. XXXVI kunnen onderschrijven. De voorstelling, alsof het hier een strijd geldt vóór of tegen Artikel XXXVI, is dus niet juist.

Het duidelijkst en overtuigendst kan dit blijken bij de woorden, dat de Orerheid „het woord des Evangelies overal heeft ie doen prediken'. Wat onze Vaderea daarmede bedoeld hebben, lijdt blijkens de historie geen den minsten twijfel. De be doeling daarvan was niet, dat de Overheid predikanten mocht aanstellen, die het Evangelie verkondigden, want het recht van beroeping hebben onze vaderen steeds voor de Kerk opgeeischt, en ze hebben zich met hand en tand er tegen verzet, wanneer de Orerheid dit recht aan zich wilde trekken. In Art. XXXI staat dit zelfs uitdrukkelijk uitgesproken: „Wij gelooven, dat de Dienaars des Woords Gods tot hunne ambten behooren verkozen te worden door wettige verkiezing der Kerk". Maar wel wilden ze, dat de Oi/erheid zorg zou dragen, dat de predikers alleen het Evangelie zouden prediken en geen menschelijke vonden. Overal waar de reformatorische beginselen in de XVIe eeuw doordrongen en de Overheid voor de Reformatie gewonnen werd, was dat het eerste bevel, dat de Overheid gaf, dat „de predikers het Evangelie zouden verkondigen". Het is de vaste term, die in alle actestukken van die dagen weerkeert. Het woord des Evangelies verkondigen wil dus niet zeggen prediken in het algemeen, maar zeer bepaald, dat de roomsche dwalingen niet langer van den kansel zouden verkondigd worden aan het volk; dat de predikers zich aan het Evangelie hadden te houden, en daaraan alleen. Een prediker, die aan dit gebod der Overheid zich niet stoorde, werd door de Overheid niet langer als prediker geduld, en afgezet uit zijn publieken dienst, en de Overheid zorgde, dat in plaats van zulk een roomschen pastoor een prediker van het Evangelie kwam. Zoo heeft de Overheid in alle protestantsche landen haar taak opgevat.

En zoo is de Reformatie ook in ons eigen land doorgezet, toen de Overheid de Gereformeerde religie eenmaal had aangenomen. De pastoors werden overal voor de keuze geplaatst: of het Evangelie prediken, of hun ambt verliezen. Voorzoover i& het Evengelie wilden verkondigen, werden ze gehandhaafd in hun ambt; voorzooves-ze dat niet wilden, zorgde de Overheid, dat een Gereformeerd predikant den kansel beklom. En onze vaderen hebben in Artikel XXXVI niet anders bedoeld dan uit te spreken, dat dit metterdaad de Goddelijke taak en roeping der Overheid was. Twijfelt men hieraan, dan leze men wat de Ge reformeerde Kerken op de Synode te Dordt in 1619 aan de Generale Staten hebben gevraagd:

„Dat ook in tijden en wijlen gelet moge worden, dat de Papen nog staande in openbare dienst onder de Limieten van de Vereenigde Nederlatiglen, uit deze publieke diensten geweerd en Gereformeerde predikanten in hunne plaatsen mogen gesteld worden, gelijk in andere plaatsen bij uwe Hoog Mog. gedaan is."

Mogen we nu aan degenen, die meenen Art. XXXVI te kunnen handhaven, zooals onze vaderen het bedoeld hebben, vragen, of zij deze taak nog aan de Overheid toe kennen? Bij deze woorden bestaat althans geen verschil van meening; hier spreekt de historie zoo klaar en duidelijk, dat geen zweem van twijfel zelfs mogelijk is; de term komt zoo vaak in historische actestukken voor, dat hij een vaststaande term kan genoemd worden. De historische interpretatie staat hier onwrikbaar vast. Neemt men Art. XXXVI in dezen historischen zin nog voor zijn rekening met al de gevolgen, die daaruit zouden voortvloeien.'

Indien degenen, die zich als voorstanders van Art. XXXVI opwerpen, daarop antv/oorden: natuurlijk niet; met die woorden bedoelen wij alleen, dat de Overheid aan de prediking van het Evangelie niets in den weg mag leggen, dat de Overheid zelfs, zooveel aan haar staat, die prediking heeft te beschermen en te bevorderen, zonder daarbij onderscheid te maken tusschen de verschillende Kerken; dan zijn we met die opvatting het geheel eens. Ook wij vatten die woorden in dien zin op. Maar dan blijkt daaruit ook, dat die woorden in geheel anderen zin door hen worden opgevat dan onze Vaderen ze bedoeld hebben.

Evenzoo is het met de tweede uitdrukking, dat de Overheid het Koninkrijk van Christus Jezus heeft te doen vorderen. Het Koninkrijk van Christus Jezus staat in Art. XXXVI tegenover het Rijk van den Anti-Christ. Wat onze Vaderen onder het rijk van den Anti-Christ verstonden, lijdt evenmin twijfel, want dat rijk van den Anti-Christ zagen ze met name in de Roomsche Kerk. Ia de voorrede van de Dordtsche leerregels staat met zoovele woorden, dat de Kerk in Nederland „verlost is van de tyrannie des Roomschen Anti-Christ en de schrikkelijke afgoderij des Pausdoms". Het Koninkrijk van Christus Jezus heeft dus niet de algemeen zwevende beteekenis, die er vaak in onze dagen aan gehecht wordt, van de geestelijke heerschappij, die Christus uitoefent, maar beteekent, blijkens de tegen^ stelling met het rijk van den Antichrist, bepaald de ware Kerk, die Christus als haar eenigen Koning erkent en eert. En hoe de Overheid die taak moet uitvoeren, naar de meening onzer vaderen, is al evenmin twijfelachtig. In hetzelfde smeekschrift, „dat de Synode van Dordt in 1619 aan de Generale Staten zond, wordt gevraagd, dat de Overheid door goede plakkaten en ordonnantiën zou waken tegen het in kruipen en ommeloopen van de Papen en Jezuiten in deze landen tot verleiding van vele eenvoudige zielen en tegen de oefeningen van de Pauselijke Afgoderij ea de Super stitiën".

Ook hier veroorloven we ons weer de vraag, of degenen, die voor Art. XXXVI in den zin onzer vaderen het opnemen, metterdaad van oordeel zijn, dat dit nog de taak en roeping der Overheid is. En indien ze daarop antwoorden: natuurlijk niet; onze Vaderen hebben zich daarin vergist, dat de Roomsche Kerk het rijk van den Anti-christ was; de bevordering van het Koninkrijk van Christus Jezus verstaan we in geheel anderen zin dan het maken van ­plakkaten tegen de pauselijke afgoderij en het weren van papen en jezuiten, — dan zijn we het wederom geheel met deze broeders eens, maar dan blijkt ook hier, dat ze Art, XXXVI wederom geheel anders verstaan dan onze Vaderen dit gedaan hebben.

En wat nu eindelijk de woorden betreft, dat de Overheid de hand heeft te houden aan den heiligen kerkedienst, zoo beteekent deze uitdrukking niet hetzelfde als wat in onzen Catechismus wordt genoemd „het onderhouden van kerken en scholen." Kerkedienst wil blijkens den Franschen en Latijnschen tekst der confessie, die officieel door de Kerken is goedgekeurd en daarom gezag heeft, zeggen ministerium, ministère, een uitdrukking, die den dienst in de Kerk en wel bepaaldelijk de bediening des Woords aanduidt. Het woord kerkedienst heeft dus [dezelfde beteekenis, als wanneer in onze Kerkenorde gesproken wordt van de „diensten" van predikant, ouderling enz. Ook de woorden de hand houden aan worden duidelijk, wanneer men deze woorden met den Latrjnschen tekst vergelijkt, wants daar staat operam dare ut conservetur, moeite doen opdat bewaard, in stand gehouden, gehandhaafd wordt. Ook het woord maintenir dat de Fracsche tekst heeft, drukt hetzelfde uit.' Stond er nu, dat de Overheid geroepen ^^^ AG kerkedienaren i& onderhouden, dan was daarmede de zaak uitgemaakt. Maar dat staat er niet en wordt er ook niet mee bedoeld. De bedoeling is, gelijk ook blijkt uit de teksten, waarnaar in de oude uitgaven der confessie verwezen wordt, i Kon. 15:12, 2 Kon. 23:2, 3, Jes. ^9:23, dat de Overheid heeft te zorgen, dat de heilige, de door God gewilde bediening des Woords in stand worde gehouden. Niet op den persoon, maar op den dienst komt het aan.

Over hetgeen onze vaderen daaronder verstonden, kan evenmin twijfel bestaan. Maresius, in zijn uitlegging van onze geloofsbelijdenis, omschrijft dit duidelijk genoeg.

„De Overheid heeft te zorgen, dat alles in de kerk betamelijk en met orde geschiede; de Kerk van rechtzinnige en bekwame dienaren te voorzien; de scholen en academiën, die kweekscholen voor den dienst zijn, op te richten, te begunstigen en te beschermen ; de kettersche leeraars, of die hun ambt verzuimen, of op andere wijze van hun ambt misbruik maken, te bedwingen en te straffen; de Synodes saam te roepen om orde te stellen op datgene wat de leer of de tucht aangaat, en toe te zien, dat de tucht niet inslape" (Maresius Exegesis Symboli, p. 553) maar van het onderhoud der kerkedienaren spreekt noch hij, noch een der andere uitleggers van de confessie, zooals Arnoldus van Rotterdam, Balthazar Bekker enz., bij de verklaring van Artikel XXXVI ook maar één woord.

En indien het gezag van Maresius hier in twijfel mocht getrokken worden, laat dan het nieuwe artikel dat de Gereformeerde Kerken te Dordt in 1619 aan de Kerkenorde toevoegden, en waarin ze nog eens opzettelijk de taak der Overheid tegenover den „heiligen kerkedienst" omschreven, hier beslissen mogen: „Het ambt der Christelijke Overheden is den heiligen Kerkedienst in alle manieren te bevorderen, denzelven met haar exempel den onderdanen te recommandeeren, en aan de predikanten, ouderlingen en diakenen in allen voorvallenden nood, de hand te bieden, en bij hare goede ordening te beschermen." Juist de bijeenvoeging van predikanten, ouderlingen en diakenen toont, dat aan de tracteraentenquacstie hier zelfs niet gedacht is; want van een onderhouden van ouderlingen en diakenen door de Overheid is nooit sprake geweest.

Wil men Art. XXXVI in den zin onzer Vaderen handhaven, dat is de bedoeling thans duidelijk. De Overheid moet dan morgen, dat de heilige kerkedienst in stand wordt gehouden, doordat de Overheid de Kerk van rechtzinnige en bekwame predikanten voorziet. Daarop valt de nadruk. Maresius noemt dit zelfs in de eerste plaats. Maar natuurlijk heeft de Overheid dan ook uit te maken, wat rechtzinnig is en wa niet. Want aan de Academiën, die de kweekscholen van de Dienaren des Woords zijn, moet zij dan bepalen welk onderwijs zal gegeven worden. Volkomen terecht heb ben onze Vaderen daarom in schier elke Synode er op aangedrongen, dat de Over heid voor Gereformeerde Academiën en Hoogescholen zorgen zou. Daardoor werd de taak, die in Art. XXXVI aan d Overheid werd opgelegd om de hand te houJen aan den heiligen Kerkendienst, in de eerste en voornaamste plaats uitgevoerd En voorts had de Overheid de Kerkedienaren, die hun ambt verzuimden of ketJsrsch waren, te straffen, nadat de Kerk hier met haar tuchtoefening was voorgegaan. Daardoor werd de heilige Kerke dienst gehandhaafd en bewaard.

Ook hier veroorloven we ons weer de vraag aan hen, die Art. XXXVI aan d opvatting onzer Vaderen binden, of ze met deze roeping der Overheid het eens zijn.? Zoo niet, en we meenen, dat wel niemand in onze dagen aan de Overheid die taak meer zal opdragen, dan geeft men daarmede toe, dat men ook hier Art. XXXVI anders verstaat en bedoelt, dan onze Vaderen het verstaan en bedoeld hebben.

Maar met welk recht wil men ons dan binden aan een opvatting van Art. XXXVI, die historisch zeker volkomen juist is, maar die men zelf niet alleen niet meer deelt, maar zelfs beslist bestrijdt.?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Artikel XXXVI.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's