Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„hun arm, allen morgen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„hun arm, allen morgen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heere, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees hun arm allen morgen, daartoe onze behoudenis ten tijde der benauwdheid. Jesaja 33 : 2.

De profeet roemt in profetischen Heere wekt mij allen morgen. zin : De

En ook voor ons geldt dit letterlijk. Telkens als de zon weer boven de kim rijst, als een nieuwe dag aanvangt, als een nieaw stuk van uw laven begint, is de Heere uw God daar om u te wekken.

De indeeling van ons leren is niet een roenschelijke verzinning. Die indeelicg zelve is van uw God. Hij zelf maakt die indeeling door zijn zon. Eerst laat Hij haar ondergaan, en dan komt de nacht. En straks als zijn zon weer opgaat, dan breekt de dag weer aan.

Overdag leeft ge niét alleen, maar weet ge ook dat ge leeft; maar m den nacht Vergeet ge u zelf, verliest ge u zelf, weet ge van u zelf niets meer af. In den slaap geeft ge u aan uw God over. Hij doet u dan insluimeren, en bergt u weg in den slaap, en houd de wacht bij uw legerstede. Voor uw persoon duurt de dag niet

vier-en-twiatig, maar slechts zestien uren; eerst als ge ouder wordt iets langer, en die overige uren dan zijt ge weg. Die tellen voor u niet mee. Ze gaan buiten u om. En een droom die in den slaap voorbij u trok, is al de heugenis die uit die nachtelijke uren u rest.

Tot uw God u weer wekt.

En dan begint een nieuwe dag, en voelt en merkt ge aan uw vernieuwde kracht, dat er in die nachtelijke ure iets met u gebeurd is, dat er zorge dat er kracht en arbeid aan u besteed is, dat al 't loome in u is opgefrischt, en dat ge met nieuwe kracht aangegord, bezield en moedig den nieuwen loop beginnen kunt.

In die vernieuwde kracht hergeeft uw God u aan u zelf, wekt uw bewustzijn, en roept u op tot nieuwe levenstaak. Maar dan wil uw God ook, dat ge voor Zijn werk van den nacht een oog zult hebben. Dat ge allen morgen Zijns gedenken zult. Dat dank uit uw hart zal spreken voor wat uw God in die nachtelijke uren voor u gedaan heeft. Dank voor de vernieuwde kracht, die in uw bloed tintelt. Dank voor Zijn zon waarmee Hij u weer bestraalt. Dank voor het zelfbewustzijn, dat Hij u 's avonds ontnam en hu terug geeft.

En dat alles zoo, dat het wel waarlijk eiken nieuwen levensdag voor u zijn zal: Hij^ wekte mij ook dezen morgen.

Maar hierbij blijft het niet.

Uw God wekt u niet maar allen morgen, om Z u nu voorts aan uzelf over te geven, maar de Schrift zeet u ook, dat Hij allen morgen «w «/-« w wil zijn. Uw arm om u te dekken en te be G schermen; uw arm om u te leiden op uw pad; h en uw atm om u te dragen, zoo de weg voor e u te veel zou zijN.

De „ana des Heeren" is de zinbeeldige uitdrukking voor zijn sterkte en almacht, „^an wien", zoo vraagt de profeet, „is de arm des Heeren ga'openbaard geworden? " De psalmist juicht: „Gij hebt ons door Uw arm verlost". In het bekende lied heet 't: „Gij hebt een arm met machi". Als het aan de worsteling toekomt roept Jess ja uit: „Gij atm des H geren trek sterkte aan". En Messias roemt: „Daarom heeft mijn arm mij heil beschikt”.

Zoo bid en smeekt, zoo juicht en roemt de Schrift, als er uit benauwdheid redding kwam en heil daagde uit diepe ellende.

En daarom moet allen morgen het oog onzer ziel op dien „arm des Heeren" zien. In ons is geen kracht. Wij zijn in onszelven machteloos, De wereld waarin we leven, schept ons allerlei gevaa*-. Nooit weet ge, als de morgen begint, wat dien Ungen dag u wachten kan. En vrome zin wil, dal ge eiken morgen, van uw zwakheid en uw broosheid bewust, op zult zien tot de sterkte en de mogendheid des Heeren, om van Hem uit allen nood die komen mocht, uitredding en verlossing te verwachten.

Zoo moet 't zijn, ook al weet ge van geen naderend gevaar of van geen op u aankomend leed af, want esa sluier verbergt voor ons, wat ons warhten kan; maar zoo moet 't zooveel te meer zijn, als ge reeds bij uw opwaken het hart benepen voelt door bezorgdheid die u drukt.

Het wicht dier zorg mag nimmer op «w hart blijven drukken. Dan mist ge allen moed en alle bezielmg, en zoudt ge tot het volbrengen van uw dagtaak onbekwaam zijn. En daarom moet ge ailen morgen van uw eigen onmacht afzien, en opzien tot den arm des Heeren. Hij is uw zon, maar ook uw schild. En dat schild dekt u, omdat Zijn heilige arm het over u houdt uitgestrekt.

Hij, uw God, wekt u niet alleen allen morgen maar ook allen morgen is uw God weer de arm uwer sterkte.

Maar die arm des Heeren doet meer.

Niet alieen dekt Hij u met zijn schild, om u rust in het hart en daardoor moed voor den komenden strijd te geven, maar die arm des Heeren leidt u ook op uw levenspad.

Hij heft niet maar zijn schild over u op, om u nu verder aan uzelf over te laten. Allen morgen keert uw God weer tot u, om als uw goede Herder, als uw trouwe Vriend, en als uw veilige Leidsman, u voor struikelen op uw weg en voor afdolen van het pad te behoeden.

Verkwikkend doet het u aan, zoo ge des morgens na het ontwaken, uw lieven in den huislijken kring weer ontmoet. In de nachtelijke uten waart ge alleen, ook al sliept ge in eenzelfde vertrek. In de donkerheid van den nacht weet ge van uzelf niet af, en weet ge niet af van wie met u in eenzelfde woning sluimeren. En daarom is het eiken morgen een elkaar - weer terugvinden, elkaar weer als van nieuws ontmoeten, een elkaar weerzien, en weer rijk zijn in eikaars bezit.

Maar zoo moet 't u nèg heerlijker bij de weer ontmoeting met uw God zijn. In den slaap ver liest ge ook Hem. De verborgen omgang met uw God is afgesneden. Hij weet van u en ziet u, maar gij weet iii den slaap nieis vaa.Hem, en voelt zijn nabijheid niet meer.

En daarom is het ontwaken niet maar een terugvinden van uw lieven, maar ook een terugvinden van uw God. Hij wekt u allen morgen en dan hebt ge Hem weer, dan voelt ge zijn zalige nabijheid weer, dan zijt ge weer rijk in den stillen omgang met uw Vader die in de hemelen is. Zelfs is uw G^d de eerste die weer voor u opleeft, en is het bij Zijn licht dat ge ook uw magen en huisgenooten weer terug ziet.

En dan neemt uw God Zijn dagtaak bij u weer op, om u te leiden, u den weg te wijien waarop Hij wil, dat ge dien dag wandelen zult, en op dien weg gaat Hij mat u, verzelt u, gaat voor u uit. En juist dat stort u den moed en de bezieling in, om uw dagtaak, die Hij u oplegt, aanstonds te beginnen, er volijvetig heel den dag meê bezig te zijn, en in de avondure de vrucht van uw arbeid op Zijn altaar neder te leggen.

Allen morden wekt Hij u, en roept u toe: Zie hier ben Ik 1 En wel hem die een oor heeft, om dit roepen van zijn God eiken mor gen te verstaan, en genoegzaam diepte van leven om die nabijheid van zijn God te ervaren.

En dan komt, als de nood het eischt, nog dit laatste en teederste, dat uw God, als ge niet meer kunt, u opricht en u draagt in Zijn arm, gelijk de herder het lammeken draagt als 't niet meer voort kan, en gelijk de moeder het kindeken opneemt, en draagt en drukt tegen haar hart.

Het vader-zijn van God sluit t moederlijke niet uit.

Bij ons is de volle, rijke liefde van vader en moeder gedeeld, maar in God is, wat bij ons niet anders dan gedeeld kan zijn, één en in heilige eenheid saamgevat,

In onzen God bezitten we niet alleen de steunende en leidende liefde van den vader, maar ook de teedere, schier zeiden we, de troete lende liefde van het moeder hart; en ook, in God vinden we dat teedere zoo rijk en heerlgk, als 't in geen aardsche moeder schitteren kan. „Als' een gespeend kind bij zijn moeder", zoo moet onze ziel voor onzen God staan.

En dit nu is het zalige, dat onze God ons niet alleen eiken morgen wekt, en allen morgen dekt met Zijn arm, en ons leidt als onze trouwe Herder, maar dat Hij, als de weg voor ons te veel zou worden, en we dreigen in te zinken, ons met die teedere liefde dragen wil.

Dragen, zoodat we toch vooruitkomen, al kunnen we zelf niet meer voort. Dragen, zoodat we vooruitkomen, zonder de bange vermoeidheid van den gang door het leven ons te voelen drukken. Dragen, zoodat zijn arm onze steun en onze sterkte is. Ja, zóó dragen, dat Hij ons aandrukt tegen zijn Vaderhart, en we in de warmte die van dit Vadeyhart uitstraalt, zoo teeder gekoesterd worden.

Is het dan bij zoo teedere liefde onzes Gods niet beschamend, dat we nog zoo vaak den nieuwen dag beginnen konden, we zeggen niet zonder morgengebed, maar dan toch zonder dat klare, heldere inleven in wat onze God eiken morgen voor ons niet enkel zijn wil, maar is?

Zou het toch niet meer aan onze roeping als Gods kinderen beantwoorden, zoo we ons eiken morgen meer rekenschap er van gaven, dat het onse God zelf is Die ons allen morgen wekt; onze God Die tegen alle nood en gevaar zijn schild boven ons opheft; onze God, Die gereed staat, om ons op den weg te geleiden; en onze God, die teederlijk in allen nood des levens ingaande, dien nood van ons hart op Zijn hart wil overnemen.

De morgen is er weer als Gods zon in de natuur weer over ons opgaat, maar voor een kind van God daagt de morgen dan eerst ten volle, als hij zijn God eiken morgen weer ontmoeten mag en al den dag van zijn God niet scheidt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„hun arm, allen morgen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's