Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

IX.

Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zoo niet, ik zalu haastelijk bijkomen, en zal uwen kandelaar van zijne plaats weren, indien gij u niet bekeert. Openb. 2: 5.

Slechts in zooverre is de zichtbare Kerk metterdaad Kerk, als ze een openbaring is van het mystieke Lichaam desHeeren. Dit mystieke Lichaam is hier de ziel van waar het leven komt, en de Kerk in haar uitwendige gestalte is niets dan het lichaam waardoor deze ziel zich uit en in deze wereld werkt. Trekt nu de ziel zich uit het lichaam der zichtbare Kerk terug, zoo sterft ze, en houdt op Kerk van Christus te zijn, en dit is het wat Jezus uitsprak, toen hij de Kerk van Efeze bedreigde, dat hij „haar kandelaar van zijn pjaats zou weren, " of ook aan de Gemeente of Kerk te Laodicea te verslaan gaf, „dat hij ze zou uitspuwen uit zijnen mond." Hiermede nu is het uiterst moeilijke vraagstuk gesteld van de ontaarding eener Kerk, haar geestelijke versterving, en de breuke met eene Kerk die ophield Kerk van Christus te zijn. Ter voorkoming van misverstand lette men er nu wei op, dat de Kerk, d. w. z. de zichtbare Kerk, die heel de wereld omvat, nooit ondergaat, en dat in de Openbaringen van Johannes uitsluitend sprake is van het ondergaan en verdwijnen van texLplaatselijke Kerk! Het mystieke Lichaam des Heeren gaat nooit te niet, en vindt altoos, waar dan cok, de plaatselijke Kerken waarin het zich openbaart; maar hierin ligt niet de minste waarborg, dat het Lichaam van Christus voort zal gaan zich in elke plaatselijke Kerk te openbaren. Veeleer zegt de Schrift ons, dat dit niet vast is; dat zulk een Kerk ontzield kan worden en versterven; en dit juist wordt uitgedrukt in de beeldspraak, dat Christus alsdan den kandelaar van haar wegneemt. Van wat men een Landskerk genoemd heeft, spreken we hier niet. Een Landskerk, een nationale Kerk, een Vaderlandsche Kerk is een fictie. Ia een land, in een natie kunnen groepen van Kerken bestaan, maar die Kerken zijn altoos plaatselijk. Jezus spreekt niet de Kerk van Klein-Azië, zelfs niet de Kerken van Klein-Azië aan. Jezus richt 't woord tot elke plaatselijke Kerk afzonderlijk, en na eiken brief volgt dan de plechtige vermaning, dat alle Kerken dat woord tot die eene Kerk ook op zich zelf zullen toepassen. „Wie ooren heeft die hoore wat de Geest tot de Kerken zegt." Bij ons is dit wel vertaald door Gemeenten, maar er staat Kerken, en geheel de voorstelling, alsof Kerk de naam zou zijn voor al de Gemeenten in een land, zoodat de naam Gemeente op een enkele stad of dorp, en het woord Kerk op heel de natie zou slaan, is niets dan een verzinsel der verlegenheid. Een verzinsel dat in de Heilige Schrift geen enkelen steun vindt, maar omgekeerd door heel de voorstelling der Schrift lijnrecht wordt weersproken. Wie de Kerken nationaliseert en ze in landsgroepen saamvat, ontleent daarbij zijn maatstaf niet aan het wezen der Kerk, maar aan het leven der wereld en moet deswege wel op 't doolpad uitkomen.

De ééne onzichtbare, geestelijke Kerk des Heeren, die onder alle volken en in alle landen verspreid is, openbaart zich zoodra er op eenige plaats geioovigen optreden, die ten leven verwekt zijn, zoo deze openlijk voor de belijdenis van den Christus uitkomen, hierdoor ook van elkander afweten, en alsnu saam zich vereenigen voor den eeredienst; en alsdan is hetindeze welgeordende vereeniging, dat de Kerk van Christus plaatselijk uitkomt en herkenbaar wordt. Doch die plaatselijke Kerk is en blijft dan ook alleen zóó lang Kerk van Christus, als zij met het mystieke Lichaam des Heeren verband houdt. Wordt die band tusschen de plaatselijke Kerk en het mystieke Lichaam des Heeren slapper, dan verflauwt het leven der Kerk. En komt er ten laatste een oogenblik, waarop die band geheel scheurt, dan is er geen Kerk meer. Dan Itan er nog een ruïne overblijven, die men zoo noemt, juist zooals men een ruïne van een burgslot nog een kasteel noemt, al kan er niemand meer in wonen, maar een Kerk is het dan niet meer. Jezus heeft haar verlaten. Hij heeft er zich uit teruggetrokken. En *aar hij niet meer is, en niet naeer als Koning regeert, is de geestelijke versterving '"getreden. Op zich zelf ware het zeker denkbaar geweest, dat zulk een versterving "ooit, in niet een plaatselijke Kerk, ware ingetreden. Het laat zich denken, dat eeuw in eeuw uit, dank zij de wedergeboorte, de ten grave gedaalde geioovigen, , gestadig door nieuwe vervangen werden; dat ongeloof en afval van zulk een Kerk geweerd bleef; en dat, toen ook haar bestaan bedreigd werd, de Heere aldoor weer met nieuwe krachten des Geestes haar innerlijk bestaan sterkte. In dat geval zou de band met het mystieke Lichaam nooit verbroken zijn, ea de Christus in zulk een Kerk altijd zijn woning hebben, en zijn heerschappij uitoefenen. En mocht men die onderstelde mogelijkheid nu op alle Kerken toepassen, die eenmaal tot openbaring zijn gekomen, of zouden komen, dan zou er over heel de wereld nooit afval, nooit versterving van eenige Kerk plaats grijpen. Niet alleen de wereldkerk zou stand houden, maar ook geen van haar leden zou afsterven, en geheel de Kerk van Christus zou ongedeerd blijven tot den einde toe. Het koninklijk regiment is deze Kerk zou als van zelf gaan, en gelijk een kind, zoo lang het gezond blijft, van het Goddelijk regiment in zijn bloed, zijn zenuwstelsel en zijn spierweefsel nooitiets merkt, zoo zou ook de Koninklijke heerschappij van Christus in zijn wereldkerk geheel normaal.on-^ gestoord, en geheel organisch zijn toegegaan. iVIaar juist dat nu onderwijst de Schrift ons, dat niet hèt geval zou zijn. Veeleer v/ordt ons op allerlei manier, niet zoozeer theoretisch, maar in de feiten zelve geopenbaard, dat het leven der Kerk uiterst bewogen van aard zou zijn; dat gedurig misstanden en gevaren van afval zouden intreden, en dat deze gevaren volstrekt niet alleen van buiten, In smaad en vervolging, zouden dreigen; dat integendeel juist die vervolging een der uitnemendste middelen zou zijn om de Kerk bij betrekkelijke zuiverheid te bewaren, maar dat het eigenlijke gevaar de Kerk juist van binnen zou bedreigen, door het insluipen in haar leven van wereldsche of demonische werkingen, en door da gedurige ontreddering en vervalsching van het innerlijk geestelijk leven.

Hierbij nu moet, om een helder inzicht in den loop van het kerkelijk leven te verkrijgen, duidelijk aangewezen, waarin de band tusschen het mystieke Lichaam des Heeren en de zichtbare plaatselijke Kerk bestaat. Eerst als men weet waarin die band bestaat, kan men zich rekenschap geven van de v/ij ze waarop die band eerst verslapt, en tea leste scheurt. Nu spreekt 't vanzelf, dat die band allereerst gelegd is in het hart der geioovigen. Als er in een heidensch of Mohamedaansch dorp, waar dusver niemand den Christus beleed, iemand ten leven gewekt wordt, geestelijk wedergeboren wordt, tot bekeering komt en openlijk voor al de medebewoners van zijn dorp voor zijn belijdenis vaa den Christus uitkomt, zoodat hij werkelijk door Christus sn het mystieke Lichaam is ingelijfd en Christus bij hem woning heeft gemaakt, dan is er op dat oogenblik een aanrakingspunt met hst mystieke Lichaam des Heeren gekomen, en openbaart het mystieke Lichaam dss Heeren zich aldaar in dien éénen man of die ééne vrouw. Hiermede echter is in dat dorp nog geen plaatselijke Kerk ontstaan, en kan nog geenszins van een openbaring van het mystieke Lichaam in een zichtbare Kerk op die plaats geproken worden. De mogelijkheid hiertoe komt eerst, als er in diezelfde plaats meerdere personen tot den Heere bekeerd worden; zoo er meerderen zijn die in Christus worden ingelijfd; en zoo er ten laatste een kring van geioovigen ontstaat. Hoevelen hiertoe noodig zijn, is niet te bepalen. Zelfs waar er slechts drie zijn, laat zich reeds een gezamenlijk dienen van den Heere, zekere onderlinge verbintenis, en hiermee een aanvankelijk optreden van de plaatselijke kerk denken. Edoch, juist in die onderlinge saamverbinding van die enkelen komt reeds de zwakke zijde van de zichtbare Kerk uit. Voor zich zelf toch kan iemand ongetwijfeld met zekerheid weten of hij den Heere toebehoort. Voor zich zelf kan iemand zonder aarzeling en met volle geloofszekerheid betuigen, dat hij in het mystieke Lichaam des Heeren is ingelijfd. Van anderen daarentegen bezit hij die volle zekerheid niet. In den geestelijken omgang mag dit tot hooge mate van wederzijdsch vertrouwen gekomen zijn, boven het vermoeden uitgaan, en meer dan waarschijnlijk zijn geworden, toch kan men iemand nooit in zijn hart lezen, en de droeve voorbeelden zijn maar al te talrijk, dat wie voorheen scheen een echt kind van God te zijn, zich toch van achteren als een vijand des Heeren ontmaskerde. Er is geen quaestie van, of de elven hebben langen tijd ook in Judas een echt discipel des Heeren gezien, en in deze blijde onderstelling» geheel vertrouwelijk met hem verkeerd, en tóch is Judas geëindigd met zijn Heer en Meester zoo schandelijk te verraden, en moest Jezus 't over hem uitspreken, dat het dezen Judas beter ware geweest, zoo htj nimmer het levenslicht had aanschouivd. En daarbij komt nu, dat, zoodra het aantal belijders zich ook maar eenigszins uitbreidt, er van alle.? omvattend onderling verkeer, van intiemer omgang, en alzoo van gelegenheid tot geestelijke keur van verre geen sprake meer kan zijn. Ook nu nog behoort ge in de plaatselijke Kerk eener groote stad tot een kring van geioovigen, waarvan ge veelal zelfs den naam niet eens kent, laat staan, dat ge voor allen, hoofd voor hoofd, zoudt kunnen instaan voor hun wezenlijke toebrenging ten eeuwigen leven. Reeds hieruit nu volgt, dat het in de zichtbare plaatselijke Kerk onmogelijk is, uw saam vereeniging met al de leden dier kerk te doen rusten in de persoonlijke overtuiging die ge omtrent aller toebrenging tot den Christus hebt.

Ge gevoelt dus zelf, dat de band niet uitsluitend liggen kan in den band die de geioovigen aan Christus verbindt. Dit gaat wel op voor de onzichtbare Kerk, maar dit geldt voor de zichtbare Kerk niet, en kan er niet voor gelden. De Heere weet wie de zijnen zijn, maar wij weten het niet. Naar het oordeel der liefde mogen we het beste van elkander gelooven en vertrouwen, maar wat hier ten eenenmale ontbreekt, is de zekerheid, die grondslag voor uw handelen zou moeten zijn. Men heeft dit wel beproefd, en niet zoo onnatuurlijk was de poging die vooral op dorpen, waar men elkaar meer van nabij kent, vaak beproefd is, om elkander onderling te keuren, en alleen met de goed-gekeurden geestelijke gemeenschap te onderhouden; maar de onhoudbaarheid van dit stelsel trad terstond in het licht. Vooreerst toch brak men juist hiermede aanstonds het kerkelijk verband, liet de plaatselijke Kerk varen, nam tégenover haar een vijandige positie in, en stelde er het Gezelschap voor in de plaats. Van de plaatselijke Kerk was dan geen sprake meer, en in eenzelfde dorp vormden zich meerdere, op zichzelf staande kringen. Maar wat veel erger was, men streefde naaf het onmogelijke, men moest zijn keur telkens scherper nemen, sloot er gedurig weer enkelen uit. En ook, de éene kring kwam met zijn keurmethode tegenover den anderen te staan, en riiaar al te dikwijls liep het er op uit, dat een enkele heerschende geest, hetzij dan een man hetzij dan een vrouw, de keuring van allen op zich nam, en dat wie door dezen man of deze vrouw werd aangenomen, voor vol gold, terwijl een ieder dien hij of zij uitsloot, ook door de overigen werd uitgebannen. Dat er ook voorbeelden te over zijn, hoe zulk een mystiek gezelschap in bittere zonde verviel, kan hier aan zijn plaats gelaten. Doch ook waar dit uit bleef, was toch het resultaat vaak even droef, en liep niet zelden hierop uit, dat de Kerk als een overtollig iets aan zichzelf werd overgelaten, en dat alzoo een poging die oorspronkelijk bedoelde de Kerk te zuiveren en op hechter grondslag te vestigen, eindigde met de zichtbare Kerk in zulk een dorp te verwoesten. De vraag, waarvoor we staan, is niet, hoe de band gelegd wordt tusschen het mystieke Lichaam en de enkele geioovigen, maar hoe die band gelegd wordt tusschen het mystieke Lichaam en een plaatselijke Kerk. Dat hierbij nu óók in aanmerking komt de inlijvng in dit mystieke Lichaam van de enkele personen, spreekt vanzelf, maar even duidelijk blijkt, dat deze band aan de enkele geioovigen op zich zelf ongenoegzaam was, om den band ook met de plaatselijke Kerk, als geheel genomen, tot zijn recht te doen komen.

Bovendien, reeds op zich zelf ligt het voor de hand, dat bij de zichtbare Kerk de band met het mystieke Lichaam in iets zichtbaars moet uitkomen, en onmogelijk alleen te stellen is in de verborgen, innerlijke gesteldheid des harten; en zoo vinden we het dan ook, zoo we in de tweede plaats letten op het Sacrament, waarvan de beteekenis onder ons, niet in de eerste tijden der Reformatie, en met name niet door Calvijn, maar wel later, vooral in de i8de eeuw, onder den invloed der „Gezelschappen", maar al te zeer onderschat is. Van daar dan ook, dat de Dooperschen feitelijk het karakter van een Sacrament aan het heilig Avondmaal zelfs geheel ontnomen hebben. Dit kon niet anders. Wie het merkteeken van een zichtbare Kerk in iets onzichtbaars gaat zoeken, geraakt met zich zelf in tegenspraak. Nooit is met enkel onzichtbare gegevens tot de keur van echtheid eener zichtbare Kerk te geraken. Daar nu de Dooperschen toch hun steunpunt uitsluitend zochten in de belijdenis der volwassen personen, moesten ze wel het Sacrament terugdringen, dat omgekeerd het mysterie, overeenkomstig den aard der zichtbare Kerk, juist in iets zichtbaars stelt, En ge­ heel uit hetzelfde motief verklaart het zich dan ook, dat In het midden der i8de eeuw ten onzent, onder de pressie der „Gezelschappen", de gewoonte almeer optrad om het heilig Avondmaal niet te zoeken, maar veeleer te mijden. Bij de gezelschapstheorie hoort het intieme geestelijke Avondmaal, waarvan Jezus zei: „Ik zal komen en Avondmaal met hem houden, " maar niet het publieke Sacrament dat in de zichtbare Kerk, als zichtbaar merkteeken, bediend wordt. Ten leste zijn er dan ook wel Kerken geweest, waar een toestand intrad, dat alleen nog enkele ongeloovigen en halfgeloovigen zich om den heiligen disch schaarden, en dat al de trouwe belijders van den Christus wegbleven. In dit alles werkte de Innerlijke logica, die zich van zelf in de feiten heeft uitgesproken. Op zich zelf was het „Gezelschap" kostelijk, zoo lang het namelijk niet anders bedoelde dan geestelijke gemeenschap, onderlinge opbouwing in het heilige en onderzoek van Gods Woord. Maar het moest Kerkverwoestend worden, toen het zich feitelijk in de plaats der zichtbare Kerk stelde. En eenmaal dien weg op, kon het niet anders dan ook het Sacrament teniet doen. Het heilig Avondmaal werd gemeden en verliep, en de heilige Doop werd een geheel uitwendige ceremonie, In hoofdzaak strekkend om de ouders te wijlden op hun opvoedingsplicht. Opgevat in zijn Schriftuurlijke beteekenis is daarentegen het Sacrament, zoowel dat van den Doop , ^ls dat van het Avondmaal, niets minder dan de zinbeeldige en zichtbare handeling, waarin de Christus den geheimzinnigen band tusschen zichzelf als het Hoofd van het mystieke Lichaam en de zichtbare Kerk op aarde legt en bevestigt. Let er wel op, we zeggen niet den band met de enkele geioovigen ; die is gelegd in hun toebrenging en wedergeboorte en wordt bevestigd door den Heiligen Geest, die in hen werkt. Neen, het Sacrament legt en bevestigt dien band met de zichtbare Kerk en met de enkele geioovigen slechts In zooverre, als ze In deze zichtbare Kerk als leden zijn ingelijfd, en dat wel niet als hypocrieten, maar als levende leden van het Lichaam van Christus. De handeling In het Sacrament is de handeling van Christus zelf als onzen Koning. De uitwendige bediening van het Sacrament door menschen strekt hem hierbij slechts als voertuig en Instrument. Overeenkomstig het karakter der zichtbare Kesk kan het Sacrament niet tot stand komen, dan door den instrumenteelen dienst van menschen, maar zij verrichten hierbij niets dan het aan wezig doen zijn van het instrument. Van hen zelve behoeft hier niets bij te komen, en hoe minder er van hen bijkomt, des te beter. Het mag niet maar een aanleiding zijn, om nogmaals het menscheltjk woord te doen schitteren. Met opzet lieten onze vaderen daarom bü het Avondmaal niet vrij spreken, maar eenige kapittelen uit de Schrift voorlezen. Doch zelfs dit kan uitblijven. Het Sacrament van het Avondmaal is, dat het brood gebroken en de wijn uitgegoten wordt; dat er één Is, die brood en wijn uitdeelt; en dat er zijn die dit brood eten en dezen wijn drinken. Maar hiermee is het Sacrament van het Avondmaal dan ook van 's menschen zijde compleet. Het overige doet de Christus. Hij gebruikt dien instrumenteelen dienst van menschen, om alsnu zijn werk In de Gemeente te doen. Hij zelf is het die als onze Koning In het Avondmaal komt om ons geestelijk te bewerken en te benedijen. En dit nu doet de Christus bij het Avondmaal niet in u persoonlijk, maar in u als lid van zijn zichtbare Kerk. Het Sacrament raakt niet eerst uw persoon en eerst daarna door de personen de Kerk, maar eerst de Kerk, en u persoonlijk alleen In zooverre ge tot die zichtbare Kerk behoort. Wie dit niet verstaat en niet Inziet, zegt volkomen terecht, dat zijn Heiland en Koning hem evengoed particulier, In zijn huis en ia zijn bidcel opzoeken en zegenen kan, en blijft weg. Wie daarentegen verstaat wat Kerkverband is, en weet dat hij als lid der zichtbare Kerk nog Iets anders Is en la een andere verhouding staat dan in zijn particulier leven, die voelt dan ook dat de Heere hem ook in die bepaalde betrekking van lid der zichtbare Kerk een eigenaardigen zegen schenken wil, en zoekt het Avondmaal, om telkens opnieuw dien geheel eigenaardigen zegen van zijn Koning te ontvangen. Ook In uw physlek lichaam maakt het een onderscheid, of ge een verzwakte plek in uw lichaam door plaatselijke aanbrenging van een pleister doet opleven, of wel dat ge uw bloed sterkt, daardoor heel uw gestel in krachtiger positie brengt, en zoo ook die zwakke plek geneest. En evenzoo is er nu In het Lichaam des Heeren tweeërlei wijs van sterking. De eene persoonlijk, rechtstreeks zich op uw zwakke geestelijke stee richtend, en de andere die door heel het gesiel van j de Kerk op u inwerkt. Een gezond kerkelijk kven geeft u ook persoonlijk eengeestelgk^i sterking, die van anderen aard Is dan de sterking die u toekomt In uw particulier geestelijk bestaan. En < s5? ^^ sterking Is het nu die de Christus, als onze Koning, door middel van het Sacrament aan de waarachtige leden van zijn zichtbare Kerk doet toekomen.

Was nu de zichtbare Kerk eeniglijk een vereeniging, ontstaan doordat eenige toegebrachte geioovigen zich saim vereenigd hadden, om den eeredienst op te richten en In stand te houden, zoo zou er voorden Heiligen Doop, naast het Heilig Avondmaal, nauwelijks plaats zijn geweest. Het eerste Avondmaal zou dan een gewichtiger beteekenis hebben erlangd dan de volgende bedieningen van het Avondmaal, maar in den grond zou het Avondmaal volstaan hebben. Althans In later tijd. Nog niet in den aanvang der Christelijke Kerk, en ook niet bij de Zending. Waar iemand uit de Heldenwereld zich tot den Christus bekeert, was en is een afscheiding van de wereld aan de orde, die in den Doop haar zinbeeldige uitdrukking vond en vindt. Maar wie uit Christenouders geboren, en In een Christelijke omgeving opgevoed, nooit bulten het Christelijke erf geleefd heeft, maakt dien vroeger plaats hebbendeh overgang niet. Hij gaat niet uit de eene levenssfeer in de andere over, maar blijft waar hij was. Vandaar dan ook het telkens weeropkomen van de meening, dat wel het Heilig Avondmaal moet worden bijgehouden, maar dat de Heilige Doop zijn beteekenis verloren heeft, en slechts door misbruik in stand bleef. Den Doop verstaat men daarom eerst naar elsch, zoo men hem In verband brengt met het Verbond, met de opeenvolging der geslachten, en met het opkomen van het nieuwe geslacht uit het geslacht dat straks verdwijnt, d. i. zoo men de zichtbare Kerk niet opvat als een vereeniging van geioovigen, maar als een instituut, door Christus als onzen Koning ingesteld, om achtereenvolgens alle deVerbonds geslachten, In de orde waarin ze opkomen, te omvatten en te zegenen. Het vraagstuk van den Kinderdoop is dan ook niet te beslechten op zekere teksten uit de Schrift, die het waarschijnlijk maken, dat oudtijds ook kinderen gedoopt zijn. Het ontvangt zijn afdoende toelichting eerst, zoo ge de zichtbare Kerk opvat, gelijk ze In de Schrift bedoeld is, als een instituut dat onze Koning heeft ingesteld, om onder den band des Verbonds, den zegen der vaderen op de kinderen over te brengen, en de geslachten onderling te verbinden. Doch dan mag ook de Doop door u niet worden verlaagd tot een bloot werktÖglijke en zinbeeldige handeling, maar moet ge ook In den heiligen Doop een Instrumenteelen dienst zien, dien Christus als onze Koning gebruikt, om op mystieke wijze zijn geestelijke werking in zijn zichtbare Kerk op aarde In te dragen. Een Doop waarbij men de geestelijke handeling van den Christus uitsluit, is geen Doop. Hij alleen kan ook hier het instrument tot Sacrament maken. En het begrip zelf van Sacrament sluit alle denkbeeld aan een handeling waarin niet de Christus zelf optreedt, uit.

En zoo opgevat, komt uit het Sacrament als middenpunt, heel de gestalte der zichtbare Kerk op. Er moeten toch, zal het Sacrament tot stand komen, aangewezen personen zijn om het te bedienen, en aangewezen personen, aan wie het bediend wordt. Indien zóó-maar eenige menschen saamkomen, en een uit hen staat op, en besprengt een ander met water, of deelt het brood en den wijn uit, dan is van het Sacrament misschien een schijnvertooning, maar niet het wezen tot stand gekomen. Dat wezen kan eerst ontstaan, zoo de bedienaar en de genietende personen handelen In gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk, Zoo wie bedient, dit doet In naam van zijn Koning, en zoo wie het ontvangt, dit doet krachtens de ordening van zijn Koning, Het Sacrament moet van den aanvang tqj den einde toe uiting van gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk zijn. Die Koning verbindt zijn eigen geestelijke handeling in het Sacrament aan den instrumenteelen, zinbeeldigen dienst; maar zal het tot die geestelijke werking komen, dan moet die instrumenteele dienst ook beantwoorden aan den door hem gestelden elsch. Hij gebruikt het instrument; maar dan alleen, zoo het instrument is, wat hij bepaald heeft. Het Sacrament blijft daarom altoos het hart en het leven der zichtbare Kerk, en het is het Sacrament, dat geheel de gestalte der zichtbare Kerk regelt. Het eischt een bediening naar de ordinantiën des Heeren, en daartoe de aanwijzing van een geestelijk bestuur der Kerk, dat tot het bedienen van het Sacrament geheiligd en bekwaam

is. Het eischt zinnebeeldige teekens, die geheel beantwoorden moeten aan de instelling. En het eischt een kerkelijke regeling, die uitwijst, wie al dan niet het Sacrament zal mogen ontvangen. Daalt de beteekenis van het Sacrament, dan daalt ook het karakter der zichtbare Kerk, ontaardt en wordt vervalscht. En omgekeerd, leeft het Sacrament voor aliar besef weer in eijn oorspronkelijke beteekenis op, dan wordt vanzelf de zichtbare Kerk weer in haar waardy en beteekenis herkend, en wint het kerkelijk leven in kracht. Doch juist daarom hebben onze vaderen steeds met het merkteeken van het Sacrament, ook het merkteeken van de zuivere prediking des Woords verbonden. En ook hierop moet nader worden ingegaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's