Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

IV.

En gij zult mijn getuigen zijn. Hand. 1 : 8.

Uw eerste persoonlijke verplichting, waaronder ge jegens uw Koning staat, is dat ge hem belijdt; de tweede, die zich hi«r vanzelf bij aansluit, is dat ge een getuige voor uw Koning zult zijn. Belijden en getuigen zijn na verwant, maar toch strikt onderscheiden. Belijden strekt om het aiat verborgen te iaten blijven, dat gij u persoonlijk in dienst van uw Koning hebt gesteld; dat ge, tegenover de wereld, u hebt aangesloten bij de zijnen; dat ge bij da groote tegensteiliisg tusschea Christus en de wereld, voor Christus partij hebt gekozen, en dat ge, wal verre van u hierover te schamen, er prijs op stelt dat men dit omtrent u wate. Bij het belijden regelt gij uw eigen positie, voor wat den Christus aangaat, tegenover hen die den Christus verwerpen. Door het belijden komt ge er voor uit, dat ook gij Christus als Koning erkent, dat ge wenscht voor een discipel van Christus te boek ? .e staan, ea er prijs op stelt met de kudde van den eeaigen Herder gerekend te wordea. Getuigen daarentegen onderstelt wel belijdenis en sluit ook belijdenis in, maar alleen als gevolg. Iemand die optreedt om voor zijn Koning te getuigen, toont daardoor van zelf, dat ook hij het voor Christus opneemt en voor herti uitkomt, maar hét getuigen als zoodanig gaat uit van ander motief, e a mikt op ander doel. Wie als getuige van den Christus optreedt, doelt niet op zich zelf, maar op hem, voor wien hij optreedt. Het is er hem om te doen, om die anderen voor Christus te winnen, of althans hen te wijzen op wat ze verwerpen, indien ze van den Christus afkeerig blijven, ea hun als waarheid te bevestigen wat ze in hun zelfverdwazing leugen durven heeten. Getuigen is niet hetzelfde als evangeliseeren of prediken. Het evacgeliseeren kan uitsluitead bestaan in de mededeeling en aankondigirg van wat de Christus was, sprak en deed, gepaard met een oproeping om het heil, dat in Christus geboden wordt, aan te nemen. Getuigen daarentegen onderstelt altoos, dat de waarheid verdacht, betwist of ontkend wordt. Getuigen onderstelt dat er een geding ïs, dat er zich een pleit aandient dat besleclit moet worden, en dat gij in dat geding als getuige voor den Christus en zijn waarheid optreedt. De „wolke der getuigen, " in Hebr. ii, is de groote menigte van hen, die in de worsteling tusschen Jehovah en de wereld, de zijde van den Messias kozen, en toen het moest, hun getuigenis zelfs met hun bloed beregeld hebben. Hier van daan komt het, dat de uitdrukking: getuige soms bijna gelijkluidend wordt met die van martelaar. Getuige heet in het Grieksch martyr, van dat martyr kwam bet woord martelaar en daart-an weer het woord martelen. Die beteekenis van pijn ondergaan, en foltering lijden, en het met den dood bezegelen, ïs niet de eigenlijke beteekenis, noch van het Grieksch martyr, noch van het woord getuige. Oiïs woord bloedgGtuigs zegt u, dat het gedood worden op zich zelf niet in „martelaar" inzit. Het woord «««^/jc^ wordt door taalkundigen geacht af te komen van een woord dat beteekeat: met zeker gezag aanzeggen, juist wat ook ons getuigen bedoelt. Oas v/oord mare, in den zin van gerucht, zou met dat martyr van éénzelfden stam zijn. Een „vttmaard man" is dan iemand van wien velen goed getuigenis geven. Gettdgen van den Christus verschilt alzoo daarin van het bloote amkondigen van den Christus in de Ei^angeiisatie, dat wie getuigt tevens voor de zekerheid en waarheid van wat hij verkondigt instaat, en die waarheid waarborgt. De grond van deze zekerheid au kan tweeërlei zijn; ten eerste uitwendig in datgene waarvan men zelf getuige is geweest, d. w. z. wat men zelf gezien en gehoord heeft, of in datgene wat men weet en zeker weet, omdat anderen, die men vertrouwt, het zagen of hoorden. Maar ook ten tweede kan die grond inwendig zijn en rusten in eigen geloofservaring. Wie zelf genezen werd, kan getuigen dat de medicamenten, die hém genazen, genezen kunsien. Ei zoo ook, wie zelf door Christus verlost werd, kan op grond van die eigen zielservaring getuigen, dat Jezu.s de Verlosser is. De discipelen die den Christus drie jaar lang volgden, hadden zijn woorden gehoord en zijn daden gezien, en konden alzoo als getuigen van Jezus optreden op grond van eigen uitwendige waarneming. Zooals Johannes 't zegt: „Hetgeen we gezien en gehoord hebben ea onze handen getast hebben van 't Woord des levens, dat verkoadigc-a we u." la de eeuwen die daarna k'.vamei), traden de getuigen van Christus op, niet op gfond van eigen waarneming, maar afgaande op het getuigenis der apos telen. Zooal.s Jezus het in het hoogepriesterlijk gebed bad: „Ik bid «iet alleea voor dezen, maar ook voor hen die door het Woord 'm mij gelooven zuikn." Maar reeds de apostelen lieten het volstrekt niet bij dit uitwendig getuigenis; ze voegden er wel terdege het inwendig getuigenis aan toe: „Wij weten, dat we uit den dood overgegaan zijn in 't leven, " Dit tweede, dit inwendige RU, dat de Heilige Geest in het hart der geiooyigen werkt, is ia alle eeuwen die daarna kwamen, steeds h^st stempel van dien inwendigen grond geweest. In de betuiging: „De Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderea Gods zijn, " lag steeds en ligt nog de grond van de zekerheid ea van 't gezag, waarmee wie voor den Christus als getuige optreedt, zijn getuigenis tegeaover de wereld aflegt.

Getuigen is spreken met gezag, zóó spreken dat men onvoorwaardelijk geloof eischt, en dat niet zoozeer op grond vaa uitwendige bewijzea die men bij bracht, noch op grond van logische redeneering die men gevoerd heeft, maar op grond van zijn uitspraak als zoodanig. Als ge bij den rechter wordt geroepen om getuigenis naar waarheid af te leggen, dan wordt u niet naar bewijzen gevraagd; die zal de rechter van instructie wel opsporen; noch ook naar den diepzinnigea beloop van het geding; laat dit aan uw pleitbezorger over.-Al wat aan u gevraagd wordt is, dat ge eerlijk, oprecht, volledig ea duidelijk zult mededeelen, wat ge ger.ien ea gehoord hebt, en dat ge, onder eede sprekende, ia zult staan voor de zuivere waarheid van uw woord. Wie getuigt, spreekt uit, vi-at hij betuigt vast en zeker te wetec. Omdat hij getuige is geweest van wat gezegd of gedaan is, 'daarom kan hij als getuige voor den rechter optrede? !. Steeds komt hel alzoo op twee dingen aan: i°. op mededeeling en 2". op instaan voor de juistheid van wat ge zegt, ea wei 'Ï laatste op uitweadigen of inwendigen grond, of ook op beiden te gelijk. Brengen we dit BU op uw getuigenis van den Christus over, dan houdt het in, dat ge, waar het noodig is, waar Christus miskend «of de waarheid omtrent den Christus geloochend wordt, moedig en onversaagd zult optreden, om de waarheid aangaande Christus vast te stellen, ets dat ge op grond van inwendige overtuiging voor de zekerheid hiervan zuit iiistaan. Van dat getuigen gaat een kracht uit, die de gewone aankondiging mist. Hoort men iernaad enkel een verhaal doen, allerlei uit hel Evassgelie mededeelen, en blootelïjk aankondigen wat de inhoud van zijn beiijdecis uitmaakt, zoo kan dit, als 't goed geschiedt, boeiend en interessant zijn, maar het grijpt de conscientiëü niet aan. Ziet ge daarentegen iemand optreden, die getuigt, é. s. iemand die uit innerlijke, warme overtuigicg, iastaat voor de waarheid vsn wat hij betuigt, en la zijn woord zijn hart 'laat meespreken, dan maakt dit de coascientiën onrustig, prikkelt tot toepassing op oas zeiven, en kan ons niet koud laten. We moeten er dan meê mede of we móeten er ons tegen verzetten. Een getuige brengt schifting iu de gemoederea te weeg. Hij bevredigt niet de nieuwsgierigheid, maar doet u gevoelen, dat wat hij zegt, uw eigen eeuwig wei of wee raakt, en dat ge óf zijn overtuiging tot de uwe hebt te maken, óf v/elbewust tegen zijn getuigenis als valschea onbetrouwbaar moet ingaan.

Deze plicht tot getuigen xm kleefc in het kindschap Gods. Ge kunt niet zeggen dat het getuigen een bijzoader iets is, waarvoor ge afzonderlijke gavea zoudt moeten ontvangen hebben. Tot getuigen voorden Christus is elk Christen als zoodanig geroepen. Niet, alsof daarom ieders getuigenis eender zou zijn. Veeleer loopt de aard van het getuigenis onder Christenen zser ver uiteen, kX naar iemands geestelijke ervaring rijker, zija inzicht breeder, zijn positie invloedrijker is, en bijzondere taleatea of gaven hem zija toebedeeld. Wie als man van weteaschap het talent bezit om, in het groot geding der wetenschap, den handschoen voor dea Christus op te nemen, zal veel rijker en oaversaagder getuigenis geven, dan de eenvoudige dienstbode in haar beperkten kring. Wie ia bijzondere mate de gave van het woord ontving, zal ia openlijke saamkomsten dit getuigenis veel welsprekender kunnen inklee» den en veel scherper op de conscientie kunnen doen werken. De man zal anders getuigen dan de vrouw, het kind anders dan de volwassene, de bewoner van het platteland anders dan de stedeling van hooger ontwikkeling. Ook wisselt de aard van het getuigenis naar den kriag van personen voor wie ge als getuige optreedt. Een moeder zal bij haar zoon of dochter anders van den Christus getuigen daa een student onder zijn mede-siudenten. Een man van zaken anders dan : cn sjeleerde. Een eenvoudige anders dan de rij k-ontwikkelde van geest. Zelfs de eigen zielservaring zal onderscheid maken. Wie door diepe wegen heen ging, zal anders getuigen dan wie Maar hoezeer dientengevolge het getuigenis in aard en wijj.e uiteenloopt en verschilt, in zijn grond en wezen blijft het toch altoos ééa. Het is altoos het stellen vaa eigea zekere, vaste overtuiging tegeaover de otswetendheid, den twijfel of de ^ontkenning. En nu is dit de les der ondervindiag van alle eeuwen, dat het weisprekendst woord, waarin dit eigen getuigenis ontbreekt, nooit ia de verte haalt bij den indruk, die op het gemoed v^ordt teweeg gebracht door iérnaüd, & •£. niet maar preekt, maar getuigt. Ta het getuigenis schuilt een vuur dat vuur ontsteekt. Het werkt uit het hart op 't hart. Nist alsof wie getuigt, zou bedoelen zichzelf te prediken. Dat ware een subjectief bederf van het getuigenis. Het is en moet altoos blijven een getuigenis van en voor den Christus, en zoo alleen kan het aan den eisch door Jezus gesteld: „Gij zult mijn getuigen zijn, " voldoea. Wie de krankheidshistorie vaa zijn eigen zielsleven uitstalt, predikt den Christus niet. Wat we zelf ervoeren is wel het steunpunt voor ons getuigenis, maar mag er tocii nooit de inhoud van zijn. Alleen eischt elk waarachtig getuigenis, dat wie 't hoort niet alieea erkent: „die man meent het, " maar ook: „de zekerheid van wat hij betuigt is hem gewis.”

In de twee eerste eeuwen der Christenheid was het ia hoofdzaak dit getuigen, waardoor de Christelijke religie zich zelf voortplaatte. Zooals de apostel het betuigt: men kon niet zwijgen, men moest spreken, de innerlijke drang perste, de noodzaak was opgelegd. Een wereld van aieuw leven, vaa nieuwe gedachten, van nieu-wemotievea overweldigde ca noopte tot getuigen. De slaaf getuigde aaa zijn mcdeslaaf, de man aaa zija vrouw, de kinderen aaa dè ouders, zelfs de minderen konden voor de meerderen niet zwijgen. Men gevoelde hoe heel zijn omgeving met geestelijke doofheid en blindheid was geslagen, hoe de meesten de grootheid vaa Christus niet zagen, er geen oog voor hadden, en voortleefden als was hij er niet. Ea daarom moest getuigd bij tijden ea ontijdea, dat hij er was, dat hij heerschte, dat hij als Koning zat aan aan de rechterhand des Vaders, en dat voor hem alle knie zich buigen moest. Ea velen bogen de kaie, en de Christelijke geestdrift ea daardoor de eers van Christus ontstak zoo vaazejf als eea loopend vuur, dat van stad tot stad voortging. In de eeuw der Reformatie ging het eveazoo. Er was ook toea rustelooze propaganda. Het gemoed was vol, ea had behoefte ea voelde draag om zich te uitea, en het getuigenis ging ia alle kringea en in alle gesprekken uit. Tot op zekere hoogte zag men nogmaals hetzelfde bij het Réveil in de eerste helft der 19de eeuw. Ook toen werd gezin na gezin, vaak onder de hoogere standen, hier èa in Zwitserland èa ia Frankrijk gewonnen. Van de dusgenaamde Separatisten en Vrieaden der Waarheid ging gelijke actie uit. Niet georganiseerd, maar door de uiting vaa wat de ziel vervulde. En het getuigen droeg vrucht. Bij het Leger des Heils vindt men iets dergelijks. Niet maar zelf belijdea en verder de wereld de wereld laten, maar rustelooze propaganda. Zelfs dieat erkend, dat het Methodisme, wat het getuigea voor Christus aangaat, aanspraak op waardeering heeft, al mag niet verheeld, dat èn het Leger des Heils èn het Methodisme ia het gemeen, meer philanthrophisch verdoolden poogt te redden, dan dat de eere dia dea Christus als oazea Koning toekomt, ia hun getuigenis op den voorgrond zou staan. Maar al mag deze eenzijdigheid niet verbioeaid, in al deze historische verschijnselen bleek dan toch, wat bezielende kracht er van het getuigen uitgaat, ea hoe het ia de eerste en voornaamste plaats door dit getuigen is, dat de Christelijke eere en de Christelijke invloed zich de eeuwea door heeft gehandhaafd. De Zending, goed gevat en recht verstaan, is evenzoo niet anders dan getuigea van Christus tegenover een volk dat nog voor de afgoden knielt of dea Isiam volgt. Het is altoos het getuigenis dat de belofte der overwiajiing in zich draagt.

Juist daarom moet het zoo diep betreurd, dat ia onze dagen zoo vele Christeaea diea draag tot getuigen niet in zich bespeuren. Wel belijden ze, en een ieder mag van hen weten, dat ze persoonlijk voor den Christus gekozen hebben. De Christelijke banier verloochèaen ze niet. Maar die persoonlijke belijdenis schijnt hun dan ook voldoende. Religie is een persoonlijke, immers private zaak. Waarom xoudea ze dan als getuigen optreden.? Ja, als men hen persoonlijk aanvalt, zullen ze, zoo goed zoo kwaad het gaat, zich verdedigea, ea, moet hst, desnoods vaa zich afsprekcB; maar dan komt de prikkel van de zij van dea tegenstander, daa is het zeifs^erweer, en daa is het niet de prikkel in hun eigea ziel om vaa Christus als hun Koaïng tegenover hua omgeving en tegenover de wereld te getuigen. Ga dan ook maar te rade met den kring van uw vrienden ea bekendea, en hoevelen zijn er dan niet, over wier lippen ge nog nooit het echte getuigen voor den Christus gehoord hebt. En gle hierbij vooral niemand alleen op anderen, maar raadplege een iegelijk ook zija eigen historie, en vrage hij zich af, waar en waaneer hij metterdaad, eigener bewegiag, en omdat hij niet zwijgen kon, bij wie af was gedoold of in locchening verviel, voor den Christus als onzen Koning getuigd heeft. Soms gaat 't zeifj zóó ver, dat ouders, wanneer hua eigen kind afzwierf, toch maar in het zwijgen volhardden, ea nooit aan het bezielde getuigen van den Christus bij hun eigea kind toekwamen. Dienstboden, van wie men weet dat ze ongeloovig zijn, komen en gaan zoo vaak, zoader dat er één enkele getuigenis van hun heer ea vrouw tot haar uitging. Broeders en zusters weten van elkaar dat de ééa gelooft, de ander niet, en kunnen toch duurzaam zwijgen. Moet er een woord gesproken, dan js immers de predikant cf ouderling daarvoor aangesteld. Leven vrienden en bekenden buitea den Christus voort, nu, dat moeten ze zelf wetea. Als mea zelf maar gelooft, Is het geestelijk egoïsme voldaan. Wie er nog iets beter voor staat, bidt daa tea miaste nog voor anderer tcebrenging, ook al kan het vurigst gebed nimmer van dea plicht tot getuigen ontslaan. Of liever, wie wezenlijk bidt, die getuigt ook vaa zelf. Het Is ééa draag die tot het bidden en getuigen uitdrijft. Maar bij zoo velen wordt de drang noch tot het éea noch tot het ander gevoadea. De anderen moeten maar voor zich zalf zorgen. Zeiven gelooven zij en hier vinden ze vrede in. En de eere van Christus Koningschap, maar immers, die zal de Christus zelf wel handhaven.

Nu is hierbij een misleidead element in het spel. Getuigen heeft niet plaats onder Christenen, getuigen is de plicht-van Christenen tegenover niat-Christenen. Wie zich in een Christelijke omgeving bevindt, gaat om met maaaen en vrouwen die zelf Christus als hua Koning eeren. Ia zulk een Christelijke omgeving nu kan er sprake van zija, om dea zwakke te prikkelen en den fiauwhartige moed in te spreken, of ook onder teedere vrienden te spreken en te getuigen vaa wat de Heere aaa ónzen geest gedaan heeft. Maar het eigenlijke getuigen voor het Koningschap van Christus zou geen zin hebben, zoo man saam is met mede-Christeaea die vaazelf den Christus als hun Koning huldigen ea eeren. Nu heet oader oas alles Christen. Nog zijn zoo goed als allen gedoopt, en op de bevolkingsregisters staan ze allen als professie doende van die Christelijke religie opgeteekend. En dit nu drukt op het getuigen. Oader Christenen getuigt men niet. Allen heeten Christenen. Waartoe zou ÜAtx uw getuigenis uitgaan? Maar juist hierin is de leugen. Wie zelf een oprecht belijder is, weet uitnemend goed, dat al wat Christen heet, daarom op verre na nog geen Christen is. De tucht is verslapt. En duizesden ea tienduizenden om oas heen, ea vlak ia oaze omgeving, die waarlijk vaa hun oageloof geen geheim maken, en gedurig hun lust verraden om de echte belijders te bespotten en te smaden, laat men toch rustig om zich heen leven, zonder dat ooit de conscientie prikkelt, om als getuige voor de eere vaa oazen Koning bij en desnoods tegea hen optreden. Men belijdt, mea leeft zelf Christelijk, maar men getuigt niet, en men leeft voort als hinderde het niet, zoo het Koningschap van Christus, vlak bij ons en in Onze omgeving, driestweg ontkend en geloochend wordt. Vaa hetgeen de Kerk tendeze te doen heeft, spreken we later pas. Ook vaa onze verplichting jegens oazea Koning op het gebied van wetenschap, kunst, staatkunde ea zooveel meer, ka» eerst later gehaadeld. We bepalen ons thaas tot de persoonlijke verplichting voor elk kind van God, om ia zijn omgang ea omgeving niette zwijgen vaa zijn Koning, maar te getuigen. Ea dan mag aiet verheeld, dat maar al te velea hierin niet alleea te kort schieten, maar er zelfs geen roeping toe gevoelen, en rustig voortleven alsof de plicht tot getuigen niet ook aan hen was opgelegd. En dit nu mag niet geduld, het kan niet worden vergoelijkt. Het is een ontrouw, waaraan we ons jegens onzen Koning bezondigen. Door Ananias ging het woord van Christus tot Paulus uit: Gij zult zijn getuige zija bij alle menschen\ (Hand. 22 : 15), en in den grond der zaak geldt dit nog voor ieder geroepene des Heeren. Het „Gij zult zijn getuige zijn", gaat tot elk geloovige uit.

Natuurlijk is hiermee geen ijveren zonder verstand bedoeld. De wijze kent tijd en wijze. Onbezonnenheid ware vooral hier misplaatst. Het getuigen richt zich bij een ieder naar zijn eigen positie en kring, en jegens den een zal het getuigea op heel andere wijze moeten uitgaan daa tegeaover den ander. De oprechtheid der duiven ea de voorzichtigheid vaa de slaagen zijn ons beide door Jezus aanbevolen. Ook zult ge de paarlen niet voor de zwijnen werpen. Maar dit alles ziet op 't hoe, niet op de zaak zelve, en niets kan u ooit vaa uw principieelea plicht tot getuigen voor uw Konittg ontslaan. Schuchterheid moet er in het heilige zija, en wee hem die het teedere bij het getuigen uit het oog verliest. Maar schuchterheid in het heilige kan nooit zijn een sluiten van den tempel, eea omzettea vaa het getuigea ia botweg zwijgen. Prediken kan men nog door eea daad do sa endoor goede werken, en dit is daa een prediking zoader woorden. Maar bij belijdea komt 't juist op 't moedige woord aan, ea getuigen zonder spreken is een ianerlijke contradictie. Een getuige die, door den rechter opgeroepen, kortweg zweeg, verzaakte zijn getuigeijpiicht. Ongetwijfeld, tegenover dat holle ia klankea vaa 't heilige spreken, kan niet genoeg herhaald, dat het Koninkrijk Gods niet in woorden is, maar in kracht. Maar bij het getuigen heeft zulk eea waarschuwiag geen zin. Getuigen is spreken. De hooge beteekeais van het geschrevea en gedrukte woord mag hierbij niet onderschat. Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor uit de prediking van het Woord Gods, Er zijn niet maar daden Gods, maar er is ook een Woord Gods, en door dit Woord Gods is het licht over de wereld opgeglansd. Het ziellooze woord is een holle klank, maar in het echte woord huist kracht. Zie maar, wat onmetelijke kracht van het woord in de pers en in publieke geschriften en op meetings en samenkomsten uitgaat. Getuigen nu is altoos zóó spreken, dat onze eigen ziel in ons woord trilt. Het woord is de hoogste gave door God aan zija menschenkind gegeven. Ook van het dier gaat kracht uit, en ook bij het dier merkt ge betoon vaa trouw en liefde op. Maar het dier spreekt niet. De mensch alleea heeft de gave van het woord oatvangen; die heerlijke gave die hem in levensverband zet met oazen Koaiag, die zelf het Eeup/ige Woord is, door welk Woord alle diagen geschapen zijn. Vandaar dat ook in óns woord scheppende kracht kan wonen, en 't is zulk een bezielend en leveaswekkend woord, dat in uw getuigen voor uw Koaiag moet uitgaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's