Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In de diepten der zee”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In de diepten der zee”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden ter neder werpen; ja Gij zult alle hunne zonden in de diepten der zee werpen. Micha VII : 19.

Na zija diepen val klaagde David zoo bitterijk : „Mija zoade is steeds voor mij", of gelijk et in onze berijming heet, hij zag zijn zonde ïich steeds voor oogen zweven". Zija zonde liet em niet los. Hij was rusteloos over zijn Godergende zonde bekommerd. Niets kon hem flsiden. En telkens als hij weer in de eenzaameid v/as, zag hij zijn gruwel weer voor zich.

En zoo moest het bij David, en zoo moet et aog bij elk onzer zijn, zoo dikwijls ons een erscbe zonde najaagt, die voor ons geloofsbesef og niet ten volle verzoend en uitgedelgd is.

Dan moet zich herhalen, wat ia de ure onzer ekeering in onze ziel doorworsteld werd.

Vóór de ure der bekeering werkt de zondaar ich over zijn zonde heen. Zijn gevoel voor het eilige is zoozeer afgestompt, dat hij gedurig ondigt, zonder te vermoeden dat hij 't doet. n loopt 't erger, zoodat zijn conscientie geaakt wordt, en bij hem 't besef van schuld aagt, daa zoekt hij afleiding, dan zoekt hij erstrooiing, om aan dit pijnlijk gevoel te ontomea. Hij speelt dea advocaat bij zijn eigen

geweten, om zich diets te maken, dat het zoo erg niet was, en pleit zich vrij. Én nauwelijks zijn eenige uren of dagen over zijn zonde heengegaan, of hij denkt er niet meer aan, en dompelt zijn zonde onder in den stroom der vergetelheid.

Maar in de ure der bekeering wordt dit anders. Dan speelt hij niet meer den valschen, omgekochten advocaat bij zijn conscientie, maar wordt zijn eigen aanklager. Dan laat de herinnering aan zijn zonde hem geen rust. Dan dregt hij uit den stroom der vergetelheid veeleer de lang vergeten zonden op, en haalt ze op het drooge. Dan is alle lust om te verbergen en te verhelen, hem vergaan.. Dan is er veeleer een dringende en levendige begeerte ia hem, om zijn zonde op het breedst uit te meten, zich als een ellendige voor zijn God te gevoelen, en uit die „diepte van ellende" naar zijn God te roepen.

En hij kan dit, omdat in die ure van het doorbreken des geloofs, de wolke van Gods verzoenende genade zich steeds breeder over hem uitbreidt en hem dekt. En vandaar de wil, de neigmg en de zucht om zijn eigen zonde in steeds pijnlijker uitbreiding zich voor te stellen. Immers hoe breeder zijn zonde zich uitspreidt, des te breeder welft zich over hem de wolke van Gods verzoenende ontferming.

Zelfs blijft het niet bij zijn verleden, en bij de gekende zonden die daaruit opdoemen. Hij dringt veeleer achter zijn persoonlijk verleden in de erfelijke zonde van zijn geslacht door, en voelt even sterk hoe ook zijn levea vol moet geweest zijn van „verborgen afdwalingen", gelijk de Psalmist ze noemt; zonden die hij niet zag, maar die Gods heilig oog wel waarlijk gezien heeft, en die nu als een geheimzinnige en onbegrepen schuld hem nederwerpen en verpletteren.

Waarachtige bekeering rust niet eer ze tot in de diepste diepte van het eigen zondig bestaan is doorgezonken. En eerst als de geredde ziel dan door God uit dien stroom van ongerechtigheden wordt opgetrokken, haalt ze weder adsm, en leeft ze op in de ondoorgronde' lijke genade van haar God.

Maar hieruit volgt in 't minst niet, dat dit verdrinken in onze zonde, dit verdrinken in den stroom onzer ongerechtigheden de doorgaande toestand blijft, of blijven mag.

In een geval als van David, dan ja keert dit onderdon) pelen in zijn zonde voor een oogenblik terug. Al kan een hskectdsnietvervanen, hij kan vallen. Diep'vallen zelfs. Endanmpet het tot een tweede bekeering komen, en ook bij die tweede bekeering moet aan de redding de wegsterviog aan zijn zonde voorafgaan. Maar dan is bet niet die grondbekeering, die het bij de eigenlijke bekeering was, maar de bekeering van die bepaalde zonde, waarin de verloste zich zelf en zijn God vergat. Dan is het niet de algemeen zondige staat van zijn wezen, maar die bepaalde zonde, die hem een oogenblik in vertwijfeling werpt, zijn vrede verstoort, zijn geloof wankelen doet, en hem terug dreigt te werpen in zijn afgescheidenheid van zijn God.

En dan natuurlijk moet het inleven in die 'bepaalde zonde klaar en diep zijn. Dan wordt hij voor die bepaalde zonde weer de aanklager van zichzelf bij zijn God. Dan moet die bepaalde zonde hem rusteloos voor oogen zweven. Dan kan het niet anders, of die bepaalde zonde moet ingedacht in al haar verfoeilijkheid. Ën dan moet zijn geest in hem zoo lang met die bepaalde zonde, waarin hij verviel, bezig zijn, tot hij er al de bitterheid van heeft ingedronken, en in heel zijn wezen voelt, hoe hij alle genade verbeurd en zich voor zijn God verwerwerpelijk heeft gemaakt. Dan mag hij er niet overheen weiken. Dan moet hij zijn zonde indenken, dan mag ze hem geen rust laten, en moet hij willig en uit drang der ziel zich weer zoo diep in zijn ongerechtigheid onderdompelen, tot zijn God ook nu komt, ea met eeuwige ontferming hem uit den hangen stroom optrekt en hem het geloof aan zijn barmhartigheid hergeeft.

Dan woidt het een tweede bekeering, als in Psalm 51. Eerst een weer sterven aan zijn zonde, en dan 't ontzondigen met hysop, en zoo eerst waakt de ziel weer op in de vreugde der verlossing.

Maar heel iets anders is het, als een ziekelijk geloof, ook zonder de aanleiding van een bepaalde zonde, er lust in schept, om ook na de bekeering in zijn zonde van voorheen en in zijn zondig bestaan telkens weer onder te gaan. En toch, zoo vindt ge bekeerden, waarlijk vrijgekochteu en verlosten, die in plaats van te juichen in de genade die hun deel werd, telkens in het eerste stuk der bekeering terugvallen, en gedurig drang gevoelen, om in het zondig verleden terug te grijpen, hun vroegere zonden zich voor oogen te stellen, zich in die zonden van voorheen weer in te denken, en zich te wennen aan een zielsbestaan, waarin de onrustige ziel rusteloos door de herinnering aan vroegere zonde gejaagd zal worden.

En dit nu mag niet.

De Heere onze God zegt ons telkens en telkens in zijn Woord aan, dat Hij onze zonde niet meer gedenken zal. Ons wordt niet maar aangezegd, dat de Heere onze God onze zonde vergeeft en verzoent, maar ook dat Hij ze uitdelgt, zóó uitdelgt dat ér niets van overblijtt. Ja, zoo, dat Hij ze werpt in de diepten der zee.

Dat „in de diepten der zee" is beeldspraak om uit te drukken, dat ze noch voor uw God, noch voor u meer bestaat. Wat wegzinkt irrde diepten der zee is voor altoos weg. Datkanuit de diepten der zee niet meer worden opgehaald. • Dat rekent niet meer mede. Dat is, als had het nooit bestaan. Dat telt niet meer. Dat verloor alle beduidenis en beteekenis. Dat is geworden, als ware het er nooit geweest.

En dit nu is het oprecht en waarachtig ge* loof in de vergiffenis, verzoen ing en verlossing. Juist zooals onze Catechismus het uitdrukt: „als hadde ik nooit zonde gedaan, ja, alshadde ik 't al zelf volbracht wat Christus voor mij vol bracht heeft." Uitwissching, tenietdoening, wegneming uit uw leven van al uw vroegere zonden, dat eerst is de volle rechtvaardigmaking, en het is alleen door het geloof dat ge deze volle rechtvaardigmaking grijpt.

Maar juist hiermee is 't dan ook in onverzoenlijken strijd, om gedurig in die zonden van het verleden terug te keeren met uw herinnering. Die pijnlijke zonden weer uit de diepten der zee te wiilen ophalen. Zich telkens weer buiten Christus en zijn genade te stellen, en altoos weer te willen wroeten in het siib van onze vroegere ongerechtigheid.

Zelfa kan satan hierin ons hatt verleiden.

Het terugleven in vroegere zonden kan een middel in satans hand worden, om den lust aan die vroegere zonden weer in ons wakker te roepen en ons tot nieuwe zonde te verleiden. Toen we zondigden, had ons misleid hart hierin lust. We voelden er ons door gestreeld, Er was iets in die zonden dat ons aantrok. onze begeerte voldeed, en ons prikkelde. EnI leeft ge nu met uw voorstelling, met uw ver­ o beelding daarin terug. Stelt ge dit alles weer voor u. Laat ge 't weer voor u opleven. Dan is, eer ge het vermoedt, de begeerte zoo licht in uw ziel weer wakker geworden, en ligt dezelfde zonde weer aan de deur van uw hart.

Meer dan één heeft het van achteren met schaamte en weedom des harten moeten bekennen, hoe satan hem door dat gedurig weer inleven in zijn vroegere zonden verstrikt had.

En juist daarin is het Woord onzes Gods zoo genadig, dat het ons niet alleen de verzoening en de volkomen uitdelging van onze zonden betuigt, maar dat het ons ook aanzegt, dat onze God niet alleen onze zonde vergeeft, doch ook dat Hij ze niet meer gedenkt; dat het voor Hem is, alsof onze zonde nooit bestaan had; en om ons dit nu met ongemeeue kracht aan te zeggen, betuigt Gods Woord ons, dat al onze zonden onvindbaar verzwolgen zijn in de diepten der zee.

Ware het ander& er zou geen zaligheid voor ü bestaan kunneii. Of hoe zoudt ge in het Vaderhuis ooit eeuige vreugde kunnen indrinken, zoo eeuwiglijk de heugenis uwer zonden u vervolgde, en ook in de heerlijkheid die komt, uw zonde u steeds voor oogen zweefde? Zaligheid is alleen denkbaar, zoo zelfs de heugenis van uw vroegere zonden van u is weggegaan, en noch uw God, noch uw eigen ziel uw zonden meer gedenkt. En in waarheid zal juist dit de triumf der genade zijn, dat het u voor uw eigen besef zal wezen, „als hadt gij nooit zonde gedaan".

Zult ge nu reeds hier op aarde den eeuwigen Sabbath aanvangen, dan moet dit volle geloofsbesef u ook hier doordringen en de ziel vrijmaken. Hoe dieper het geloof in uw ziel indringt, hoe meer ge eiken draad tusschen uzelf en uw vroegere zonden voelt doorgesneden, Hierin juist is de vrijmaking van de kinderen Gods. Ën met dankbaren jubel wandelen ze al de dagen huns lérens langs tiet strand van de zee van het léven, wetende dat in de diepten der zee al hun zonden verzonken zijn. Dat God ze niet meer ziet, en dat zij ze niet meer zien mogen. En daarom ^ijn ze in hun gedachten vervuld, niet meer met wat voor eeuwig verslonden is, maar eeciglijk met de onuitsprekelijke ge--nade huas Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„In de diepten der zee”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's