Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XXVIII (Slot).

Want hij moet als Koning heerschen, totdat Hij alle de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben. " i Cor. iJ: 25.

Ziea we thans, aan het slot van de tweede reeks, op den afgelegden weg terug, dan vertoont zich het Koningschap van Christus in zijn volle majesteit.

Uitgangspunt is en büjft het Koningschap door God Drieëenig aan den mensch foebesckikt ia het paradijs. Dat Koningschap ging voor den mensch teloordoor zijn afvai van God. Ea het is ditzelfde Koüingschao, dat in Christus terugkeert en hersteld wordt, ja boven zijn o& rspronkelijks giofie wordt opgevoerd.

Nu staat omtrent dit den mensch in het paradijs verleende Koningschap vast, dat het in zich sloot de heerschappij van den mensch over geheel da natuur, d. i. over aUes wat buiten den mensch, op deze aarde thuis hoort. De majesteit waarmee Adam alle dieren voor zich liet verschijnen, ea hun karakter en wezen in een naam uitdrukte, was van de majesteit dier heerschappij de zinbeeldige voorstelling. Doch deze heerschappij strekte nog verder. Wel toch was de metïsoh in zijn eersta opkomen beneden de engelen geplaatst, maar het einde 2ou zijn, dat wij de engelen zullen oordeelen, en boven ben zuilen staan. Iets wat hieruit is te verklaren, - dat een engel op eenmaal gereed is, terwijl de mensch een langen \veg van ontwikkeling heeft te doorloopen, en eerst aan het eind van dien weg tot de volle openbaring van zijn mogendheid geraakt. Hij begint daardoor met minder dan de engelen te zijn, maar eindigt met boven hers te staan. In betrekking tot den mensch, zijn de engelen niet de voorwerpen onzer vereering, maar „dienende geesten, " die sn ons heil pogen in te zien, maar het zelf niet doorgronden kunnen. Zoo voegt zich dus voor dsn oorspronkelijken mensch, bij de heerschappij over heel deze aarde, ook het zeggenschap over de geestenwereld. Al bestaat de schepping uit deelen, die dselen hangen toch onderling saam, en de eenheid van diensamenhacg moet, naar het oorspronkelijk bestei, hierin uitkomen, dat de msnsch het creatuur wordt, dat alle ander, alle overig creatuur onder zijn heerschappij saambrengt, om nu voorts priesterlijk heel deze schepping Godeop te dragen, en ze Koninklijk Hem voor eeuwig toe te wijden. Dat nu de mensch in het paradijs voor zoo hooge heerschappij kon bestemd worden, verklaart zich uit zijn schepping naar den Beelde en de Gelijkenisse Gods. Door die schepping naar Gods beeld toch bestond de mogelijkheid voor den mensch, om, gelijk bij van Gods geslacht was, zoo ook eens volmaakt te worden, gelijk zijn Vader in de hemelen volmaakt is. Hierdoor toch was de mensch er op aangelegd, om, èn in den enkelen mensch èa in de menschheid als geheel, voorGod.5 een tempel te zijn, een woonstede van den Heilige, zoodat God in den mensch en de mensch in God zou zijn. God alles en in allen, en zulks door den mensch als onderkoning onder God Drieëenig.

Zoo stond de mensch in het scheppingsplan en in het te verwezenlijken ideaal, waarop dit plan doelde, uitermate zeer hoog. Ja, er is voor het creatuur niet hooger te bedenken, dan, naar luid der Schrift, den mensch was toebeschikt. Ware de mensch dan ook, van zijn eerste schepping af, zonder stoornis, naar de volkomen vervulling van deze ideale bestemming voortgeschreden, zoo zou zijn oa middellijke heerschappij over al het zienlijke hem vanzelf in een wereld van wonderen hebben verplaatst; in, die wereld van v/onderen zou hij in zijn ejgen wezen heiliglijk ontplooid zijn; zelfs de geestenwereld zou hem onderworpen zijn geweest; ea in het eind zou aard en hemel, stoffelijke en geestelijke wereld, al wat zienlijk en al wat oazienlijk is, één Hallelujah voor God Drieëenig hebben opgedragen, omdat 't al door dsn naar Gods Beeld geschapen mensch in zulk een voege aan God vrijwillig onderwerpen was, dat het: > , God alles en in allen" werkelijkheid werd.

In dit scheppingsprogram van het Koningschap van den onzondigen mensch, is nu tevens het i; eih"g program van het Koningschap van den Christus gegeven. God blijft zich zelven gelijk. Hij verandert piet. Of dus al stoornis in zijn schepping intreedt, dit doet zijn raadslag niet te niet. Il» dien raadslag is ook die stoornis opgenomen. En als die stoornis intreedl; , en geheel het oorspronkelijk program der schepping schijnt verijdeld te worden, gaat toch het werk wds rustig door, en in 't eind zien we, hoe ten slotte het oorspronkelijk scheppingsplan toch juist zóó tot uitvoering komt, als het door God geordineerd was. Het Koningschap van Christus treedt eenvoudig voor het verloren koningschap van den mensch in de plaats; en zulks niet als een andersoortig iets, maar als geheel 'tzelfde. En daarom wordt het Woord vleesch en neemt deze Koning ov.zfi meüschelijke natuur aan, ons menschen in alles gelijk, uitgenomen natuurlijk de zonde, die de storing aanbracht. Ook het Koningschap van den Christus, in zijn Middelaarsgestalte, is een heerschappij over de natuur en over de geestenwereld; het is een heerschappij, die heel de schepping in eenheid saamvat, ze priesterlijk Gode opdraagt en Koninklijk aaa God Drieëenig onderwerpt. En het eind is ook rm, dat in den mensch éi woonstede Gods, de heilige tempel v/ordt ontsloten, ea dat, als alles volbracht en voleind is, ook dit Koninkrijk Gode wordt overgegeven, opdat God zij alles en in allen.

Zoo komt dus het Koningschap van Christus, en dat eerst geeft de vastigheid, niet ais een vreemd iets in het geheel van het Êcheppingsleven in, maar het is er in gegroeid, het wordt er door geëischt, het vloeide er, onder Gods hoog bestel, als van zelf uit voort. Da stoornis komt niet uit den mensch op, maar uitde geestenwereld. Ia die geestenivereld was de wetenschap, dat ze zelve aan den mensch stond onderworpea te worden, en hieruit kwam de prikkel op, om dit plan Gods in zijn tegendeel te verkeeren, zoodat het nu omgekeerd zou worden: de mensch onderv/orpen aan den machtigen Vorst, die over de geestenwereld heerschte. De val ea afval van satan ligt daarom achter 'sraenschen val Satan komt 't eerst in opstand. Aannemelijk is het daarbij, dat in verband hiermede, reeds eer de measch in het paradijs optrad, een verstoring van deze aards ea van de natuur heeft •plaats gegrepsn, en dat 't hieruit zal te verklaren zijn, dat deze aarde „woest en ledig was en duisternis op den afgrond" heerschte. Satan's verandering had toen dsn val ook van den mensch ten gevolge. Ook de mensch vief, maar hij viel niet als satan. Omdat er in de geestenwereld geen proces van ontwikkeling was, v/as satan's val aanstonds een volstrekte va! en is verlossing en wedertoebrenging voor de wereld der demonen uitgesloten. Maar de mensch had wel zulk een proces van ontwikkeling te doorloopen. Zijn val was daarom niet aanstonds een volstrekte afval 'sMenschen val liet de mogelijkheid van zijn wedertoebrenging toe. Vandaar van het oogenblik van den val af de reusachtige geestelijke worsteling van satan tegen de heiligen. Van satan's zijde een hardnekkig volgehouden strijd om den mensch steeds verder van God af te trekken, en omgekeerd een alles te boven gaande ontferming van Gods zijde, om den mensch weer naar zich toe te trekken, hem uit de oorspronkelijke omarming van satan ts bevrijden, en in 't eind zijn plan met den mensch door te zetten en te voleinde». Eerst gaat nu satan's toeleg door. De zonde verkrijgt de overhand. In den vloek wordt de verstoring dar natuur doorgezet. Het paradijs verdwijnt, en de mensch wordt ingeleid ia een wereld, die hem doornen en distelen voortbrengt, maar toch altoos zoo, dat de mensch in het zweet zijns aanschijns zijn leverisbestaan uit die wereld zal kunnen trekken. Maar tegelijk gaat uit het hart des menschen de zonde door in zijn saamleving, en wordt heel 'smenschen saamleving in gezia, stam, volk en natie almeer door den invloed vaa satan overheerscht. Zóó sterk, dat in het eind een toestand intreedt, v/aarbij het al den schijn heeft, alsof het kvea dezer wereld geheel aan God is osttfokken, zoodat satan genoemd kan worden de Vorst dezer v/ereld, hierdoor rechtdraads tegen liet oorspronkelijk Koningschap van den mensch overstaande. Dat Koningschap van den mensch is weg. Da mensch is in stee van den Koning der schepping, slaaf der zonde en hiermee dienaar van den Overste der wereld geworden.

Doch tegelijk treedt reeds in het paradijs de doorzetting van Gods oorspronkelijk scheppingsplan in. Naar Gods wil, raadslag en bestel, moest niet satan, maar de mensch Overste der v/ereld hier beneden, ea tegelijk overste der geestenwereld daarboven zijn. En zoo begint reeds in het paradijs de werking van de genade Gods, die in het eind zal toonen, hoe satan en zijn macht verdaan worden, en hoe toch de mensch triomfeert, triomfeert ondanks zijn val, ten spijt van den vloek dien hij over zich haalde, en in weerwil van de vernedering die hij over zich bracht. Alleen maar, uit den gevallen mensch zelven kon dit niet opkomen. De val brak zijn krachten verslond zijn heerlijkheid. De eenheid van het ge­ slacht ging er door te loor, en in haar splitsing zwak en machteloos, bezat de zondige menschheid tegen de macii van s^tan geen verweer. Vandaar, dat God zijn esniggeborcn Zoon bestemt om in het leven van deze wereld in te gaan; onze menschelijke natuur aan te nemen; als Hoofd der menschheid de gesplitste en verdeelde en uiteengevallen wereld weer tot éénheid te verzamelea en in één Lichaam te vereenigen; de zonde der wereld te niet te doen als schuld voor den Heilige door zijn eigen bloed; ea daarna het Koningschap des menschen, dat te loor was gegaan, in zijn eigen persoon weer op te richten. Aidus satan en de demonen te bestrijden en terug te dringen; in den verlosten mensch nieuw leven ia te planten; daardoor zijn hart tot een woonstede van God te maken; en hierdoor in het eind toch het oorspronkelijk plan der schepping te verwezenlijken, waarvolgens ons menscheüjk geslacht, als naar Gods Beeld geschapen, de heerschappij zou uitoefenen èn o ver de zienlijke èn over de onzienlijke wereld, opdat door den mensch als tusschenschakel, God zijn zou alles en in allen, in heel zijn in heilige eenheid saamgevatte schepping. Zoo loopt alles uit op een geheel te niet doen van de door satan aangebrachte stoornis. God, en door God de mensch, triomfeert. ZiJK raad bestaat. En in 't eind blijkt het, hoe de stoornis, die satan aanbracht, niet alleen volstrekt onmachtig v/as, om Gods bestel te niet te doen, maar hoe zelfs satans inwerking slechts gestrekt heeft om ds deugden Gods te heerlijker te doen uitkomen, en den eindtriomf zelfs nog bó/en wat het paradijs beloofde, te doea uitgaan.

Dit herstelde Koningschap, or* in Christus vaa dea aienscli ia het gemeeL.' cp ixiTi. „Zoon des menschen" overgaat, zet in met de verklaring, dat het Vrouwenzaad aan satan den kop zal vermorzelen, en wordt straks de allesbeheerschende factor in de geschiedenis van ons geslacht. Als achtereenvolgens Memphis en Thebe, Ninive en Bibybn, Athene en Rome, heur rol hebben uitgespeeld, gaat van Jerusalem de geestelijke sfeer uit, die eerst in Europa, en straks in Amerika, een geheel nieuw, veel hooger staand menscheüjk saamleven tot aanzijn roept. Deze keer in de historie der wereld was voorbereid in de schepping van het aan God geheiligde volk in Israel. Dit volk komt tot stand door afzondering, door afscheiding van een enkel deel uit het geheel. Bij Noach begint dit, ja zelfs ten deele reeds bij Seth, en in de roeping van den eersten Patriarch, ea zijn uitzending uit het hart van Azië naar de kust van de Middellandsche zee, wordt de grondslag gelegd voor het Israel dat komen zal. Ea begint eindelijk onder Mozes dat Israel zijn loopbaan als volk, dan ontwikkelt zich de Theocratie onder David en zijn Huis tot een voorbeeldend Koningschap, dat wel weer ondergaat, opdat blijke, dat het slechts voorbeeldend en niet het wezenlijke was, maar de Koningsidee vat toch post in Israel, de Messiaansche profetie knoopt er zich aan vast, en de indrukwekkende verklaring: „Ik toch heb mijn Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid", doet onder al wie God vreesde de Koningsverwachting opleven. Het beidt alles, het wacht alles, het voelt alles het heimwee naar den Koning die te komen staat, naar den Koning die er naar Gods bestel in de hemelen reeds was, maar die nog toefde om in onze menscheiijke natuur ia te gaan. Eer hij verschijnen zou, moest de geschiedenis der volken op het vereischte puat zijn aangekomen, en in Israel moest het terrein zija voorbereid, dat den Christus tot de tentoonspreiding van zijn macht en tot aansluiting aan ons menscaelijk geslacht ia staat zou stellen.

Ea nu verschijnt de Zoon des measchen naar zijn naam van Immanuel. Hij is niet een mensch uit de menschen, maar de Zone Gods, die ia zich opnam onze menscheiijke natuur. Hierin lag het mysterie, maar een mysterie dat zich allengs onthulde. Nu toch was het gebleken dat het „God alles ea in allen" niet tot stand koa komen doordat de mensch tot God naderde, maar alleen voor verwezenlijking vatbaar was, doordat God zelf zijn toenadsring tot den mensch zóó ver doorzette, dat in den Zoon God-zelf zich met ons geslacht door het aannemen van onze menscheiijke natuur vereenzelvigde. Niet: wij met God 1 maar : „God met ons". Immanuel moest het uitgangspunt zijn. Niet de mensch kon de Goddelijke natuur aannemen, maar wel God de menscheiijke natuur. Niet het af schijnsel van hst Beeld Gods kon met dit Beeld één worden; wel hij die het Beeld van dea onzienlijkea God was, koa zich ia één persooa met het afschijnsel vaa dat Beeld vereenigea. En kwam eens de voleiading der eeuwen, wanaeer het God alles ea in allen zou wezen, dsn zou de eere hiervan niet aaa den measch, maar Godes zija. Wij hadden God aiet gezocht, maar oas vaa Hem verwijderd. Ea Hq was het die zich toea naar oas toe bewoog, tot ons naderde, ia oaze natuur iaging, ea oas hart omzette ia zijn tempel en woonstede. Hierom ging Bethlehem zooverre bovea het paradijs uit, en koa alleea Bethlehem verwezenlijken, wat ia het paradijs wel voorgespiegeld, maar niet verwezealijkt was.

En toea nu de Christus verscheen, openbaarde zich in Hem terstoad weer de macht van dea mensch over de natuur ea over de geestenwereld, het in het paradijsleven verordiaeerde Koningschap. Deevaagelist Markus wordt met hst teeken vaa dea leeuw, de koning vaa het woud, aangediend, en vooral in het Evangelie van Markus komt dat Koninklijk optreden van Jezus Sn zijn Koninklijke machtsocfening over de natuu? , over den mensch en over de geestenwereld uit. Er spreekt Koninklijke macht in zijn woord, er is Koninklijke majesteit ia zijn optreden, er is Koninklijke macht ia zija wonderen, er blijkt Koainklijke macht uit zijn heerschappij over de demonen, en Koninklijke majesteit niet minder uit de wijze waarop hij den Verzoeker weerstaat en afwijst, zijn vijanden tegemoet treedt, ea zija kruis willig op zich neemt; ea bovenal Koninklijke macht uit zija verbrekea vaa ds banden des doods ia zija opstaan, en straks ia zija hemelvaart ia glorie. Reeds tijdens zijn om wandelen op aarde was alzoo in dezea Zoon des menschea 's measchen oorspronkelijke heerschappij, 's raenscfaea Koninklijke macht over alle creatuuï hersteld, ea tegelijk zija volstrekte zielsvereeaiging met God Drieëenig waarheid geworden.

Toch bleef dat alles nog locaal. Het was aaa land ea plaats gebonden, en schitterde daarmede nog slechts ia beperktea kring bij ééa volk orider de vele natiën. Doch dit veranderde met Jezus' hemelvaart geheel. Nu zette hij zich op den troon, hoog boven alle volken en aatiëa, bovea alle sferea der geestenwereld, in één woord, bovea alle creatuur. Vaa au af aaa begint zija tweeledig regiment. Eenerzijds zijn Koninklijk regiment over de wedergeborenen ea geloovigea, ea aaderzijds zija Koninklijk regiment over heel de schepping Gods, over wat zienlijk en wat onzienlijk is, in den hemel en op aarde. Het is van deze ure af, dat hij Hoofd vaa het mystieke Lichaam wordt, èa tegelijk dat God Drieëenig alle ding door den Middelaar regeert. Voor het eerste doel lijft hij zija verlosten bij zich ia, aeemt ze op als levende ledematen ia zijn mystiek Lichaam; doet uit zich het leven ia dat Lichaam stroomen; en bestiert, beschermt en verheft het als Hoofd der geheiligde menschheid. Hrj sticht zija Kerk op aarde, en al is deze Kerk slechts het aardsch omhulsel van zijn mystiek Lichaam, voor zoover het nog op aarde vertoeft, toch vormen de wedergeborenen van die Kerk het ware bestanddeel, zoodat Kerk ea mystiek Lichaam vaak ééa schijnea ea dit in de triomfeerende Kerk daarboven metterdaad zijn zullen. Ia dit mystieke Lichaam stort hij dea Heiligea Geest uit, en roept hierdoor reeds op aarde eea toestand in het leven, waarbij de vereeniging vaa dea mecsch met God, door de iawerking vaa God in het hart des menschea, als in zija tempel, tot stand komt. Maar aoch die Kerk, noch dat mystieke Lichaam wordt uit de wereld uitgelicht, noch van de wereld geïsoleerd. Beidea staan en leven voort ia het middea vaa het levea der wereld, ea vormea er, met het oog op het eeuwig ideaal, de kern en het middenpuat vaa. De heerschappij vaa onzea Koning over zija mystiek L'xhaam, ea de heerschappij vaa dea Zoon des menschea over alle macht, zija op elk puat dooreengeweven. Omdat hij alle diagen draagt door het woord zijaer kracht, kaa hij alle dingea zoo schikkea ea richten, dat zijn gemseate stand houdt en siet dood wordt gedrukt. Ea omdat hij Hoofd vaa het mystieke Lichaam is, kaa hij uit zijn mystiek Lichaam allerlei krac - tea ea invlosdea op de ontwikkeling vaa ons geslacht in de wereld doea uitgaaa, die heel het measchelijk leven opvoerea tot hooger standpunt. De twee zeer onderscheidea deelea van zijn Koninklijke heerschappij v/erken wederkeerig op elkander in. Hij heeft macht over de zijnen naar ziel en lichaam, naar levenslot ea innerlijke oatwikkeliag. En eveazoo heeft hij macht over al wat ia de wereld gist ea leeft, ea ia de geesteawereld broeit.

Die heerschappij van oazen Koning wordt eensdeels rechtstreeks door hem uitgeoefend, ea aaderdeels, onder zijn hoog bevel ea leidiag, door de engelen, door zija ambtsdragers op aarde en door zijn geeste­ lijke onderdanen; doch dit laatste altoos zoo, dat onze Koaiag zelf zija oaderdaaea in zijn dieast neemt, zija ambtsdragers iasteh, zijn engelea gebiedt en uitzendt, en aaa zijn dieaarea de krachten toebeschikt, die ze voor het volbrengen van hun taak behoeven. De periode, waarin deze actie van onzen Koaing uitgaat, is de periode van doorwerking van het eeuwenlange proces, waarin hij zijn Koninkrijk der voleinding tegenvoert, en voorts alle mogelijkheden in het levearoept, ja, de sterkste machtsopenbartag vaa zijn vijaaden gedoogt, toelaat ea zelfs uitlokt, opdat, komt eeas de zegepraal, die zegepraal eca gaasch volkomeae zij. En is dit punt eeamaal bereik, daa komt de voleinding. Die voleinding komt niet in den geregelden loop der dingen, maar zal dien loop der historie afbreken. Dat is het oogenblik waarop onze Koning tot deze aarde zal wederkeeren, dea laatstea vijaad aan zijn voetea oaderwerpen en verdoen zal, en, aa het oordeel, het rijk der heerlijkheid zal doea iagaan. Aldus zal hij zija Koninklijke macht opeabarea over allea geest des menschea ea der engelea ea der demonen. Daa zal hij zija macht opeabarea over oas lichaam, door het verheerlijkt te doen opstaan. Daarna zal hij zijn Koninklijke macht openbaren over heel deze aarde, door ze te vernieuwen onder een nieuwen hemel. Eu als alles zal voleind zijn, en Gods bestelen raadslag op elk punt zal getriomfeerd hebben, dan zal ook de Zoon des menschen zijn Koniaklijk middelaarsambt hebben voleiad, ea de teruggewonnea ea nu verheerlijkte schepping overgeven aaa God Drieëeaig, opdat God alles ea ia allen zij. Wel verre dus dat het Koaingschap vaa Christus uitsluitend eea geestelij kemachtsoefeniag ia ea oader de geloovigen zou zija, is zij een wereldheerschappij, ja een heerschappij over alle creatuur, en beweegt zich de historie dezer wereld, ja, de historie van gansch de schepping, om dat Koningschap van Christus als haar allesbeheerschead middenpuat. Dat ziet, verstaat en weet de wereld niet. Onbewust ondergaat ze er de invloeden en de machtsoefeaing van, tot ze ia het eind tot haar schrik en verbazing als metoogen zien zal, hoe ze blind is geweest voor wat haar voortbewoog en haar gang beheerschte. Ea daarom, wel hem, wieas oog hier op aarde reeds voor die Koninklijke majesteit mocht geopend worden; in zijn Koninkrijk hem hier dienen mocht; en komt eens de ure van zijn scheiden van deze aarde, daarboven door zijn Koning wordt opgewacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's