Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Cbristus Koningschap en de Kerk.

XIII.

Die zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat hij ons zoude verlossen van alle ongerechtigheid, en zichzelven een eigen volk zoude reinigen, ijverig in goede werken. Titus 2 : 14.

Toegegeven kan worden, dat in buitengewone omstandigheden een gekerstend zijn ook van de groote massa zich denken laat. Toen in ons eigen land de harde strijd tegen Spanje's indringende macht werd gestreden, greep die strijd steeds breedere kringen aan, de bezieling van dien strijd werkte als met electrische kracht, en er zijn toen oogenblikken geweest, dat schier heel een stad in geestdrift opvlamde. Er ligt onder zulke omstandigheden in zoo heilige bezieling iets aantrekkelijks. Ten leste wordt heel de menigte er door aangegrepen. En voor zoover ge dan vraagt naar het meezingen en meejubelen, naar een deelnemen aan een ure des gebeds of aan een dankstond, of ook naar het aanhooren van een woord dat vuur spat, doet dan op zulk een oogenblik metterdaad zoo goed als heel de bevolking aan dit alles mee. Ia dagen van zware epidemie, gelijk vroeger met de zwarte pest, en nog van jonger heugenis, met de cholera, stormt alles naar het heiligdom om levensbehoud af te smeeken. Zelfs was het lange jaren op Oudejaarsavond in zwang, het anders vergeten Huis des Gebeds weer op te zoeken. Noch in tijden van epidemie, noch op den Oudejaarsavond droeg dit kerkbezoek intusschen een Christelijk karakter of zette het op het volk een speciaal Christelijk stempel. Wie dan opging deed het als lid van de burgermaatschappij en als lid van zijn gezin, met het oog niet op geestelijke, maar op tijdelijke nooden. En wat hier te lande in de dagen van onze worsteling voor het geloof te zien is geweest, vertoonde wel een oogenblik een hooger karakter, maar het hield dan ook geen stand, en maar al te duidelijk leert de historie ons, hoezeer reeds destijds onder onze geletterden en onder de meer aanzienlijken zekere tegenzin tegen het geloof of althans zekere onverschilligheid had post gevat, en hoe het in de laagste en ruwste klassen der maatschappij soms nog echt heidensch toeging, In echten, heiligen zin kan men van een Kerk, die heel het volk omvatte en toch haar heilig karakter niet verloor, bijna alleen spreken brj nieuwe volkplantingen, bij wier uittrekken naar het vreemde land een godsdienstig belang op den voorgrond stond. Toen de dusgenaamde Pelgrimvaders, die uit Delfshaven naar Amerika trokken, in hun nieuw vaderland een nieuwen volksstaat stichtten, toen bestond het volk van dien nieuwen staat aanvankelijk uit louter oprechte belijders, die het bewijs van de oprechtheid van hun belijdenis in hui vlucht uit het s vaderland met zich brachten. Ia zulk een buitengewonen toestand was kerk, staat en volk één. Uit zulk een hoog-zeldzame uitzondering is echter niet het minste gevolg te trekken voor het leven in de oudere staten van Europa. In deze oude staten toch greep volstrekt noodzakelijk in zulk een d Volkskerk één van deze beide plaats: óf de tucht brak de Volkskerk, of de Volkskerk brak de tucht en tastte allengs het wezen der Kerk zelve aan.

Er zijn metterdaad ook grootere steden geweest, waar in de i6de en 17de eeuw allen met de Reformatie meegingen, zoodat op een gegeven oogenblik de gehecle bevolking op het ledenboek der Gereformeerde Kerk stono; d-c-tut de Kerk behoorde dan ook als leden geheel de wilde bevolking van zulk een stad: de dronkaards, de in hoererij verlevenden, de ruwen, de geweldenaars, de vloekers, de dieven; juist zoo als het feitelijk in al zulke volkskerken Qog is. In elke stad van zestigduizend of meer zielen, schuilt wat men noemt een deel van de heffe des volks, en kan alleen een krachtige politie ook maar de gewone orde handhaven. Er zijn in zulk een stad in groeten getale lieden, die om God noch Zijn gebod geven, die het spotten met het geloof boven het geloof verkiezen, en die in niets de merkteekenen vertoonen, van tot den schaapsstal van den Christus te behooren. Behooren deze allen nu toch tot de Kerk, dan rust op die Kerk uiteraard de verplichting, om op hen toe te zien, hen te vermanen, hen van het Avondmaal te weren, en blijken ze onbekeerlijk, den kerkeltjken ban op hen toe te passen. Waren d s v k g m v d i o l t er dit nu slechts enkelen, zoo ware dit uitvoerbaar geweest. Maar had de kerkeraad van een groote stad metterdaad zulk een uitzuivering ondernomen, en had hij Z2 meenens doorgezet, dan zou al spoedig de uitkomst zijn geweest, dat de meerderheid buiten de Kerk stond, en alzoo geheel de Volkskerk ware gesprongen. Veilig kan men dan ook zeggen, dat dit niet is geschied. Wel viel in de eerste tijd met de kerkelijke tucht waarlijk niet te spotten, en toonde de Kerk herhaaldelijk den moed te bezitten, om ook personen van aanzien niet te sparen, maar toch is er van een uitzuivering der Kerk door voortgezette tucht; van dorpen spreken we nu niet, maar in onze groote steden ; van verre nooit sprake geweest. De Kerk behandelde enkele notoire of aangebrachte gevallen, maar de eigenlijk tucht over de openbare zeden ging van de politie uit. De Kerk kon het eenvoudig niet doen. Het getal van haar opzieners was daarvoor veel te klein, en waar uit dien hoofde reeds de tucht, die tot Christelijken wandel moest nopen, z DO bitter te kort schoot, was het natuurlijk, dat van de tucht, die de Christelijke belijdenis moest handhaven, zoo goed als niets kwam. Enkele notoire gevallen moesten dan den schijn redden, maar dieper in het leven en belijden van die groote massa der bevolking indringen, kon de kerkeraad eenvoudig niet. Alleen daaruit is het dan ook te verklaren, dat allengs de overgroote massa, ook al gebruikte men den doop nog, niet dan een geheel wereldsch beeld vertoonde, van een rank in den eenigen Wijnstok zijn niets afwist, dat ten slotte het meest drieste ongeloof zelfs onder de ouderlingen en in het eind ook onder de predikanten insloop, en dat de jaren er geweest zijn, dat van niet één predikstoel in zulk een massale Kerk, de prediking van het Evangelie te vernemen viel. Had de tucht kunnen doorgaan, zoo zou de Volkskerk te niet zijn gedaan, doordien de tucht al spoedig een zeer groot deel der bevolking buiten de Kerk had moeten zetten. Nu de tucht niet kon doorgaan, had de wereld zich van de meerderheid meester gemaakt, en allengs de Kerk van Christus in de Volkskerk vernietigd. We herhalen nogmaals: in dorpen, vooral in kleine dorpen, behoefde dit niet, maar in de sterk-bevolkte steden kon dit niet anders. Het is geen verwijt tegen eenige Kerk dat we hiermee uitspreken, we constateeren slechts een historisch, door niemand te weerspreken feit.

En hiernaast rees een tweede bedenking. In de kleine dorpen ging in de dagen der Reformatie veelal geheel de bevolking met den geestelijken leider mede. Verklaarde de pastoor zich voor de Reformatie, dan gingen alle inwoners mee. Maar ia de groote steden stond ook dit anders. Veelal bleef in deze steden althans een deel der inwoners bij de oude Kerk, en ging niet in de veranderde Kerk mee. Ook al werd de meerderheid Gereformeerd, een deel bleef Roomsch, hier kleiner, daar grooter; maar oms was het zelfs een zeer aanmerkelijk deel, een enkel maal zelfs de meerderheid die weigerde mee te gaan. En dit niet alleen, maar ook onder hen, die de hervorming der Kerk noodzakelijk keurden, gingen daarom nog niet allen met de Staatskerk mee, In Amsterdam b.v, waren steeds velen ie Menno Simons boven Calvijn verkozen, en weer een niet zoo kleine groep die Luther volgde. Van de Joden spreken we nu niet. Dit waren ingekomen vreemdelingen, maar dat waren zij die Roomsch kozen, of ook zij die Doopersch of Martinist werden, volstrekt niet. Die allen waren burgers van de stad, (z: er enkelen slechts uitgesloten), burgers die van oudsher tot de ingezetenen van het land hadden behoord, en die niemand buiten het volk kon sluiten. Ook dit nu maakte het begrip van Volkskerk in zulk een stad tot een illusie. Een Volkskerk moet heel het volk omvatten, en hier verkreeg men een Volkskerk, waar een aanmerkelijk deel van het volk buiten stond, vaak soms niet verre van e helft, en enkel maal meer dan de helft. Ging men er nu toch toe over om de Kerk, die lechts een deel omvatte, de Volkskerk te noemen, ZDO sneed men feitelijk een deel an zijn volk van het volk af en kromp den burgerstaat in. Iets wat te sterker uitwam, toen men aan deze andere burers wel niet de gewetensvrijheid ontnam, aar hen toch dwong hun eeredienst erborgen te houden, hen met plakaten bereigde, en hun het recht ontnam, om n den burgerstaat gelijke rechten uit te efenen.

En al erkennen we, dat de nood des ands in die dagen zulke maatregelen scheen j e eischen, en al wil men uit dien hoofde! p de maatregelen die in dit opzicht van den Staat uitgingen, rechtvaardigen, nooit kan daarom de Kerk vrij uitgaan, die aan het geloof geheel vreemde f? > 'toren op de aanhoorigheid tot de Kerk deed iav/erken. En toch ontwaarde men, vooral na de Remonstrantsche troebelen, maar al te zeer, hoe al wie bij den Staat belang had, zich niet om des geloofswllle, maar uit politiek belang dat men bij den Staatsdienst had, bij de Gereformeerde Kerken voegde. Niets zou natuurlijk heerlijker geweest iijn, dan zoo alle ingezetenen, alle burgers, en alle leden van het volk, zich uit gebondenheid aan Christus bij sija Kerk hadden gevoegd; maar het moest wel de Kerk in haar wezen vervalschen, zoodra een toestand intrad, dat men gemakshalve, of uit werelsch belang, bij de Kerk van Christus zich aansloot.

Nu heeft de Kerk van Rome zich ten deze gered, door tot op zekere hoogte de geestelijkheid van de ^erk af te scheiden. Wel wetende, dat in de groote massa het geloof niet dan tot op zekere hoogte doordringt, en het gevaar is ziende dat hierdoor de zuiverheid, en straks 'het wezen zelf der Kerk kon bedreigen, heeft zij den Clerus, \ de geestelijkheid, apart gezet, en maatregelen genomen, om zich voortdurend te verzekeren van een Clerus, die bij het geloof bleef en dit in volle kracht vertegenwoordigde. Ten volle gelukt is dit ook haar niet. Bederf is tenslotte ook in den Clerus ingeslopen, maar dit verkreeg ze dan toch, dat de Clerus over het algemeen bij de openbare belijdenis bleef, en voortging het karakter der Kerken te handhaven. Dit doel bereikte ze daardoor, dat ze over de opzieners van de plaatselijke Kerken, onder den titel van Bisschoppen of .Aartsbisschoppen, mannen van hooger autoriteit plaatste, die scherp op hen konden toezien, ze konden verplaatsen, en konden schorsen en vervangen. Voor het Karakter der Kerk besliste dan niet de groote massa, die men zoo goed het ging ia bedwang hield, maar het bestuur der Kerk. Dit bestuur kwam dan van boven af, stond in zeker opzicht op zichziif, en werd niet noodzakelijkerwijze aangetast door de afdolingen die in de massa der leeken voortwoekerden. Streng genomen keerde ook dit niet alle gevaar, maar het onderving dit toch op aanmerkelijke wijze, en ook in onze dagen ziet men weer, hoe de Kerk vaa Rome door deze haar inrichting er tegen weet te waken, dat niet de leiders der Kerk zelve worden meegesleept. Uitzonderingen gelden ook hier, maar over het algemeen kan men - eggen, dat de Roomsche geestelijkheid, om nu bij ons land te blijven, de laatste anderhalve eeuw wat wij zouden noemen orthodox bleef, en niet met de dsvalingen van het modernisme meeging. En terwijl er een tijd geweest is, dat in or ze groote steden schier alle protestantsche voorgangers van het Evangelie waren afgevallen, kan men zeggen, dat, als regel, alle pastoors aan de belijdenis van hun Kerk trouw bleven.

Deze splitsing van de Kerk in geestelijkheid en leeken, in clerus ea laici, is van het wezen .eener Volkskerk dan ook onafscheidelijk. Neemt de Kerk een geheel volk in zich op, gelijk dit bij de kerstening van Europa herhaaldelijk is voorgekomen, doordien men soms de lieden zelfs bij duizenden tegelijk in een rivier liet afdalen, om ze zoo in massa te gelijk te doopen, dan moet wel alle invloed van het volk zelf op de Kerk worden afgesneden, en moet het lot der Kerk geheel in de handen gesteld vaa de geestelijkheid. In eik volk is, om nu nog alleen van zijn zedelijk karakter, met terzijdelating van alle belijdenis, te spreken, een heffe, d. i. een bezinksel, een draf, een droesem, dat nog alle zelfbeheersching mist, in diep gezonken staat voortleeft, en van de hooge geestelijke dingen niets af weet. Nu kan men zeer begrijpelijk het standpunt innemen, om ook dit bezinksel, deze heffa v^ het volk, alvast maar in de Kerk op te nemen. Men verkrijgt daardoor op deze verwilderde massa altoos zekeren invloed, en kan trachten allengs zekere verheffing ook onder deze laagstaande massa tot stand te brengen. De Kerk is ten opzichte van dezulken dan niet een Kerk van belijders en van getuigen voor 'sHeeren Naam, maar een opvoedingsinstituut. Men verkrijgt over die massa allengs zekere geestelijke heerschappij, men heefc toegang tot haar, men kan haar woningen binnendringen, men kan ze vermanen, en, zij 'r ook op nog zoo zwakke wijze, aan een instelling van hoogere orde pogen te binden. We achten het zelfs zeer der overweging waard, in hoeverre het mogelijk zou zijn, zekeren band tusschen deze massa en de Kerk te leggen, zonder dat de verwilderde personen, die tot deze massa behooren, als p v o z m k h l d d o g l h S e g leden in de Kerk worden ingelijfd. Maar aangenomen eenmaal, dat men deze massa als zoodanig, zonder nader voorbehoud, in zijn Kerk opneemt, dan moet er natuurlijk tegen worden gewaakt, dat zij de Kerk niet overmeestert en niet in de Kerk haar laagstaand, wulpsch en ongeestelijk leven indraagt. Van het oogenblik af dat men de volhen doopte, moest dus wel aan de gewone leden der Kerk alle invloed op de Kerk ontnomen worden; moesten de leden Kerk volkomen passief worden gemaakt; en moest het zeggenschap over de Kerk in handen worden gegeven aan zeer enkelen, die een anderen stand in de Kerk vertegenwoordigden, en ^\& stand was de geestelijkheid. Was het dan al, dat de leden der Kerk in massa het Koningschap van Christus over zijn Kerk betwistten, of althans persoonlijk weigerden zich als onderdanen van Koning Jezus te gedragen, die geestelijke stand erkende Jezus Koningschap dan toch; en die geestelijkheid werd in het ambt gezet door bisschoppen die, onder vigueur van den stedehouder van den Koning, zijn actief leger verbeeldden. Indien Clerus was dan de eigenlijke Kerk, en wat voorts in die Kerk werd opgenomen, was feitelijk door den Clerus in gehoorzaamheid aan den Koning verbonden.

Opmerkelijk is het dan ook, hoe spoedig en hoe gemakkelijk dit bezinksel met de Kerk breekt. Tijdens de Reformatie zijn vooral daardoor de Kerken der Hervorming onmiddellijk in geestelijk gevaar gekomen, dat dit bezinksel, deze hefïe van het volk, al spoedig gebruik maakte van de gelegen^ heid om zich aan de heerschappij van den Clerus te onttrekken. Althans in onz; noordelijke provinciën dankt de Roomsche Kerk haar gezonder staat niet 't minst daaraan, dat in onze groote steden deze heffe van 'c volkmeerendeeis tot de Protestantsche Kerken behoort. In Noord-Brabant en Limburg is dit anders, maar staat de Kerk in massa dan ook minder hoog. En ia Roomsche landen, waar de Hervorming niet doordrong, en dus ook deze heffe van 't volk aanvankelijk bij de Roomsche Kerk bleef, ziet men dan ook hoe zich nu allengs een ver z ït tegen de Kerk georganiseerd heeft, dat soms ds helft der bevolking, en mser, meesleept. Zie 't maar aan Frankrijk, waar het kiezersvolk zich ia zijn groote meerderheid aan de zijde van Rousseau he^ft geschaard, en waar nu reeds over ds zeven millioea personen zich eenvoudig van de Kerk hebben losgemaakt. Ook bij ons begint zich hetzelfde verschijnsel te vertoonen, en geven bij de volkstelling steeds meerderen op, dat ze tot geen kerkgenootschap behooren. Wat velen hiervan nog afhoudt, is de Doop, de huwelijksinzegening en de begrafenis, doch ook hier komt men steeds meer overheen. Alleen werkt op de zeer arme volksklasse nog de bedeeling van de diaconie, het weeshuis en het oudemannenhuis. Geestelijk is men met geen enkelen band meer aan de Kerk verbonden; maar men kan in nood komen, bij de Kerk zit geld en bij de Kerk zijn gestichten, en de mogelijkheid om van dat diaconiegeld en die gestichten mettertijd voordeel te trekken, snijdt men liefst niet af. Ia het gewone leven daarentegen bekommert men zich om zijn Kerk schier niet, ziet er niet naar om, komt er niet en doet er niets voor; en als ge in zulk een stad dan nog een dusgenaamde Volkskerk viadt, die in naam over de tweemaal honderdduizend leden telt, neemt aan het actieve kerkelijk leven hoogstens een groep van vijftigduizend ersonen deel. Zoo lang er ook op geestelijk gebied dwang heerschte, boog men voor dien dwang en schikte zich, maar van het oogenblik af, dat op geestelijk gebied voile vrijheid is gaan heerschen, weekt deze massa ais vanzelf van de Kerk los, en blijft er hoogstens nog doof een geldelijken band aan erbonden. Dit maakt dan weer, dat de Kerk niet over de noodige middelen beschikt, m haar geestelijken arbeid en haar toeicht genoegzaam uit te breiden. Voor het inst op elke twee duizend menschen moest men over een leeraar en twee ouderlingen unnen be^hikken, al zou óok dan nog et geestelijk opzicht te wenschen over aten; maar hoe zou een Volkskerk als die te Amsterdam b. v. in staat zijn, een honerd predikanten aan te stellen.'' Er is aarom op dit standpunt maar één middel m zich te handhaven, en dat is de maatregel waartoe Rome overging: leeken en eestelijken scheiden, en allen invloed op de Kerk als instelling geheel in handen eggen van den Clerus.

Doch ook dan zelfs nog stuit men op et onloochenbaar feit, dat, naar luid der chrift, de onderdanen van onzen Koning en eigen volk vormen, iets wat de dooraaade verbinding van de Kerk met de volken der wereld uitsluit. Het geheel der menschheidis in volkeren ingedeeld; voor het burgerlijk bestaan is dit noodig; en alleen door die indeeling in volken en natiën is de menschheid in staat geweest zich te ontwikkelen en haar hooge kracht te ontplooien. En nu is het wel de leer der Schrift, dat de gekochten des Heeren gekocht zijn uit alle natiën en volken en tongen, maar ook dat het Lichaam van Christus zich over heel de aarde uitspreidt, en niet één volk maar de menschheid als geheel omvat, zoodat het zich niet bindt aan de volkeren-indeeling, doch zich richt tot heel ons menschelijk geslacht. Er is in Christus Koninkrijk geen Jood of Griek en geen Scyth of Barbaar meer, evenmin als er in Christus Kerk een man of vrouw is, maar allen die tot Christus bekeerd zijn, en onderdanen van onzen Koning werden, worden ingelijfd in een hoogere, van de volkerenindeeling onafhankelijke eenheid. Toch, dit geven we toe, zou men dit nog zoo kunnen verstaan, dat allengs alle volken, alle deelen van het menschelijk geslacht in Christus schaapskooi werden opgenomen, en dat eerst zoo ten leste die schaapskooi heel ons menschelijk geslacht omvatten zou. Doch dit juist leert de Schrift niet, eer weerspreekt ze dit, en dat wel op tweeerlei wijze. Ten eerste, doordat ze steeds de kudde van den eenigen Herder voorstelt als vormende slechts een klein deel van het totaal, en als staande tegen de menigte, die de wereld uitmaakt, over; en ten tweede doordien ze ons onderwijst, dat ónze Koning uit alle volken zich een eigen volk gekocht ea gevormd heeft. Onder het oude Testament, dit lijdt geen tegenspraak, was de Openbaring gebonden aan een bepaald aardsch volk, en in zooverre men ook de geioovigen van het Oude Verbond de Kerk noemen kan, was de Oud-Testamentische Kerk metterdaad een Volkskerk; maar da a ook met het bitter gevolg, dat vóór de ballingschap deze Kerk afgodisch vergiftigd was; dat Jesaia slechts een kring van getrouwen om zich verzamelen kon; j dat na de ballingschap slechts een deel van Israel terugkeerde: en dat zelfs dit deel zoo innerlijk verstierf, dat het zijn Koning aan het kruis sloeg, en bij dat kruis, met zijn priesters aan 't hoofd, jubelde.

Van die Volkskerk onder Israel is dan ook slechts een zeer klein deel in de Kerken van het Nieuwe Verbond overgegaan, en zelfs dat kleine deel leverde voor die Kerken nog zeer ernstig gevaar op, doordat het zijn oude Volkskerk in die nieuwe Kerken poogde vast te zetten; een gevaar alleen door de zeldzame veerkracht van Paulus bezworen. En daartegenover vinden we nu zoo weinig de voorstelling van een bekeering van alle volkeren, dat veeleer steeds de Kerk van het Nieuwe Verbond als een klein kuddeke optreedt, dat de wereld tegenover zich vindt, zich tegenover die wereld moet handhaven en die wereld uit eigen boezem weren moet. Waar is nu die wereld in uw vaderland, zoo heel het volk in de Kerk is, ' Ge brengt dan den strijd tusschen het Koninkrijk van Christus en de wereld in uw Kerk zelve over. Dat heel het volk als zoodanig tot den Christus bekeerd is, en voor hem als Koning de knie buigt, is bij een volk van vele millioenen een volstrekt ondenkbaar geval. Geheel de voorstelling in de Schrift van een tegenstelling tusschen Kerk en wereld wordt alzoo opgeheven, en ge komt tot een feitelijken toestand, die met de voorstelling der Schrift ir. al te openbaren en onverzoenlijken strijd is. Want ge kunt niet zeggen, dat de Schrift dezi tegenstelling alleen in den aanvang der Ciiristelijke Kerk stelt. Veeleer gaat rusteloos de profetie door, dat de tegenstand tegen Christus Kerk zal aanhouden, zal klimmen in heftigheid, en steeds dieper in het geestelijk wezen van ons geslacht zal indringen. Zelfs in het boek van de Openbaringen is geen sprake van een geheel gekerstend menschelijk geslacht, maar eer omgekeerd van een toenemende woede, waarin de wereld en haar geestelijke leiders zich tegen Christus Kerk keeren zullen. Het einde van het ontzettend drama is niet, dat heel de wereld bekeerd is, maar veeleer, dat de kudde des Heeren als een betrekkelijk kleine groep door de ongeloovige wereld wordt 'belaagd, en in deze ure des gevaars door de komst van haar Koning gered wordt. De uitkomst toont dan ook, dat al heet heel Europa gekerstend, de vijandschap tegen Christus' Kerk steeds aanwast. En dit nu vindt eerst zijn volle bevestiging daarin, dat de Schrift ons leert, dat onze Koning uit alle volken zich een eigen volk verkoren heeft. Doch hierover nader.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's