Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nu de Vereeniging voor Hooger Onderwrijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu de Vereeniging voor Hooger Onderwrijs

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 9 October 1908

Nu de Vereeniging voor Hooger Onderwrijs op Gereformeerden Grondslag straks voor de vraag zal gesteld worden, of zij harerzijds het door de Gereformeerde Kerken voorgestelde contract goedkeuren zal, dient onzerzijds w^el rekenschap te worden gegeven, waarom wij de aanvaarding van dit contract aanbevelen.

Gelijk wel vanzelf spreekt, kan hierbij alleen onderzoek worden gedaan naar de beginselen, waarvan dit contract uitgaat. Over de juistheid van elk artikel afzonderlijk en over de formuleering van elk artikel wenschen we geen oordeel uit te spreken. Alle menschenwerk is onvolmaakt, en ook dit contract, met hoeveel nauwkeurigheid het bezien en overwogen is, ontkomt aan die algemeene wet niet. Toch zouden we niet gaarne zien, dat op deze kleine onvolkomenheden te veel nadruk werd gelegd. Waar de Generale Synode slechts ééns om de drie jaar vergadert, zou amendeering van dit contract door de Vereeniging de afdoening niet alleen op de lange baan schuiven, maar z»Ifs vrijwel onmogelijk maken. De amendementen zouden eerst over drie jaar door de Generale Synode beoordeeld kunnen worden; allicht zouden ze door de Synode weer opnieuw geamendeerd v/orden, en zoo zou het concept-contract een bal worden, beurtelings door de Synode en de Vereeniging elkaar toegeworpen; en tot een beslissing kwam het niet. Naar onze overtuiging zal de Vereeniging daarom wijs doen, met het concept niet te amendeeren, maar met het te verwerpen of te aanvaarden, zooals het daar ligt. De vraag kan alleen zijn, of de Vereeniging geen principieele bezwaren heeft, waarop de aanvaarding van dit contract zou moeten afstuiten.

Zoodanig principeel bezwaar zou er zijn, wanneer de Kerken in dit contract alle zeggenschap opeischen over de Theologie als wetenschap, want daardoor zou niet alleen de grens tusschen School en Kerk worden uitgewischt, maar ook een beginsel worden ingevoerd, dat niet Gereformeerd maar Roomsch is. Hoe smartelijk het ook wezen zou, wanneer door verwerping van dit contract feitelijk een min of meer gespannen verhouding tusschen de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerken ontstond, de Vrije Universiteit zou ter wille van het beginsel, dat zij belijdt en voorstaat, voor die gevolgen niet mogen terugdeinzen. Ze zou dan in gehoorzaamheid aan God den Heere de breuke moeten aanvaarden, in de hoop, dat de Gereformeerde Kerken allengs tot beter inzicht zouden komen en de natuurlijke band tusschen beide weer hersteld kon worden.

Maar voor zulk een smartelijk en voor de Universiteit altoos bedenkelijk conflict met de Synode is bij het thans ingediende concept-contract o. i. niet te vreezen. Reeds het feit, dat alle Hoogleeraren der Theologische faculteit, die als praeadviseerende leden ter Synode waren, vóór dit contract gestemd hebben, biedt eenigen waarborg, dat dit contract niet ingaat tegen de beginselen, door de Vrije Universiteit steeds voorgestaan. Zelfs kunnen we nog verder gaan en zeggen, dat de grondgedachte van dit contract, reeds lang eer de Synode dit contract aannam, door de woordvoerders der Vrije Universiteit openlijk zijn bepleit en verdedigd als de juiste oplossing van dit vraagstuk.

De Generale Synode stelt zich toch in Art. I van dit contract op het juiste standpunt, dat de Kerken een zeker toezicht moeten houden op de Theologische Faculteit met het oog op de opleiding tot den Dienst des Woords. Dat toezicht is niet exclusief, alsof de Kerken alleen het recht zouden hebben om over de geschiktheid der Faculteit voor de opleiding en de zuiverheid der belijdenis van de hoogleeraren te oordeelen. Uitdrukkelijk wordt erkend, dat dit toezicht der Kerken staat naast het toedicht dat in den kring der Universiteit wordt geoefend Er is dus geen sprake van, dat door dit toezicht der Kerken de Universiteit in haar eigen kring belemmerd zou worden in wat haar roeping en plicht is. Er zijn alleen, indien men zoo wil, in plaats van één slot twee sloten op de deur gekomen. De Universiteit handhaaft haar eigen toezicht, maar aanvaardt het medetoezicht der Kerken.

En in de tweede plaats raakt dit toezicht de Theologische faculteit bepaaldelijk, omdat ze dienst doet voor de opleiding tot den Dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken. Er is dus geen .sprake van, dat de Kerk hier optreedt, alsof haar krachtens een Goddelijk recht het hoogste gezag over de Theologie als wetenschap toekomt. Trouv/ens, indien dit zoo ware, zou er zelfs van een contract geen sprake mogen zijn. Een contract wordt gesloten door twee zelfstandige partijen, waarbij alle rechten en bevoegdheden berusten op de aangegane overeenkomst en daarom ook met die overeenkomst staan of vallen. Geen vader zou ooit met zijn eigen kind een contract kunnen aangaan, om daardoor van zijn kind onderwerping te vragen aan het vaderlijk gezag. Juist in het aangaan van een contract ligt de erkentenis, dat beide partijen als vrije en zelfstandige machten met elkander onderhandelen. En al schenkt de eene partij ook aan de andere zekere rechten en bevoegdheden, waardoor zij bij dit contract gebonden wordt, ze bezit het recht dit contract elk oogenblik te verbreken en daardoor haar volkomen zelfstandigheid terug te nemen.

Het belang van zulk een contractueele verbintenis schuilt dan ook alleen daarin, dat de Theologische faculteit niet alleen ten doel heeft om de wetenschap in het afgetfokkene te beoefenen, maar dat ze tegelijk dienst doet voor de opleiding tot den Dienst des Woords. Zoo is het feitelijk met elke faculteit; de medische faculteit dient om ons geneesheeren te leveren, de juridische om ons te helpen aan advokaten en rechters, de literarische om ons leeraren te geven voor onze gymnasia. Daardoor treedt de school, hoe hoog haar wetenschappelijk doel moge zijn, met het leven vanzelf in verband. Ze mag daarom in die practische opleiding niet opgaan; ze mag geen africhtingsschool worden voor bepaalde ambten en betrekkingen. Maar hoe streng ze ook vasthoudt aan den eisch eener wetenschappelijke opleiding, ze heeft bij die opleiding toch ook te rekenen met hetgeen straks van haar leerlingen zal geëischt worden.

Ook voor de Theologische faculteit geldt hetzelfde. Waar onze Gereformeerde Kerken steeds gewild hebben, dat haar a. s. dienaren des Woords als regel een universitaire opleiding genoten, daar hebben de Kerken er ook belang bij, dat deze opleiding aan het door haar gev/enschte doel beantwoorden zal. Ze kunnen wel door haar eigen examens de leerlingen, die de Universiteit aflevert, laten keuren, en degenen, die óf van de zuiverheid der belijdenis afwijken óf niet genoeg wetenschappelijk onderlegd zijn, afwijzen, maar hierin ligt voor de Kerken toch geen genoegzame waarborg. Is die wetenschappelijke onbekwaamheid of die afwijking in de belijdenis de schuld der leerlingen zelf, dan zal zulk een afwijking een uitzondering blijven en geen moeite opleveren. Maar ligt de oorzaak hiervan, hetzij in de ongeschiktheid der hoogleeraren om onderwijs te geven, hetzij in ketterijen en dwalingen, die zij aan hun leerlingen verkondigen, dan zouden de Kerken in het ongereede raken, wanneer de oorzaak van dien misstand niet werd weggenomen. De kerken zouden dan wel alle candidaten, die van zulk een verdachte school kwamen, kunnen afwijzen, maar de nood der vacante gemeenten zou blijven bestaan. Er zouden geen Dienaren des Woords meer beschikbaar komen. Zoo zou men vanzelf water in den wijn gaan doen. De Kerken door iets minder streng te gaan examineeren; de candidaten door hun afwijkende gevoelens op het examen te verbergen. En het gif zou toch de Kerken binnensluipen. Men zegge niet, dat dit overdreven is. In de 17e en i8e eeuw hebben onze Kerken eiken candidaat op het praeparatoir en peremptoir examen gekeurd. Zeeland nam hun zelfs drie examens af. En toch heeft de historie geleerd, hoe weinig al die kerkelijke examens hielpen, wanneer het onderwijs aan de Universiteiten in verkeerden geest gegeven werd. Met de kruk van het kerkelijk examen alleen houdt men de ketterij niet buiten de Kerk.

Vandaar dat onze Kerken, zoodra dit vaaagstuk aan de orde kwam, ook invloed en medezeggenschap hebben begeerd op de Theologische faculteit zelf. Ze wilden, dat de hoogleeraren in de Theologie gebonden zouden worden aan de Belijdenis der Gereformeerde Kerk. Ze stelden op de Synode te Dordt zelfs een onderteekeningsformulier voor de hoogleeraren vast. Ze spraken zich uit over de vakken, die ze aan de Hoogeschool wenschten onderwezen te zien. Ze wilden bij de benoeming der hoogleeraren gekend worden, niet alleen om te oordeelen over de zuiverheid van belijdenis, maar ook over hun geschiktheid voor de opleiding. En dat alles vroegen de Gereformeerde Kerken, niet opdat de Kerk zou doen wat der School is, maar om waarborgen te hebben, dat de School metterdaad geschikte en getrouwe Dienaren des Woords voor de Kerken zoude opleveren.

Van de zijde der Universiteit nu kan er geen bezwaar bestaan om deze waarborgen aan de Kerken te geven, zoolang daarmede geen afbreuk wordt aan de beginselen, die dp Hoogeschool zelf belijdt, of aan de souvereiniteit, die haar in eigen kring toekomt. Ze kan bij eiken hoogleeraar, dien ze benoemen wil, eerst aan de Kerken vragen, of deze, wat de zuiverheid der belijdenis aangaat, bem vertrouwen, en zoo ze dit niet doen, tot een andere benoeming overgaan. Ze kan wat het studieplan aangaat, rekening houden met de eischen, die de Kerken bij haar examens stellen, mits ze daarnaast maar het recht behoudt zelve de methode van het onderwijs vast te stellen en ook in andere vakken onderwijs te geven, die ze uit wetenschappelijk oogpunt noodig keurt. En deze band zal te gemakkelijker kunnen gelegd worden, naarmate èn de School èn de Kerken uit dezelfde beginselen leven en dezelfde Belijdenis door beiden aanvaard wordt.

Tegen een dergelijk verband nu, bij behoorlijk contract geregeld, heeft men van de zijde der Vrije Universiteit nooit bezwaar gehad. In de Stellingen, die namens de Hoogleeraren, der Vrije Universiteit 15 Maart 1901 gspubüceerd werden, werd uit drukkelijk verklaard: „Ook afgescheiden van zulk een poging tot bevordering van meerdere eenheid (ui. door de Theologische Schooi en de Theologische faculteit saam te smelten) behoort de benoeming der Theologische docenten aan de Universiteit in verband met de Kerk als instituut «a(f«geregeld te worden. De Universiteit moei dit begeeren, opdat confessioneel conflict worde vermeden; en de Kerk als instituut moet er prijs op stellen iiaar oordeel te hebben èn over het confessioneel karakter en over de geschiktheid der hoogleeraren; alleen het oordeel over hunne wetenschap peüjke geschiktheid komt aan de Kerk als instituut niet toe. Blijven alzoo de twee inrichtingen (bedoeld zijn Kampen en Am sterdam) los naast elkander bestaan, dan behoort het te komen tot een nadere regeling bij accoord, die aan de Kerk als instituut het recht geeft tot gemotiveerde afkeuring over de belijdenis en geschiktheid der te benoemen of benoemde hoogleeraren."

Nog nader werden deze denkbeelden ontwikkeld door Prof. Rutgers toen hij op de jaarvergadering van de Vereeniging te Arnhem in 1901 dit onderwerp opzettelijk ter sprake bracht. Een nauwer verband met de Gereformeerde Kerken werd door hem gewenscht geacht en daarom voorgesteld, het bestaande contract te herzien „en daarin zulke wijziging te brengen, dat zoolang de overeenkomst niet door een van beide zijden is opgezegd, aan de Kerken nog meer zeggenschap wordt gegeven inzake de benoeming, de instructie, de eventueele schorsing en het eventueel ontslag van hoogleeraren in de Godgeleerdheid en inzake het toezicht op hun onderwijs; vooral opdat ten aanzien van de zuiverheid in de leer het beslissend oordeel aan de kerken wordt toegekend". Tegen dit voorstel is destijds door de leden der Vereeniging geen bezwaar gemaakt; veeleer werd het met blijkbare instemming begroet.

Vergelijkt men nu het thans ingediende contract met de hierboven genoemde uitspraken uit 1901, dan zal men zien, datde wijzigingen, door de Synode in het contract voorgesteld, zich op dezelfde lijn bewegen. De Synode wenscht meerder zeggenschap dan dusverre bij de benoeming, instructie, schorsing en ontslag der hoogleeraren en het toezicht op hun onderwijs. En wat de benoeming betreft, wil ze dat haar gemoti veerd oordeel zal worden gevraagd ènover de zuiverheid in de belijdenis èn over de geschiktheid voor de opleiding. Terwijl ze in zike de zuiverheid der belijdenis verlangt, , dat het beslissend oordeel aan de Kerken zal worden toegekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Nu de Vereeniging voor Hooger Onderwrijs

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's