Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een briend der wereld.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een briend der wereld.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld. Jacob. 4: 4^.

In de wereld op zich zelve schuilt 't kwaad niet. Zelfs doen we aan de eere Gods te kort, zoo we al onze liefde van de wereld aftrekken, en in geestelijke zelfvoldaanheid met niet dan verachting op haar nederzien. Of heeft niet God zelf die wereld zóó lief gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon voor haar heeft overgegeven.' Is niet die wereld Gods creatuur.' En zal niet ook die wereld met haar wondere schatten den prijs en roem van Gods almogende kracht verheerlijken moeten.'

Maar anders wordt het, als de wereld een eigen, zelfstandig bestaan, buiten en tegenover God wil voeren. Als ze haar geest tegen den Geest des Heeren overstelt. Zoo ze haar Koninkrijk tegenover het Konink rijk van onzen God poogt op te richten. £n indien'ze nu ook u oproept en lokt, om u aan haar over te geven, in haar dienst te treden en aan haar glansen u te verslaven.

Dan toch is er geen sprake meer van die wereld in zich zelf, met haar onmetelijke creatuurlijke heerlijkheid, waarin de Heere onze God als haar Schepper en Instandhouder zijn majesteit openbaart, maar van het demonisch misbruik, dat die wereld van zich zelve maakt. Tot zulk misbruik is de onbezielde natuur niet in staat. Ook de dierenwereld kan zoo iets uit zich zelf niet volvoeren. Zulk een pogen, om de wereld aan haar Schepper te onttrekken en als een eigen, onheilige macht tegenover God te stellen, kan alleen van den mensch uitgaan. Alles heeft de wereld in haar macht en kan aan haar leven een eigen stempel opdrukken. Of liever, ook de mensch komt daar niet uit zich zelf toe, maar wordt er toe geïnspireerd door den onheiligen geest van den Booze.

Dan wordt die zich tegen God keerende wereld een soort persoonlijkheid, een macht, een heerschappij voerende afgod. Die tot afgod geworden wereld stelt dan de wet voor het leven; verordineert hoe het saam leven onder de menschen wezen moet; wat geest den boventoon zal voeren; wat gebruiken en manieren een ieder moet navolgen; waarmee we dwepen moeten; waaraan we onzen tijd en onze kracht en ons geld zullen toewijden; wie de talenten en genieën zijn die we als de „groote mannen oijzer eeuw" te eeren hebben ; welke litteratuur geliefkoosd zal zijn; kortom, wat in elk opzicht als mode regel zal stellen.

Om deze wereld-mode vormt zich dan een kring, die er zich aan verslaaft, en als minderwaardig een ieder uitwerpt, die er zich niet stiptelijk aan onderwerpt.

Nu staat natuurlijk, wie van Jezus is, tegen de aldus begrepen „wereld" lijnrecht over. Hij voelt terstond of hij meteen „wereldschen" of met een „Christelijken" kring in aanraking komt. Oi^er en weer werken hier voelhorens. De „wereld" merkt het terstond of ze met een „kind van God" te doen heeft, en een „kind van God" ruikt het onmiddellijk als de adem der „wereld" uitgaat. Er is hier tweeërlei geest, tweeërlei toon, tweeërlei ideaal. Wat den één warm maakt, laat den ander koud. Er waait hier tweeërlei, wind, en al naar de wind is dien het scheepke in zijn zeil opvangt, gaat de koers van het leven.

En toch komen we met die brute, krasse, alle aanraking afsnijdende tegenstelling in den regel niet uit. Soms wel. Dan namelijk, als de „wereld" in haar overmoed zichzelve vergeet en in het dierlijke en demonische verzinkt. Als alle schaamte wordt afgewenden, en de zondige brooddronkenheid haar hoogtij viert.

Dan is over en weer afsnijding en uitsluiting de eenig mogelijke positie. Dan staan »wereld" en Christelijke levenskring vlak en onverzoenlijk tegen elkander over. Dan gaat Johannes met een kemelhaar om de schouders de woestijn in, dan vliedt wie kan in de eenzaamheid terug, en is de „mijdinghe" der Doopers aan de orde.

Doch dit duurt niet. ZDO toch zou de Christenheid haar invloed op de wereld, nu in goeden zin genomen, geheel verliezen. En wat Jezus in het hoogepriesterlijk gebed bad : Ik bid niet dat Gij ze uit de wereld weg neemt, maar dat Gij ze bewaart in de wereld, zou zijn beteekenis inboeten. Reeds de apostel leerde 't zoo terecht: We kunnen niet geheellijk ons van de wereld afscheiden.

De tijdperken van schaamteloosheid en demonischen zin nu daargelaten, mag het contact met de wereld nooit geheel gebroken worden. Ook in de wereld ligt voor de discipelen en discipelinnen van Jezus een roeping. En de heilige kunst is nu maar, dat contact met het leven der wereld te bewaren, zonder dat de zondige, afgodische zelfverheerlijking der „wereld" onzen geest vergiftigt.

En dit nu komt hieraan uit, of ge in de wereld zóó verkeert, dat ge haar vriend wordt en toont te zijn, of wel dat ge als „een vriend van God" plichtshalve en zonder voor haar afgod ooit de knie te buigen, op de markt des levens met de kinderen der wereld omgaat.

Het speciaal Christelijk terrein is veiliger, en het is te verstaan, dat zoo velen zich liefst geheel op dat speciaal terrein terug trekken. Een predikant heeft een veel gemakkelijker positie dan de koopman.

Maar al zijn er cu zaker aantal personen, die zich geheel op dat speciaal terrein van prediking, van zending, van christelijke philanthropic enz. kunnen terugtrekken, voor de groote massa der christenen is dat niet het geval. Hun beroep, hun levenspositie, hun werkkring stelt hun den eisch, om midden in het leven te verkeeren, en dit juist maakt voor hen het gevaar, om in de wereld zich te verliezen, veel grooter.

En dan is het maar de vraag, hoe verkeert ge in die „wereld"? Als een vreemdeling of als een vriend >

Zet over die vraag u niet te spoedig heen. Er schuilt in ieder onzer een zondig ik, dat altoos vriend van de wereld is. Die wereld heeft zooveel schoons, zooveel aantrekkelijks, zooveel dat ons zondig ik toespreekt, vleit en boeit, en zelfs de waarachtig bekeerde voelt dien prikkel telkens opnieuw. Zonder dat zou er geen strijd, geen verzoeking in ons leven meer zijn.

Maar omdat ge in dien zin nog telkens den „vriend der wereld" in eigen boezem terugvindt, daarom zijt ge nog geen „vijand Gods" gesteld.

Het komt er maar op aan, of ge in uw hooger ik, in uw dieper zelfbewustzijn, in die wereld voor God en tegenover haar zondig drijven staat. Of wel dat uw Christelijk belijden slechts een mantel is, dien ge omhangt, en dat uw ware ik eerst uitkomt, als ge dien mantel eens afleggen en volop in de wereld genieten kunt.

Dan toont ge de wereld lief te hebben, en uw Christelijk belijden slechts als een last te gevoelen, en dan aaX\xm\i]kisvijand van God uw eenig ware naam.

Er is nog-een ander soort vrienden van de wereld, wien 't niet om haar zondige genietingen, maar om haar eere en haar prijs te doen is.

Deze herkent ge hieraan, dat ze de wereld sparen en met de wereld meedoen in het afgeven op het „geloovige volk."

Ze verbergen daarom hun Christendom niet. Soms zelfs kunnen ze zeer warm voor den Christus uitkomen. Maar toch altoos zoo, dat ze hiervoor een vorm zoeken, die de wereld niet stoot of kwetst. En hun doel is bereikt, zoo de wereld hen maar gunstig van de overige Christenen onderscheidt, en hun het getuigenis geeft, dat ze, nu ja wel Christenen zijn, maar zóó dat 't niet hindert. De wereld heeft dan voor dezulken niets dan lof. Zoo onpartijdig, zoo stipt rechtvaardig, zoo echt humaan. En het eind rs, dat ze in de kringen der wereld zich thuis gevoelen, met die kringen uiterst vertrouwelijk omgaan, en daarentegen het gezelschap der „geloovigen" mijden, en zich niet ontzien vooral onder hun vrienden uit de wereld telkens weer te doen uitkomen, dat ze op die „geloovigen" niet zonder medelijden neerzien, ja, desnoods bereid zijn, ze openlijk te weerstaan.

Nu zeggen we niet, dat de „geloovigen" hiertoe niet dikwijls aanleiding geven door kleingeestige bekrompenheid. En zelfs ontkennen we niet, dat er onder de „geloovigen" soms „vrienden der wereld" zijn van zeer bedenkelijk allooi.

Maar dit alles verontschuldigt deze zoekers van de eere der wereld niet. Het feit blijft, dat ze de vriendschap der wereld hooger stellen, dan de vriendschap van wie voor Jezus in de bres staan.

Dat merkt men in hun particulier, dat merkt men in hun openbaar leven.

En dat nu mag niet vergoelijkt. Het vloekt tegen de liefde, die Jezus voor elk van zijn getrouwen voor al zijn getrouwen vraagt.

De broederlijke liefde sluit de vriendschap der wereld uit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1908

De Heraut | 2 Pagina's

„Een briend der wereld.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1908

De Heraut | 2 Pagina's