Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor een zeer talrijk gehoor,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor een zeer talrijk gehoor,

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 33 October 1908.

Voor een zeer talrijk gehoor, dat de groote zaal van het Gebouw voor den Werkenden Stand tot de uiterste hoeken geheel vulde, hield Prof. Dr. J. Woltjer j.l. Dinsdag bij de overdracht van het rectoraat eene rede over het Woord, zijnen oorsprong en zijn uitlegging, waarvan de pers het volgende verslag bood.

De spreker begon zijne rede met er op te wijzen, hoe door de wetenschappelijke onderzoekingen, in het bijzonder der laatste vijftig jaren, de opvatting van spraak en taal belangrijk veranderd, en meer met het weren der taal in overeenstemming gekomen is. Haar vitiutn originis, dat zij in de eerste plaats het geschreven, zichtbare vtoord tot voorwerp van haar onderzoek maakte en eerst in verband daarmede het gesproken en gehoorde woord, heeft de taalwetenschap , eindelijk verloren: meer en meer werd ook de gesproken taal onderzocht, en dit gaf geen geringe winst, niet slechts daarvoor, maar ook wat het geschreven woord aangaat. Werd eenerzijds een dieper inzicht verkregen in de logische functies der taal in het algemeen, haar physiologic en psychologie — men denke slechts aan Wundt —, aan den anderen kant werd steeds duidelijker ingezien, hoe veelszins gebrekkig het geschreven woord het gesprokene weergeeft, hoe moeilijk het met name bij de talen uit vroeger eeuwen is, de doode letter als een levend woord te verstaan.

Bestudeering van dit vraagstuk bracht van zelf nader tot zijne oplossing: de verhouding van ziel, spraak en schrift kwam klaarder voor het bewustzijn te staan; en dit bleef niet zonder invloed op de theorie der uitlegging, de hermeneutiek. Deze toch steunt in de eerste plaats op een recht inzicht in de natuur en het wezen van het woord als uiting, uitdrukking, openbaring van den geest, waarin het zijn oorsprong heeft. Eene summiere beschouwing van het woord, zijnen oorsprong en zijne uitlegging zal dit duidelijk maken.

De oorspronkelijke beteekenis van woord z IS niet die van rededeel, maar van rede, \ F niet die van naam, maar van de tot uiting! k gekomen gedachte. Deze, of wil men liever, de zin, is de eenheid in de taal; niet de letters, de klanken, de woorden, gelijk reeds duidelijk blijkt uit de geschiedenis van het schrift, waarin oorspronkelijk de woorden t niet werden gescheiden. Wanneer men het enkele woord als het woord beschouwt, om daaruit den zin, de gedachte op te bouwen, die men dan alleen door een soort van overdracht van beteekenis „woord" kan noemen, — verlaat men niet alleen den historischen en natuurleken weg, maar komt ook voor tal van bezwaren en tegenstrijdigheden te staan. Het is niet overbodig hier de aandacht op te vestigen, waar, niettegenstaande Sayce en Fick reeds bijna 40 jaar geleden de meening hadden uitgesproken, dat de taal begint met den zin, niet met het geïsoleerde woord, ook de krachtige verdediging van hun opinie door Wundt deze verkeerde opvatting niet geheel heeft kunnen onderdrukken.

Dat echter inderdaad niet het enkele woord, maar de zin of de gedachte, door het woord uitgedrukt, als de eenheid in de taal moet beschouv/d worden, wordt voorts duidelijk, wanneer we letten op den oorsprong ­van het woord, d.i. het ontstaan van de rede, in de ziel van hem, die spreekt. Is denken zonder woorden mogelijk ^ Max Muller heeft het ontkend. Hij vergat echter, dat er niet alleen een bewust, maar ook een onbewust denken is: geschiedt het eerste meestal in woorden, het niet opzettelijke, onbewuste denken heeft niet in en door woorden plaats; terwijl tusschen deze twee uitersten wederom verschillende over-gangsstadiën liggen, die dikwijls niet toelaten te beslissen, of eene denkacte met bet woord vergezeld ging of niet.

Komt dus de opvatting, dat wij wat wij zeggen, uit de enkele woorden opbouwen, niet met het wezen van het woord overeen, evenmin bouwen we onze gedachten op uit de enkele discrete voorstellingen en begrippen, maar deze laatste zijn elementen, door analyse verkregen: de „Gesammtvorstellungf' is het oorspronkelijke, niet het oordeel en het begrip. Het denken zoowel als het spreken gaan uit van organische eenheden, die niet uit losse deelen zijn opgebouwd, maar wel door analyse in deelen kunnen ontbonden worden. De gedachte is eerder dan de uit haar geïsoleerde voorstelling; het woord-als-zin is eerder dan het daaruit afgezonderde woord-als-rededeel. Gedachte en woord-als-zin worden als geheel uiteengelegd in voorstelling en woord, als deelen. Dat leert ons de innerlijke ervaring. De functie van het woord-in-bij zonderen-zin, het enkele woord, wordt door deze beschouwing geenszins als van geringer beteekenis voorgesteld, maar tot hare juiste waarde teruggebracht.

Thans overgaande tot het derde deel zijner rede, komt de spreker tot de theorie van de uitlegging van het woord, de hermeneutiek, die op de natuur en den oorsprong van het woord moet berusten. Haar grondslag is eenerzijds de eenheid van het menschelijk geslacht, anderzijds het verschil onder de afzonderlijke thenschen. Zij heeft te beginnen met de geschreven taal, van deze uit moet zij opklimmen tot de levende, gesproken taal, van daar tot de gedachte. De tusschenschakel van het gesproken woord is en wordt nog dikwijls over het hoofd gezien, tot groote schade van de uitlegging: alleen door acht te geven op het onderscheid tusschen het gesprokene en gehoorde, en het geschreven en geziene woord, wordt men voor eene mechanische opvatting en uitlegging behoed. De psychologische verklaring moet de eerste zijn; de grammatische, historische, individueele en generische komen eerst daarna. Langs psychologisch-grammatischen weg kan men b. v. alleen een goed inzicht verkrijgen in de beteekenis der woordschikking; wat spreker door een korte bespreking van het Onze Vader tracht duidelijk te maken.

De uitlegger moet rekening houden met de middelen, die de gesproken taal bezit, om eene voorstelling of een begrip in den zin boven andere te doen uitkomen. Hij heeft te letten op den oorsprong van het woord uit de ziel en den geest van den schrijver. Hij moet niets in hem inbrengen en niets uit hem weglaten, en toch somtijds zijne meening helderder weergeven, niet BÜeen dan hij ze in woorden heeft uitgedrukt, maar zelfs dan hij ze gedacht heeft. Hij heeft te rekenen met bewuste of onbewuste motieven, die het woord van eenen schrijver in zijnen oorsprong beheerschen. Door een paar marquante voorbeelden van recenten datum tracht spreker deze beweringen te illustreeren.

Ten slotte stipt spr. aan, dat de door hem over het woord en zijnen oorsprong gegeven beschouwing niet alleen gegrond is in de natuur zelf van het woord, maar ook voortvloeit uit hetgeen de Heilige Schrift, in haar doorgaande strekking zoowel als in bijzondere gedeelten, leert aangaande de verhouding van het menschelijke tot het Goddelijke Woord.

Hierna overgaande tot de vermelding der Fata Academica bracht de Rector eerst dank aan den aftredenden Directeur, den heer Th. Ruys, voor diens trouwe zorg voor de Hooge School en riep hij een hartelijk welkom toe aan den nieuw optredenden Directeur, den heer D. Schut, waarbij hij den wensch uitsprak, dat diens groote bekwaamheden als architect mede dienen mochten om aan de Vrije Universiteit een betere woning te verschaffen. Het college van Curatoren, toch reeds onvoltallig, leed en wel gevoelig, maar toch eervol verlies, oordat de Koningin Mr. Th. Heemskerk, wiens toewijding aan onze Hoogeschool ankbaar herdacht werd, tot Minister riep. e herbenoeming van den aftredenden urator, Ds. B. van Schelven, werd met blijdchap begroet. Het overlijden van den vooritter der regeerings-commissarissen, - Mr. C. ijnackcr Hordijk, werd ook ook in onzen ring diep betreurd, omdat trots verschil van overtuiging steeds bij hem zoo groote welwillendheid voor onze School gevonden werd. De pogingen, om het aantal hoogleeraren met name in de juridische en literarische faculteit uit te breiden, hadden nog niet tot een afdoend resultaat geleid. Aan Dr. A. Kuyper, wiens benoeming tot Minister van Staat ook voor onze Hoogeschool een eere werd genoemd, werd op diens verzoek eervol emeritaat verleend; de band, die hem aan onze Hoogeschool bond, werd daardoor echter niet verbroken. Het aantal studenten, dat zich recenseeren liet, bedroeg 160, terwijl voor het eerst werden ingeschreven 22 studenten, waaronder 11 voor de Theologie, 8 voor de Rechten, 2 voor de Letteren, 2 voor de Wis-en Natuurkunde. Ten slotte tot de overdracht van het Rectoraat overgaande, vermeldde de spreker met leedwezen de ziekte van Dr. Geesink, die hem belette persoonlijk tegenwoordig te zijn, wenschte hem geluk met de onderscheiding, die hem ten deel viel door zijn benoeming tot ridder van den Nederlandschen Leeuw en sprak de bede uit, dat hij, spoedig hersteld, zijn taak als Rector zou kunnen opvatten.

Met groote belangstelling werd deze rede, die thans reeds in druk verschenen is, van het begin tot het einde aangehoord. Prof. Woltjer bezit in zeldzame mate de gave om ook zeer ingewikkelde wetenschappelijke vragen in klaren en duidelijken vorm voor te stellen. Zijn rede is nooit een rhapsodic van los aaneengeregen denkbeelden, die hoe schitterend ook, vermoeien en verwarren, maar, gelijk hij zelf het ideaal van het woord teekende, een streng logisch geordend geheel, dat door één wortel-gedachte wordt gedragen en daardoor eenheid en rust schenkt aan het denken. Op den inhoud dezer rede gaan we thans niet in; onze recensent zal dat ter zijner plaatse wel doen. Thans zij het ons alleen vergund uit te spreken, dat deze magistrale oratie zich waardig aansluit, bij hetgeen Dr. Woltjer ons vroeger schonk in zijn redevoeringen over Overlevering en Critiek, De wetenschap van den Logos, Ideëel en Reëel, en Beginsel en Norm in de literatuur. In dit vijftal oraties is voor hee> het gebied der philologie met vaste hand de lijn getrokken, waarlangs de verdere ontwikkeling zich te bewegen heeft. Ze vormen saam een wel aaneensluitend geheel, dat in kiem ons reeds een encyclopaedic der philologie biedt. Waar we voor deze jongste gave dankbaar zijn, moge de wensch worden uitgesproken, dat het aan Dr. Woltjer gegund worde, ook bij zijn zooveel omvattenden werkkring nog den tijd te vinden, de gedachten, die hij in dit vijftal oraties utt.«prak, nog nader uit te werken en tot een systeem te brengen in een Encyclo paedie der philologische wetenschap.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor een zeer talrijk gehoor,

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's