Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

V.

Onderwijst alle volken, ze doopende. Matth. 28:18. Doet dat tot mijne gedachtenis. I Cor. 11: 24.

Geen twijfel kan alzoo toegelaten. De Christus zelf heeft gewild en bedoeld, dat zijn mystiek Lichaam ook in het zichtbare, uitwendige, zou uitkomen en optreden, en dat een waarneembaar instituut als zichtbare Kerk in de wereld positie zou nemen. Reeds de keuze, voorbereiding, roeping en aanstelling van zijn discipelen en apostelen, levert er voldingend bewijs voor. Alleen kon hier nog gevraagd worden, of dit alleen bedoeld was voor den tijd dat de apostelen in leven zouden zijn, dan wel of Jezus gewild heeft, dat ook na hun dood anderen hun plaats zouden innemen, om hun werk voort te zetten. Ten dezen opzichte nu voorshands slechts dit; we komen er later op terug. Vooreerst heeft Jezus uitdrukkelijk gezegd, dat het: „onderwijst en doopt" op alle volken van toepassing zou zijn, en elders verklaard, dat zijn Evangelie gepredikt zou worden „tot aan het uiterste einde der wereld", en dat dan eerst het einde zou zijn. Dat dit nu niet bij één menschenlevea kon volvoerd worden, en dan nog wel door slechts 12 personen, behoeft geen nader betoog. Zelfs thans, nu het cijfer der missionaire gezanten duizenden bedraagt, en de missionaire arbeid eeuw na eeuw rusteloos doorging, is nóg altoos deze last niet voleind, Het zou dus zijn, aan Jezus iets onredelijks en ongerijmds toedichten, zoo we onderstelden, dat het zijn bedoeling ware geweest, door twaalf gezanten, die stellig reeds hun halve leven achter den rug hadden, alle volken te laten onderwijzen en doopen. En is dit ten eenenmale ondenkbaar, en mag toch aan de volle en letterlijke beteekenis van Jezus woord, niet getwijfeld worden, dan ligt reeds in dit doopbevel over alle volken van zelf opgesloten, dat althans na den dood der apostelen anderen in hun plaats moesten treden, en dat Jezus dit zelf gewild heeft. De vraag hoe deze voortzetting van den dianst moest tot stand komen, laten we nu vooralsnog rusten; het is er ons thans alleen om te doen, aan te toonen, dat Jezus zelf niet kan bedoeld hebben, dat zijn Kerk met den dood zijner twaalf apostelen verdwijnen zou, maar dat integendeel Jezus zelf voortzetting van de zichtbare Kerk, ook na het aftreden van de apostelen van dit aardsch tooneel, beoogd en voorzien heeft.

Ook de zeven brieven, waarmee het boek der Openbaringen begint, kunnen deze stelling versterken. We lezen toch, dat deze brieven door Jtzus zelf, als we ons zoo mogen uitdrukken, gedicteerd zijn, met last ze aan de zeven gemeenten van Klein-Azië te doen toekomen. Deze zeven gemeenten nu werden niet rechtstreeks door Jezus' apostelen bediend. Andere personen waren in deze gemeenten aan het hoofd getreden; personen die hier met den naam van „engelen" betiteld worden. In onze overzetting toch staat: Schrijf aan den engel der gemeente die te Efeze is enz. (2 : i). Nu is deze vertaling zeker niet gelukkig, Aan wat wij een „engel" noemen, kan men geen brief schrijven. Een brief schrijven en verzenden kan men niet anders dan aan een mensch. Het woord, in het Grieksch hier gebezigd, beduidt dan ook letterlijk een gezant, een gezondene, een bode, en wordt uit dien hoofde ook voor engel gebezigd, 'overmits ook een engel een bode is, die van God tot de patriarchen werd uitgezonden, en evenzoo uitgezonden tot Zacharias, Maria enz. Beide vertalingen, zoowel die van engel als van geeant, zijn alzoo toelaatbaar, maar de eerste vertaling, die van engel, moet hier wegvallen, daar een briefaan een wezenlijken engel een ondenkbaar begrip is. Wel heeft men, met verwijzing naar hoofdstuk i : 20, gepoogd van den wezenlijken engel een soort zinbeeldigen engel te maken, zoodat de „engel der gemeente" beduiden zou „de gemeente zelve" als eenheid gedacht, maar ook deze gekunstelde uitlegging is met het bevel tot schrijven niet te verbinden. Te recht heeft men dan ook onder den „engel der gemeente" veelal verstaan „de opziener van de gemeente, " niet omdat hij een engel, «naar omdat hij een gezant van Christuswege bij de gemeente was. Bedienaar des Woords noemt men in het Latijn: erbi Divini minister, en minister is nog de titel dien de gezant van een koning bij een vreemd hof draagt. Men noemt zulk een persoon „buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister." En het is in dezen zelfden gedachtengang, dat ook hier de personen, die aan het hoofd van deze zeven gemeenten van Klein-Azië stonden, worden aangeduid als de gezanten die Christus bij deze gemeenten in missie had. Doordat ze in i : 20 als de zeven sterren worden aangeduid, die de Christus in zijn rechterhand houdt, komen ze hier niet als gezanten van de apostelen, maar als gezanten van Christus zdven voor, en de apostel ontvangt in last, om aan die zeven gezanten van Christus over te brieven, wat aan elk van deze zeven dienaren, met het oog op de hun toevertrouwde gemeenten, moest worden aangezegd. Doch is dit juist, dan ligt hierin een nieuw bewijs, dat Jezus zijn z'.chtbare Kerk niet tot de apostelen bepaald heeft; dat naar zrjn wil en bedoeling zijn zichtbare Kerk ook onder anderer bestuur en opzicht zich zou uitbreiden en voortzetten; en dat deze voortzetting wettig kon plaats hebben, ook al is het dat er geen apostel meer zijn zou, om Christus onzen Koning bij de gemeente te vertegenwoordigen.

Zoo bleek dan, dat Jezus wel metterdaad een instituut in het zichtbare en niet enkel het organisme van het mystieke Lichaam in het onzichtbare heeft gewild. Wel is en blijft het mystieke Lichaam de eigenlijke Kerk, en is het instituut slechts de uitschijning van dat L'chaatn in de zichtbare wereld, maar juist daarom hangen beide toch saam, is de ééne van de andere niet af te scheiden, en moet ook voor de zichtbare Kerk altoos weer op haar geestelijken achtergrond, in het mystieke Lichaam van Christus, worden teruggegaan. Met het oog hierop nu moet in dit verband gewezen worden op de instelling der Sacramenten. Voor zoover een Sacrament een zichtbaar teeken, een waarneembaar iets is, üat met het oog gezien en met de hand getast kan worden, behoort het tot de wereld der uitwendige dingen, Had alzoo Jezus bedoeld, dat de Kerk enkel geestelijk en ia het verborgene zou bestaan, zoo zou er van de instelling van Sacramenten geen sprake zijn geweest. Zal er een Sacrament bediend worden, dan moet er een zichtbare Kerk zijn, waaraan het bediend wordt; dan moeten er de aan te wijzen personen zijn, aan wie 't zal worden toebsdiend; en dan moeten er andere personen zijn, die macht en bevoegdheid bezitten om het te bedienen. Reeds uit de enkele instelling van de Sacramenten als zoodanig blijkt derhalve op nieuw en op onwederlegbare wijze, dat Jezus een zichtbare Kerk, die in het uitwendige op zou treden, bedoeld hesfc. Bij Jezus is geen halve wetenschap denkbaar. Wij menschen zouden iets kunnen instellen of in zwang brengen, waarvan we de verre strekking voor de toekomst niet aanstonds doorzagen. Waren dus de Sacramenten door de apostelen ingesteld, dan zou men 't zich nog denken kunnen, dat ze de beteekenis hiervan voor de toekomst niet geheel doorzien hadden, en zou uit die instelling op zich zelve niet zijn af te leiden, dat zij het optreden en voortbestaan van een zichtbare Kerk op aarde gewild hadden. Maar bij Jezus staat dit geheel anders. Van al wat hij doet, verordent of instelt, stond elk later uitkomend gevolg hem klaar en duidelijk voor den geest. Zoo iemand, dan zag Jezus in elke zaadkorrel de volle plant met blad en bloesem. Door een Sacrament in te stellen, ook al ware het er slechts één geweest, postuleerde Jezus alzoo tot aan het einde der dagen een optreden van zijn Kerk in het aichtbare en waarneembare, met de personen die 't ontvangen en de personen die het uitreiken zouden, en den tastbaren, zichtbaren vorm, waarin het uitgereikt zou worden. Het kan ons dan ook in het minst niet verwonderen, dat de overgeestelijke secten, die de zichtbare Kerk te niet willen doen, en alleen aan het mystieke Lichaam vasthouden, te allen tijde tegen het Sacrament in verzet zijn gekomen; elk onderscheidend kenmerk van de Sacramenten geloochend hébben; en het Sacrament óf hebben afgeschaft, öftoteengezelschapslevensuiting verlaagd hebben. En even natuurlijk is het, dat de modernen, die het wezen zelf der Kerk te niet doen, reeds hier en daar tot de afschaffing van den doop zijn overgegaan, en het heilig avondmaal hoogstens nog als een soort liefdemaal in stand houden; aanstonds gereed om ook dit af te schaffen, ten einde niets dan een soort conférence over te houden, waarin over geestelijke dingen gesproken wordt, om, op gelijken weg voortschrijdende, in deze conférence almeer het geestelijke door het sociale te vervangen; tot in het eind de personen, die vroeger zulke conférences nog volgdeïi, van lieverlee geheel wegblijven en ten slotte wat nog een kerk heette, geheel doodloopt.

Allen die zich aan het Woord houden, hebben daarentegen de hooge beteekenis van het Sacrament voor het bestaan en het leven der zichtbare Kerk ten volle doen gelden, zeer wel verstaande. Jat juist in het Sacrament de ongeziene band tusschen het geestelijk, mystieke Lichaam des Heeren en de zichtbare Kerk tot uiting kwam. Niet alleen in het Sacrament, want die band komt evenzoo uit in de leden, in het ambt van de kerk, en in de prediking van het Woord, voor zoover het in der daad en waarheid geen prediking van eigen vernuft, naar aanleiding van een tekst, maar wezenlijke prediking van het Woord is. Toch neemt dit niet weg, dat in het Sacrament deze band tusschen het mystieke Lichaam en de zichtbare Kerk altoos het sterkst spreekt. In de leden der Kerk hebt ge te doen met al het verschil van de personen, en zelfs met de hypocrieten die wel in de Kerk zijn, maar elke aansluiting aan het mystieke Lichaam derven. Ia de voorgangers hebt ge evenzoo te doen met allerlei menschelijk gebrek, dat u op 't dwaalspoor kan leiden, en in de prediking mengt zich maar al te dikwijls het subjectieve van het menscheüjk talent, dat de objectieve waarheid van het Woord omsluiert, en zoo vaak verdringt. In het Sacrament daarentegen doet de mensch niet anders dan het Sacrament bedienen. Wel heeft men ook die bediening bedorven door allerlei toespraken, die allengs de meening ingang deden vinden, alsof die toespraak het eigenlijke en wezenlijke, en het Sacrament slechts bijzaak en aanleiding was, maar dit is bijkomstig misbruik, dat veld wint, zoodra de Kerk geestelijk verarmt, maar dan ook vanzelf terug wordt gedrongen, zoodra het geestelijk leven in de Kerk weer rijker v/ordt. Nog heugt 't de ouden van dagen onder ons, hoe de wezenlijke kinderdoop btj ons in een lange toepraak tot dé ouders ovci de opvoeding van hun kroost onkenbaar was geworden en hoe bij 't heilig avondmaal de roerende, sentimenteele toespraak van den predikant, velen het één en al was. Maar de iittkomst heeft dan toch geleerd, dat dit misbruik vanzelf weer weg gaat, zoodra het geloof terugkeert. Doop en avondmaal zijn thans onder ons weer op den voorgrond getreden en de roerende toespraak is vervangen door het lezen van een stuk uit het Woord, of door een kort woord van ernst, om het Sacrament in zijn heerlijkheid te doen glanzen.

Nu laten we de vele Sacramenten waarover onder de Kerken geschil bestaat, hier rusten. Ia het verband, waarin het Sacrament hier ter sprake komt, is het ons alleen te doen, om vast te stellen, dat de Christus Sacramenten heeft ingesteld, en dat de instelling van elk Sacrament, welk ook, de bedoeling om een zichtbare Kerk te doen optreden, in zich sluit. Al ware slechts één enkel Sacrament, 't zij alleen de Doop, 't zij alleen het Avondmaal, ingesteld, de bewijskracht van ons betoog zou onverzwakt blijven. En is dit zoo, dan is het geraden, in dit verband, alles terzijde te laten, wat nevelen kan doen opstijgen. Nu staat wat den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal be treft, het feit, dat Jezus deze beide Sacramenten heeft ingesteld, onomstootelijk vast. Noch de apostelen, noch de latere Kerken hebben deze beide Sacramenten eigener beweging ingevoerd, maar ze hebben ze bediend in gehoorzaamheid aan een doof Christus op hen gelegden last. Het is de Heere zelf die gezegd heeft: Gaat heen, onderwijst alle volken, dezelve doopende, " en die evenzoo in den laatsten nacht voor zijn lijden tot zijn discipelen gezegd heeft: doet dit ter mijner gedachtenis". Al komen toch deze laatste woorden alleen in i Cor. XI voor, toch staan ze geheel gelijk in waardij met wat 't Evangelie-verhaal ons boekt. Paulus toch zegt uitdrukkelijk in i Cor. XI:23, dat hij de traditie van het Avondmaal niet van de overige apostelen ontving, maar door een opzettelijke, rechtstreeksche openbaring van den Christus zelven; een feit waarop Paulus meer dan eens wijst, omdat juist deze zijne verhouding tot de overige apostelen, ter vaststelling-van de echtheid van zijn eigen apostolaat, voor hem buitengewone beteekenis had. Hij zegt dan ook niet: ik heb van de overige apostelen vernomen", maar heel anders: Ik heb zelf van den Heere ontvangen, hetgeen ik aan u overgeleverd heb." In wat de Evangelist verhaalt en Paulus ons mededeelt, ligt alzoo een dubbele bevestiging van hetzelfde feit, dat Christus niet alleen den Heiligen Doop, maar ook het Heilig Avondmaal heeft ingesteld, en beide Sacramenten sloten zich aan bij wat achter Jezus lag: e Doop aan den Doop van Johannes, het Avondmaal aan het maal van Pascha, o o t i Z t d C z d A s B l d e v l e i l g d d d m H Dat de Doop ook met de Besnijdenis in verband is gebracht, ziet op het gelijksoortige doel; de aansluiting aan den Doop van Johannes daarentegen raakt den vorm en de eigenlijke beteekenis, wijl in dezen vorm zich de reiniging door het water uitsprak.

De doop van Johannes beduidde overgang van levenskring in levenskring, en wel uit onreinen en onheiligen levenskring in een levenskring van heiligen aard. Johannes doop sloot zich aan bij den aiouden proselietendoop. Toen stond 't zoo, dat er twee levenskringen waren: de heidensche en de Joodsche. De Joden waren het uitverkoren volk. Hun land was het heilige land, hun Jeruzalem de heilige stad, hun tempel de heilige stede, en deze heiligheid had een dubbel karakter, dat van Levitische reinheid in het tastbare, en dat van geestelijke reinheid door het offer en den hoogepriesterlijken zegen. Wat bittere afgoderij en wat schampere zonde dan ook in Israel mocht ingeslopen zijn, naar Gods instelling bleef toch Israel zijn volk, en Israel's erfbezitting het van God gewijde land. Zoo vormde Israel in Palestina een geheel eigen levenskring, die principieel overstond tegenover alles wat daar buiten lag, en den levenskring der heidenen vormde. Maar hoe scherp deze twee levenskringen ook tegenover elkander stonden, er was toch overgang uit den heidenschen kring in Israel's heiligen kring mogelijk, en het is deze overgang die in den proselietendoop verzinbeeld lag. Wie dezen doop onderging, reinigde zich in dien doop van de smet van het heidensche leven, brak zelfs met eiken familieband in dien onheiligen kring, en ging, na alzoo gereinigd te zijn, in Israel's heiligen kring over. Doch nu treedt Johannes de Dooper op, en zegt het aan Israel aan, dat zijn ie venskring nog slechts een zinbeeldige heiligheid droeg, en dat de wezenlijke heiligheid, die voor God bestaat, niet in Israels volksstaat, en niet in de afstamming uit Abrahani ligt, maar alleen in een heel anderen, wezenlijk heiligen en veel hooger levenskring is te vinden, t. w, in het koninkrijk niet van Israel, maar in het Koninkrijk der hemelen. Gelijk hu de heidenen gedoopt moesten worden, om uit den onreinen heidenschen kring in den zinbeeldig heiligen kring van Israel over te gaan, zoo ook moesten de Joden uit den zinbeeldig heiligen kring van Israel in den essentieel heiligen kring van het Koninkrijk van Christus overgaan en moest alzoo de doop ook op hen worden toegepast. „Bekeert u, v/ant het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, en laat u dan door mij doopen", was daarom de korte inhoud van heel Johannes' prediking. Hieraan nu sluit de Christus zich aan. Hij zelf, als geboren Jood, laat zich van Johannes doopen, om ook naar het uitwendige recht zijn plaats als Koning in het Koninkrijk der hemelen te kunnen innemen, en uit de Evangeliën blijkt, dat nog tijdens Jezus' mwandeling op aarde, de doop is voortgezet. En toen nu Jezus op het punt stond m ten hemel op te varen, en dus het aposolaat in werking zou treden, gaf Jezus aan zijn apostelen den last, om al wie in den nieuwen, door hem gestichten levenskring zou ngaan, daarin op te nemen door den Doop. oo is het door de apostelen verstaan, die erstond aan duizenden dien Doop toebeienden, en zoo is het verstaan door heel de hristelijke Kerk, die steeds in gehooraamheid aan haar Koning, in zijn naam, en Doop gehandhaafd en toegediend heeft.

L Ditzelfde nu geldt ook van het Heilig b vondmaal, waarvan de inrichting zich aan­ a loot aan het familiemaal van het Paaschfeest. s ij Israel's Pascha was in Egypte het K am geslacht, en het bloed van 't lam aan en deurpost gestreken, opdat de verderfngel de bewoners van het huis sparen mocht. Zoo was het gebruik van het Paaschlam de zinbeeldige aanduiding van de verlossing van Israel uit den dood die Egypte bedreigde. Voor dit Paaschlam van Israel treedt nu de Christus zelf in de plaats. Ook zijn bloed zal vergoten worden, en de ergieting van zijn bloed zal in den nieuwen evenskring dien hij sticht, geheel hetzelfde ffect hebben. Buiten dien levenskring dreigt de zonde met den eeuwigen dood, maar binnen dien heiligen levenskring is verlossing van zonde en daarom behoudenis uit den Dood. En nu stelt Jezus het breken en eten van dat brood van het Paaschmaal, en het drinken van den wijn als zinbeeld n, ter aanduiding van de wezenlijke, geesteijke verlossing die zijn bloed zou aanbrenen aan een iegelijk die met dat bloed besprengd werd. Ook hier dus wordt uit wat bestond het zinbeeld genomen, en op en levenskring dien hij sticht, in geestelijken, . i. in wezenlijken zin toegepast. Gelijk e Heilige Doop in gemeenschap brengt et den nieuwen levenskring, zoo deelt het eilig Avondmaal mede, wat in dien nieuwen K w k t l h v t z u b m levenskring het essentieele is. De Heilige Doop aan den ingang en daarom slechts eenmaal; het Heilig Avondmaal de uitdrukking van wat in dien levenskring bezeten, genoten en gesmaakt wordt, en daarom gedurig herhaald. Eenmaal slechts beginnen we het levenslicht te aanschouwen, maar gevoed worden we van dag tot dag. Snijdt nu deze beide Sacramenten van het mystieke Lichaam van Christus af, en er blijft niets anders over dan een ledige vorm, en het Sacrament is weg. Plaats daarentegen èn Doop én Avondmaal in rechtstreeksch geestelijk verband met den Christus die ons als Koning bestiert en regeert, en alzoo met het mystieke lichaam, waarvan hij het Hoofd is, en beide. Doop en Avondmaal, worden Sacramenten van hooge geestelijke beduidenis, die ons met het eeuwige en onzienlijke in verband zetten, en een geestelijke kracht vertegenwoordigen, die alle aarsche kracht te boven gaat. Maar, en dit is voor ons nu gevoerd betoog de hoofdzaak, dit Sacrament van diep geestelijke beduidenis wordt toegediend in het uitwendige, en het is de Christus zelf die met het uitwendig door hem hier gestelde teeken, de geestelijke werking uit den hemel verbindt.

Zoo draagt het Sacrament een dubbel karakter. Het treedt in zijn uitwendigen vorm naar buiten, maar achter dien uitwendigen vorm schuilt de geestelijke werking, die de wereld niet ziet, en waarin de wereld niet gelooft. Eenerzijds rust alzoo het Sacrament in het mystieke Lichaam, maar ook anderzijds openbaart het zich voor het oog. Dit laatste nu kan het niet doen, of het mystieke Lichaam moet ook in een uitwendigen vorm van de Kerk zichtbaar worden, en zoo is het bovenal het Sacrament, dat den band tusschen het mystieke Lichaam en de zichtbare kerk vastlegt. Het Sacrament hoort tot beiden. Het ontleent zijn kracht en wezen aan het wezenlijke, mystieke L'xhaam, ea het straalt in de zichtbare kerk uit door zijn uitwendigen vorm. Had nu Christus niet bedoeld een zichtbare Kerk in te stellen, dan zou er van het Sacrament geen sprake zijn geweest, en zoo levert het feit, dat hij het Sacrament instelde, het onomstootelijk bewijs, dat hij de zichtbare Kerk bedoeld en gewild heeft, en zelf den band tusschen die Kerk en het mystieke Lichaam gelegd heeft. Ook zonder zichtbare Kerk zou het mystieke Lichaam bestaan hebben, ea ook zonder Sacrament, zouden Christus' geestelijke krachten hebben kunnen werken, zoo als er zelfs staat dat Christus tot de enkelen in het verborgene zal komen „en avondmaal met hen houden". (Openb. 3 : 20). Maar hiertoe heeft onze Koning zich niet willen bepalen. Het heeft hem goed gedacht ook in het zichtbare en waarneembare die geestelijke werking te doen spreken, enten deele zelfs heeft hij die geestelijke uitwerking aan een uitwendigen vorm willen verbinden. Eerst wie dit verstaat, knielt in diep ontzag voor de door niets geëvenaarde heiligheid van Doop en Avondmaal neder, en dankt zijn eiland, dat hij 't aldus in deze heilige teekeen verordend heeft. Maar dan volgt hieruit ok vanzelf de beteekenis van de zichtbare erk in het bestel van onzen Koning. Geen acrament is zonder een wel geordende ichtbare Kerk denkbaar. Alleen de zichtbare kerk kan het Sacrament tot stand brengen, handhaven en heilig houden. Er lijft alzoo geen twijfel mogelijk, of onze oning, toen hij deze beide Sacramenten nstelde, heeft' gewild, dat het mystieke ichaam zich in de zichtbare Kerk openaren zou, zoodat vervalt elk denkbeeld, lsof de zichtbare Kerk slechts een menchelijke stichting zou zijn. Het is onze oning die ze ons schonk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's