Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEUWJAAR.]

En God noemde het licht dag, en de duisternisse noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, ea het was morgen geweest, de eerste dag. Genesis 1:5.

Stetker dan anders heel het jiar ondergaan we bij de jaarwisseling dep overgang wm avond op morgen.

Het oude jaar staat in het teeken van den avond, het nieuwe jaar kondigt zich ons in den morgen aan. En dit ciet alleen om het licht der zon, dat bij het scheiden van het oudeia.3.r in donkerheid onderging, en met het /onge jaar, dat intrad, weer opgloort aan de transen, maar ook beeldspreukig, ook als uiting van die natuurtaai, waarin de schepping woorden geeft aan wat omgaat in ons hart.

De stemming van het oade jiar is altoos ernstig, maakt weemoedig, soms somber, en werpt doffe avondtinten over ons gemoedsleven. Ea daarentegen is de toon van het nieuwe jaar eer de toon van hope en geiukwenscb, iets van het purper van den dageraad dauwend over ons hart.

Het oude jaar trekt ons terug naar het verleden, het overstelpt u met den vloed der herinnering, met veel, o, gewisselijk, dat tot danken noopt; maar toch ook, onze God weet het, met zooveel dat het hart toeneep, en beklemde, nu nog zeer doet door boos zelfverwijt, of ons een wonde sloeg die nog nabloedt. Juist daardoor heeft de oudejiarsavond iets dat zoo sterk boeit door de spanning. We hebben het gevoel van deel te nemen aan iets gewichtigs, aan de begrafenis van een heel wereldjaar. En dan leeft voor een oogenblik heel dit jiarweer voor ons op. Het is of al wat in dit lange jaar gebeurde, in beeldenreeks voor het. oog onzer verbeelding voorbij trekt. Zóó begonnen, zoo doorleefd, en nu zoo besloten. Dan is het weg dat jaar, dan ontschiet het ons, dan neemt God die 't ons gaf, het van ons terug en bergt 't weg in het boek der historie. Ea den ernst van dien overgang maakt ons haU meê, en daarom' zijn het de slechtste oogenblikken van het jaar niet, die we onder den indruk van dien ernst, bij het afscheid van wat ons ontglipt, doorleven.

En dan komt 't laatste gebed van het lange aar, de nacht treedt in, en we leggen ons in de hoede onzes Gods te slapen, tot in den laten morgen de zon er weer is, en de eerste mijlpaal weer voor ons staat, waarbij we weer neerknielen, en straks het nieuwe pad onzes levens zich voor ons ontsluit. En dan zijn we in het nieuwe jaar.

Toen was het avond geweest, en zie 't is morgen geworden, en weer gaan we op ons levenspad verder !

Er zijn er ook onder ons, die zich te geestelijk voelen, om in die jaarwisseling warm meé te leven, 't Kerstfeest nog wel, hoezeer men in Schotland zelfs dit op zij heefc geset. Maar in geen geval zulk een burgerlijk leest. Laat dat de wereld boeien, die niets hoogers kent, Oas boeien niet de tijden; wat ons wacht is de eeuwigheid.

Een geestelijke overspanning, die maar al te zeer haar bedenking heeft. AlsofdeCbristuszich niet tot in de kribbe, in de doeken en in de windselen vernederd had en de moedermelk had ingedronken aan Maria's borst. Alles uiterst burgerlijk, niets geestelijks. En toch juist om ons geestelijk te zegenen, is de Zone Gods in dit alles ingeleefd.

Het geestelijke zijn de bloemen, maar 't gewone leven moet 't stramien bieden, waarop die bloemen zullen geborduurd worden.

Zie het aan Israël, als de maan haar dwepend schijnsel weer in het nachtelijk donker deed opglinsteren. Dan schalden de bazuinen van bergtop naar bergtop. Dan was het 't feest der nieuwe maan. En in dit weer opglanzen van het licht mooBt Hij, die ons zon en maan ten

teeken stelde, aangebeden en verheerlijkt worden. Hoor maar hoe Asaf het voor den Opperzang meester in dicht bracbt: „Bl^'S'St de bazuin in de nieuwe maan, ter besttmder tijd, op onzen feestdag". En let DU op wat er dan volgt:

„Want dit is ee/i rtcht van den God Jacobs". Hij heeft 't gezet tot een getuigenis.

Nu spreekt bij ons de maan niet, gelijk ze in 't Oosten spreekt. Wij letten op 't ondergaan en opkomen van de maan nauwelijks, terwijl in het Oosten ieder mét het veidonkeien en weer ópglanzen van de maan meeleeft. Maar wel leven wij meê met de zon, eiken Avond en eiken Morgen. Eo daarom is onder ons een recht Gods, dat we ook den ommegang van het jaar dankend en biddend meê doormaken. „Des avonds ver nacht het geween, en des morgens is er gejuich, " het drukt zoo treffend nog altoos voor meer dan één onder ons de tegenstelling uit van wat op den OaAti^axsavond en op den Nieuwjaarsm(7r^; « in ons hart omgaat.

Niet wij hebben de tijden ingesteld. Die dit deed is God, toen hij de zon ons ten teeken stelde, en haar ommegang van het donker naar het licht verordende. Ook het jaar is niet onzer, maar Godes. En ook in de kentering van bet j»ar wil onze God, door zijn kinderen vooral, verheerlijkt zijn.

Is het DU zondige zorgeloosheid, die ons zoo op eenmaal, met éénen nacht lusschenruimte, uit den somberen ernst van bet Oudejaar in de vreugde van den Nieuwjaarsmorgen doet overglijden ?

Bij velen, en veelszins, ja. Maar zoo behoeft 't niet te zijn. Die ontspanning der vreugde kan toch, en moei opkomen uit de hope die 't onbekende altoos meebrengt, voor wie die onbekende toekomst tegengaat in hei kinderlijk vertrouwen op zijn God.

Op den Oudejaarsavond drukken ons de lasten vac het verleden. Nu, op den Nituwjaarsmorgen, is onze schouder van het juk bevrijd. Ook voor ons is het nu alles nieuw. Nog geen dag van dt nieuwe jaar was de onze. Het rust nog alles in de verborgenheid, in de beschikking, in de almachtige genade van onzen God.

Daaruit en daaruit alleen komt de natuurlijke ontspanning op. Wij staan er nieuw voor, en 't rust alles nog in onzen God die ons lot over ons /al geheugen.

De vreugde van den Nieuwj larsiw^r^ê» is de naieve kiudervreugde van 't kind van Gol.We weien nog van niets. We gissen nog niets. Maar weer gaan we met or zen God het levens pad op, acbier Hem aan, en Hij zal voor ons zorgen. Eo dan ziagen we uit Psalm 23 : „De God des heils wil mij ten herder wezen, 'k heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vreezen. Hij zal mij zacht door lieflijke weiden, aan d' oevers van zeer stille wateren leiden”.

Geen zorgeloosheid, maar onbezorgdheid, en die kindeilijke naïve onbezorgdheid gunt onze God ons op dien nieuwjaarsmorgen, en dat te blijder naat mate de avond van het oudejaar ons te meer heeft gedrukt.

We spelen daarom met ons leven niet.

We weten zeer wel, dat 't lang niet zeker is, of we dit jaar mee ten einde zullen brengen. We zien er onze lieve panden wel op aan, of we ze, als dit jaar uit zal zijn, nog op aarde bij ons zullen hebben. Neen, we droomen niet van een paradijs in dit ons aairdsche leven, en verhelen ons niet, dat ook dit jiar ons veel verbergen kan, waarbij ons hart zoo bitter zal bloeden.

Maar dii hebben we, we loopen niet vooruit. Wat komt zal, omdat 't uit Gods Vaderhand ons toekomt, stil aanvaard en willig gedragen worden. Maar van dit alles zien we nog niets. We staren in een omsluierde toekomst, en daarom zien we op den blijden nieuwjaarsmorgen niet anders voor ons dan de zorge en de trouw onzes Gods, en dit ontlokt ons een kreet van vreugde aan het hart.

Spoedig genoeg zal ook dit korte oogenblik van innerlijke onbezorgdheid voorbij zijn, en daarom willen we bet genieten, zoolang heter is.

We willen in het nieuwe jaar nieuw begin nen, als groene telgen wassend in het geloof, met fiisschen moed, onzer levensroeping indachtig.

Ons jarental is zoo klein, en een zoo merke li]k deel van die jiren is reeds afgeleefd. En daarom gaan we met vasten tred dit nieuwe jaar tegen, biddend maar ook willend, dat dit nieuwe jaar ons innerlijk sterke en dat aan de trouwe oDies Gods onze trouw jegens Hem beter dan dusver beantwoorde.

En zeg nu niet, dat ook dit jaar ons weer opnieuw teleurstelling kan brengen, ook wat ons eigen innerlijk zielsleven aanbelangt.

Dat zal wel zoo zijn. Maar we willen ons op den Nieuwjiarsmoigen door die bangheid niet ontzenuwen laten. Juist zulke oogenblikken van ontspannirg nebben we noodig, om straks de teleurstelling iets minder te doen zijn.

Eo mocht dit jaar qokmisschitnonsdenlaatsten mijlpaal op ons levenspad brengen, dan staat nog onze bope vast, dat het dan voor 't Isuitst avond zal geweest zijn, om ons den eeuwigen morgen te breut^en, den eersten dag van ons salig leven in 't Vaderhuis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's