Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

XVI.

Zoo hebt dan acht op uzelven, en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzien^s gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed. Hand. 20 : 28.

Hangt alzoo de welstand der Kerken altoos weer van de toepassing of verwaarloozing der tucht af, zoo dringt zich van zelf de vraag op, waaruit het toch te verklaren is, dat de tucht bijna nooit anders dan bij eerste Kerkstichting heeft doorgewerkt. Steeds begon alle Kerkstichting met slechts hen te vereenigen, die in stille aanbidding voor Jezus als den Koning der Kerk de knie bogen en zich in Christelijken levenswandel openbaarden, en alles liep wel. Maar nauwelijks begon de Kerk zich uit te breiden, en ging ze uit het eerste geestelijke enthousiasme in haar normaal veiloop over, of antichristelijke leer sloop in, onchristelijke wandel tastte het heilig karakter der Kerk aan, en dan begon men wel met de tucht toe te passen en bestreed het kwaad, maar al spoedig verslapte die tucht, werd nog slechts nu en dan op enkele geruchtmakende gevallen toegepast, en het eind van het liedeke was, dat de tucht al spoedig geheel haar ernstig karakter verloren had, en soms uitsluitend nog gehanteerd werd, als een onecht kind ten doop werd gepresenteerd. Oit scheendan terecht onverdedigbaar hard. Ook daar vond men wat op, en de uitkomst was ten slotte, dat er ganschelrjk van tucht geen sprake meer was. Nu was dit te verwachten, en kon schier niet anders, waar men, door de idee van de Volkskerk misleid, straks de geheele bevolking in de Kerk opnam, en doopte al wat in het doophuis werd ingedragen. Leidende gedachte werd toen, niet om de Kerk zuiver te houden, maar om ze groot, om ze talrijk te maken, en tegen dit denkbeeld ging de tucht rechtstreeks in. De tucht zou de Kerk doen slinken, en men wilde dat ze steeds in aantal wassen zou. In het hierdoor ontstane euvel heeft men toen gepoogd te voorzien door de biecht en door het sacrament der stervenden. De biecht had ten doel om het persoonlijk contact van de opzieners met de leden te waarborgen, en het sacrament der stervenden om in elk geval bij de scheiding uit dit leven den band met de Kerk en de beteekenis der Kerk weer voelbaar te maken. De omzetting van het huwelijk in een sacrament en het gewijde graf waren bestemd om in dezelfde richting te werken. Men stond verlegen met de groote menigte waarmee men te rekenen had, en was er nu op bedacht, op allerlei manier de beteekenis van de Kerk voor 't leven en het contact van de leden met de herders der kudde te bevorderen. We onthouden ons nu van een oordeel over deze maatregelen; iets wat hier niet ter plaatse zou zijn; maar wijzen er slechts op, hoe geheel deze actie opkwam uit de poging om, ook waar de massaliteit der Kerk de zuiverheid van haar posi-• tie bedreigde, toch den Kerkelijken factor beheerschend in het leven te doen optreden; en ontkend kan niet, dat de Kerk van Rome, die al deze maatregelen ijkte, er met behulp van haar kerspelstelsel in geslaagd is, het Kerkelijk leven ook bij de groote massa stand te doen houden. Ook andere factoren hebben hiertoe medegewerkt, maar het resultaat was dan toch, dat, althans in ons land, de Roomsche bevolking trouw en volhardend haar kerkelijke plichten waarneemt, en dat de Kerk haar hooge beteekenis voor het leven behouden heeft. Pastoor en kapelaan kennen de leden van hun parochie persoonlijk, en de leden der parochie kennen hen. Van afsterving van het kerkelijk verband is geen sprake, en het geestelijk opzicht, zij 't ook in zeer gedoogenden zin, is er een werkelijkheid.

Btj de massale Frotestantsche Kerken daarentegen ontbreekt die werkelijkheid ten eenenmale. Ook in geheel Roomsche landen slaagde de Kerk van Rome er niet !B> te doen wat ze hier te lande deed en nog doet; iets wat, gelijk we reeds vroeger opmerkten, vooral hieraan ligt, dat de wilde hoop, die elk volk ontsiert, in die andere landen nog in Rome's Kerk schuilt, terwijl ze in Frotestantsche landen, om het hinderlijk juk van zich te kunnen schudden, meê overging. En wel was dit in Noord-Brabant ^ Limburg niet het geval, maar hier h'eft men meestal met een plattelandshevolking te doen, terwijl het gevaar van den wilden hoop altoos meer in de groote steden schuilt. Maar ook al neemt men dit alles in aanmerking, dit blijft dan toch, dat de Frotestantsche Kerken al spoedig het contact van de opzieners met de groote massa steeds meer deden teloor gaan, en dat daardoor de beteekenis van de Kerk voor het leven afnam. En juist dit nu is voor de rechtbank der Schrift niet te rechtvaardigen. Toen de apostel Faulus op het strand bij Efeze zijn zoo roerend afscheid van de opzieners der gemeente nam, heeft hij zich over de tucht op een wijze uitgesproken, die geen twijfel toelaat, of de allengs opgekomen en ingeslopen Frotestantsche practTJk moet worden veroor^ deeld. De apostel riep het toch aan de opzieners van de gemeente van Efeze toe, dat ze steeds opzicht zouden houden, ten eerste op elkander, maar voorts ook op „de geheele kudde, " en wel zulk een opzicht dat ze de geheele gemeente Gods als goede herders weiden zouden, en zulks niet uit de gemeene broederlijke liefde, maar omdat de Heilige Geest hen tot opzieners over dé geheele kudde had aangesteld. Een dure verplichting daarmee dan nog aangedrongen, dat de gemeente niet de groote, hoop was, maar alleen dezulken „die Christus door zijn eigen bloed verkregen had". De geheele zin^ snede uit Faulus toespraak kan daarom niet ernstig genoeg gelezen en herlezen worden: „Hebt acht op u selven en op de GEHEELE kudde, waarover u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, en wel die gemeente die Christus verkregen heeft door zijn eigen bloed." Iets wat hij nog verder aandringt, door er op te wijzen en te profeteeren, dat er na zijn dood zware wolven in de gemeente zouden inbreken, die de gemeente niet zouden sparen, en dat, wat nog erger was, spoedig blijken zou, dat er in de gemeente zelve vele valsche broeders waren ingedrongen, en dat „uit hen zelven mannen zouden opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich." Nogmaals roept hij hun daarom toe: Waakt, en hij dringt dit waken aan, door er op te wijzen, hoe hij zelf drie jaren lang niet heeft afgelaten, om „een iegelijk in de gemeente met tranen te vermanen." Let nu wel op die stellige uitspraken, dat ze waken moeten over de geheele kudde, en dat Faulus zelf „dag en nacht, een iegelijk in de gemeente, tot zelfs met tranen vermaand heeft, " en vraag u dan af, wat hiervan overgebleven is in onze massale Frotestantsche kerken, vooral in de groote steden.

De idee van „herder en kudde" beslist hier reeds op zich zelve. Een herder kent al zijn schapen, stuk voor stuk, en is voor elk van zijn schapen verantwoordelijk. En als er ook maar één schaap afdoolt, dan gunt hij zich rust noch duur tot dat ééne schaap is afgebracht van zijn doolweg en teruggebracht tot de kudde. Zooals Jezus zelf de groote en goede Herder is, die elk der zijnen persoonlijk kent, zich met hen bemoeit, ze verzorgt, de wolven van zijn kudde afweert, en niet rust, eer het honderdste schaap terug is gebracht, zoo moeten ook de herders die hij onder zich aanstelt, het toezicht over de kudde voeren. Zeker, ze moeten de kudde ook weiden door de prediking; maar dit is niet genoeg, hiermee kunnen ze niet volstaan. Een herder die alleen grazige plekken aan zijn kudde aanwees, en verder niet naar elk schaap omzag, zou eenvoudig geen herder, dien naam waard, zijn. En deze plicht nu wordt niet betracht. Er is eenvoudig geen sprake van. En de vervulling van dezen plicht blijft achterwege niet alleen in de massale Volkskerk, maar even goed in de kleine Kerken, althans in de groote steden. Er zijn wel ouderlingen die de predikanten terzijde staan. Ook wordt er wel huisbezoek gedaan, maar van een persoonlijk contact met elk der leden, groot en klein, man en vrouw, kind en volwassene, is geen schijn of schaduw te ontdekken. Zoodra de gemeente in de duizendtallen loopt, is het contact zeer los, zeer oppervlakkig, en kan niet tot persoonlijke kennis van den zielstoestand der enkele leden leiden. En deze droeve uitkomst is niet te wijten aan gemis aan ernst, noch aan trouwloosheid, noch aan onwil, maar aan onmacht. Een enkele predikant, ook al wordt hij bijgestaan door degelijke ouderlingen, kan, bij het vele werk dat toch reeds op hem rust, onmogelijk, nacht en dag, zich met een iegelijk van de gemeente bezighouden, om zi te vermanen en te stichten en af te houden van het doolpad En dit te minder waar, vooral in de groote steden, het beloop des levens meebrengt, dat men bijna nooit het geheele gezin thuis vindt, maar dat de man meest aan zijn werk buitenshuis is, en de kinderen op school zijn, zoodat 't al veel is soo men de vrouw en een paar oudere kinderen in de woning aantreft. Maar juist hierdoor ontbreekt dan ook ten eenenmale, wat het eigemijk doei van het kerkelijk opzicht is. In en door dat opzicht moet Christus als Koning over de zielen en alzoo in de gemeente heerschen. Hij doet dit zelf rechtstreeks van zijn troon door den Heiligen Geest, maar hij heeft ingesteld, dat hij dit óók doen zou door zijn ambtenaren, die hij daartoe aanwees, en dit laatste valt veelal zoo goed als geheel weg. Gevolg biervan is, dat een jong predikant of een nieuw optredend ouderling met de beste voornemens begint, zich uitput en zich afslooft, maar al spoedig merkt dat het toch niet gaat. Men hoort dan van zijn mede-predikanten en mede-ouderlingen, dat zij hun taak dan ook veel gemakkelijker opvatten, niet uit onwil, maar omdat 't niet anders kan. Eerst worstelt men daar dan nog tegen in, maar bespeurt al spoedig zelf dat men zwichten moet voor de ijzeren wet der noodzakelijkheid. En niet lang meer of de conscientie is gestild, en men leeft nu rustig èn als predikant èn als ouderling voort, zeer goed wetende, dat men geen tiende van de gemeente bij naam of persoonlijk kent; de ijver verslapt, de geestdrift wordt gebluscht; en zoo komt men ten slotte uit bij een toestand, waarmee men wel geen vrede heeft, maar waarin men zich schikt, en die er toch zoo jammerlijk op nederkomt, dat men leeft in rechtstreekschén strijd met wat het apostolisch bevel onvoorwaardelijk eischt.

Dit ingeslopen kwaad is niet maar een bijkomstig euvel, het tast het wezen zelf der Kerk aan. Zoodra bij de opzieners niet meer gevonden wordt persoonlijke bekendheid met een iegelijk lid van de geheele gemeente; zoodra de opzieners, bij ontstentenis van deze kennis, buitenstaat zijn alle leden der gemeente in hun godsdienstig leven te beoordeelen, en hen, waar ze in leer of leven dreigen af te wijken, te vermanen, te waarschuwen en terug te brengen op het goede pad, valt het ambtelijk regiment van Christus als Koning over zijn Kerk ^tg; de Kerk houdt op een met gezag bekleed en gezag uitoefenend lichaam te zijn; en steeds meer ontaardt ze in een instituut, dat predicatiën laat houden en voorts zekere philanthropie beoefent. En hierdoor verliest zelfs de predicatie als zoodanig al meer haar karakter. Er worden spreekbeurten vervuld, waarbij ook gebeden en gezongen wordt, maar het Woord gaat niet meer tot de gemeente uit onder het zegel van het Koninklijk gezag van den Christus. De prediker zelf geraakt hiervan onder den indruk, het ontkleurt zijn woord, en tusschen de verschillende predikers in eenzelfde gemeente ontstaat een valsche concurrentie om het meeste gehoor te trekken. Gevolg waarvan dan weer is, dat, met name in groote steden, de Kerk, na haar wezen te hebben ingeboet, zich oplost in tal van kleine kringen, die zich om de onderscheidene predikanten als middenpunt vormen, en soms zelfs om dit middenpunt van de predikers een eigen diaconale werkzaamheid gaan op touw zetten. Men vraagt dan niet meer naar de Kerk. Voor de Kerk als zoodanig voelt men niets meer. Men heeft alleen met den predikant zijner keuze te doen. Dien loopt men na. Dien volgt men, Aan hem sluit men zich aan. En zelfs met den Kerkeraad voelt men geen enkelen band der gemeenschap meer.

Wel beeft men bij het opkomen der Reformatie, en nog lang daarna, dit kwaad pogen te stuiten, ^deels door de uitnoodiging ten Avondmaal aan het huis der leden, en deels door de catechisatie der j: ugd, maar al spoedig bleek ook dit in de grootere steden onuitvoerbaar. In een gemeente van duizenden leden vóór elk Avondmaal elk gezin te bezoeken, bleek al spoedig onmogelijk. Van vier malen werd het al spoedig eens per jaar, en ook dat eens per jaar moest ten slotte worden opgegeven, Hoe meer heel de bevolking toetrad, en die bevolking zich tot honderdduizenden uitbreidde, viel aan het bezoeken van elk gezin zelfs eens per jaar niet meer te denken. En als men dan eens in de drie jaar de deur binnenkwam, kenden de leden de opzieners, de opzieners de leden niet, stond men vreemd tegenover elkander, en maakte na een gedwongen gesprek, dat toch niet insloeg, aan de nietszeggende ontmoeting hoe eer hoe beter een einde. Het bezoek vóór het Avondmaal en met het oog op het Avondmaal geraakte hierdoor al meer in onbruik, en w£it er van huisbezoek overbleef, verloor geheel zijn intiem karakter. En niet anders ging het met de Catechisatie. Een goed ingerichte Catechisatie, die van bet 7e tot het i8e jaar wordt voortgezet, werkt uit haar aard uitnemend; maar hoe zou de predikant in staat zijn heel de jeugd eener groote menigte daartoe om zich te verzamelen, en zich tot dit werk kunnen afzonderen op die enkele avondur^, waarop meisjes en jongens van 14 en meer jaren vrij zijn? Al spoedig werden dan ook Catechiseermeesters aangesteld, , die niet tot de Opzieners behoorden, en dus geen ambtelijke positie bekleedden, en bij deze werd het Catechisatieonderwijs al meer ingekrompen van tien op drie, van drie op éen jaar, en ten slotte bleef er niets over dan een oppervlakkig africhten en gereedmaken voor het doen van belijdenis. Een doen van belijdenis dat dan veelal verliep in een soort examen over historische namen ên gebeurtenissen. De predikant neemt dan dit kleine examen af, maar in hoofdzaak van jongelieden die hij ganschelijk niet kende, die hij veelal op dit oogenblik voor 't eerst zag, en die hij later allicht nooit meer zal ontmoeten. Beide middelen: dat van huisbezoek voor het Avondmaal en van Catechisatie der jeugd, bleken daarom ten eenenmale onvoldoende, om het persoonlijk contact tusschen de Opzieners en de leden der geheele gemeente in stand te houden. En hoe de predikanten zich ook afsloofden, de uitkomst was en bleef, dat zij een kleinen kring om zich verzamelden, met dien kring persoonlijk bekend waren, en met de leden van dien kring saamleefden, zelfs door lidmaatcatechisatiën, maar dat ze tegenover de geheele gemeente vreemd stonden, en deze aan haar lot moesten overlaten.

Het doodelijk gebrek der Kerken in de grootere steden, waarop we wezen, kan niet beter worden verstaan, dan zoo men het kerkelijk leven in een niet te groot dorp met dit kerkelijk verval van de gemeente in onze groote steden vergelijkt. Opzieners aan wie ten plattenlande het opzicht over een kleine gemeente, van zeg honderd gezinnen is, toevertrouwd, zijn in staat om hun ambt naar eisch waar te nemen. Zij kennen alle de leden der gemeente persoonlijk, zs kennen ze bij naam en toenaam. Ze zijn met den toestand van elk gezin bekend. Ze slaan het leven van elk lid der gemeente, oud cf jong, gade. Ze kunnen elk gezin ten minste vier maal 'sjaars bezoeken. Ze kunnen er op toezien wie ter Kerke komt en aan het Avondmaal verschijnt. En alle kinderen zonder uitzondering kunnen door den prediker op zijn catechisatie worden ontvangen. Al het kwaad dat zich in de groote gemeenten voordoet, valt hier ten eenenmale weg, en mocht het er toch in sluipen, dan laadt dit een zeer ernstige schuld op de Opzieners, die dan toonen hun verantwoordelijkheid niet te besefifen en hun verplichting jegens den Koning der Kerk niet na te komen. Waar aan den leeraar vier ouderlingen zijn toegevoegd, zoodat er vijf herders zijn, daar is het bezoek aan honderd gezinnen, meermalen elk jaar, zeer goed mogelijk, en heeft het in den regel dan ook plaats. En de uitkomst toont dan ook, dat juist ten plattenlande, d.i. in de kleine Kerken ten plattelande, het kerkelijk leven nog het meeste bloeit, en dat het Christelijk leven en belijden in deze kleine plaatsen onvergelijkelijk veel beter heeft stand gehouden, dan in de steden met honderdduizend en meer inwoners. Ook thans weer ligt de kracht onzer Christelijke actie in hoofdzaak ten plattenlande, en staan de steden in hoogst ongunstige verhouding tegen het platteland over. Een verhouding die daarom te bedenkelijker is, omdat gemeenlijk niet het platteland, maar de grootere stadskerken den toon aangeven. Vanzelf toch worden naar die stadskerken de predikanten met de rijkste gaven beroepen, en zoo kan het niet anders, of steeds heeft de groep stadspredikanten op l de classes en in de Synoden een overwel-ron digenden invloed uitgeoefend. In die stadskerken nu is een halve eeuw geleden alles in moderne handen geweest, en mën weet wat noodlottigen invloed dit op het geheel o der Kerken heeft uitgeoefend.

Het is dan ook aan geen twijfel onderhevig, dat de stadskerken óf eerlang tot het aanvaarden van het parochie-stelsel zullen moeten overgaan, óf dat zelfs beste Kerken ten slotte in dezelfde ellende zuilen verloopen, die reeds zoo menige Kerk verwoest heeft. Dit parochie-stelsel zal tot zeer aanzienlijke g uitbreiding van het aantal dienstdoende mbzzva predikanten moeten leiden, en een gezonde toestand kan niet intreden, zoolang niet het einddoel bereikt is, om ten hoogste tweeduizend zielen aan de zorg van één predikant toe te vertrouwen. Tweeduizend zielen kan men rekenen op vier honderd gezinnen, t en reeds dit is een zeer groote kudde, zoo de herder metterdaad over alle schapen der kudde persoonlijk waken zal. Maar dan moet er ook één doorgaande band ztjn, die hem aan dien bepaalden kring h ws C d b bindt. De leden moeten altoos met dien éénen zelfden predikant en de predikant altoos met dezelfde gezinnen, al naar deze zich wijzigen, te doen hebben. Het wonen van deze leden in eenzelfde stadsdeel moet het verkeer bevorderen kunnen, en alleen de verhuizing moet breuke kunnen brengen; op zichzelf reeds een sterk ontbindend element. Het parochiestelsel alleen kan ook aan onze stadskerken den zegen brengen, dien de kleine gemeenten ten plattenlande steeds genoten, en alleen in zulke parochiale kringen kunnen dan de ouderlingen, als Opzieners, metterdaad aan hun ambtelijke roeping voldoen, In het buitenland heeft men dit reeds voorlang ingezien, ook onder de Gereformeerden, en in tal van groote steden buitenaf werkt dit stelsel uitnemend en draagt het kostelijke vrucht. Niet, alsof ook aan dit stelsel niet velerlei euvel kleefde. Volmaakt is in deze onvolmaakte bedeeling niets. Maar het groote kwaad, dat thans almeer de groote stadskerken naar het leven staat, kan er principieel door overwonnen worden, ook al wenscht men de parochiën In eenzelfde stad nog steeds door één zelfden kerkeraad zekere eenheid te laten bewaren. Doch zelfs dat is op den duur niet vol te houden. Nu er steden gevonden worden van millioenen inwoners, geeft men zelfs voor het burgerlijk bestuur er de voorkeur aan om ze in te deelen, en het spreekt wel vanzelf, dat een Kerkeraad voor heel Londen of Berlijn b. - v, zich kortweg niet meer denken laat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1909

De Heraut | 4 Pagina's