Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

XXII (Slot).

Dit zegt hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt. Openb. 2:1.

In kort begrip moet thans het betoogde stamgevat, en het Koningschap van Christus in en over zijn Kerk op aarde in eenheid van beeld voor ons treden. Niet alsof het gevoerde betoog in elk opzicht volledig ware geweest. Orer kerkvoogdij, over de meerdere vergaderingen, over de benoeming van de ambtsdragers, en zooveel meer, konden nog tal van vraagstukken ter sprake zijn gekomen, en in een opzettelijke uiteenzetting van het instituut der Kerk, zou de bespreking ook van deze vraagstukken niet hebben mogen ontbreken. Voor het doel van Pro Rege daarentegen kon met het behandelde worden volstaan. Daartoe toch was het voldoende die schakels in het licht te stellen, die de zichtbare Kerk van Christus aan onzen Koning en aan zijn Koninklijk regiment verbinden. In de Kerken zelve sleet het besef, dat Christus haar Koning is, al meer uit. De eeretitel van Christus Koningschap werd vergeestelijkt, en daardoor uit de realiteit van het leven der Kerken weggedrongen. O, gewisselijk, wie zou niet belijden, dat onze verhoogde Heiland de driedubbele kroon draagt van zijn Profetisch, Priesterlijk en Koninklijk ambt. Maar dit alles was beeldspraak, en in die beeldspraak uitdrukking van een ongrijpbare geestelijke majesteit; maar in zijn kerkeraad, cp zijn classe, in zijn Synode had men hiermee niets uitstaande. De zichtbare Kerk was nu eenmaal een verschijning in het leven der wereld, en moest naar de gelegenheid van de aardsche dingen beoordeeld worden. Zoo kwam men te staan voor een Synodale Landsvereenigiog met plaatselijke departementen in steden en dorpen. Men had de maatschappij tot Nut van 't Algemeen, één groote Vereeniging die heel het land overspande, met een oppermachtig hoofdbestuur, en een imponeerende jaarlijksche vergadering, en onder dit hoofdbestuur had men in tal van steden en dorpen vertakkingen van deze groote maatschappij, die den naam van Departementen droegen. Welnu, zoo moesten ook de Kerken worden ingericht, en ook ten onzent ging het dien weg op.

Wat men vond waren „de Gereformeerde Kerken van Nederland; " alle plaatselijke Kerken met zelfstandig bestuur, en die zich door accoord in classe ea op Synode vertegenwoordigen lieten, om gemeenschappelijke belangen te bespreken en te regelen. Maar dat hoorde niet alzoo. Aan dien staat van zaken moest hoe eer h«« beter een einde worden gemaakt. Niet Christus was in zgn Kerk Koning, maar de koning van 't land moest mede in Nederland ook op kerkelijk gebied gehoorzaamd worden. Deze aardsche koning, door zijn raadslieden misleid, matigde zich het recht aan, in de Kerk van Christus, in te grijpen, en feitelijk het Koningschap van Christus te niet te doen, en zijn eigen Caesaropapistische macht in de Kerken op te richten. Natuurlijk waren de Kerken het toen aan Christus als haarEoning verschuldigd geweest, aan dezen wil van den aardschen Koning weerstand te bieden. Ze hadden zijn ingrijpen in de macht van Koning Jezus niet moeten dulden, en ook waar het bestuur der Kerken laf zijn post verliet, hadden nog de leden der plaatselijke besturen voor het Koningschap van Christus ffloeten opkomen. Maar er zat destijds in die Kerken geen pit meer. Een zwak protest werd gefluisterd, maar over heel het land genomen, gaf men voetstoots toe, en zoo is toen, naast de algemeene Nutsmaatschapprj, en naar haar model, door kom'ng Willem I één groote kerkelijke maatschappij opgericht, waarvan alle plaatselijke Kerken onderdeelen zouden zijn; een nationaal kerkelijk h'chaam, oet zijn departementen in stedai en dorpen; dat alles geplaatst onder de macht van één Hoofdbestuur, en dat Hoofdbestuur zou den naam dragen van Synode. En zoo is toen die ééne „Nederlandsch Hervormde Kerk" !° ï*et leven geroepen, die vóór 1815 nimmer bestaan had; iets waardoor feitelijk en wet-«lijk het Kom'nklijk regiment van Christus over ziön Kerken hier te lande, als niet bestaande, geroyeerd werd. Niet, men versta ons wel, alsof dit met klare bewustheid toeging. Veeleer dacht men er m'et aan, dat men door deze schepping van een weuw eedel^'k Uchaam ook maar Iets aan Uristug' eere te kort deed. De zaak was alleen, dat Koning Willem niets hoegenaamd van het bestaan van een Koningschap van Cltristus' over zijn Kerken b^reep; dat de Dienaren en ambtsdragers er niets meer voor voelden, en dat voor de leden der Kerken dit Kom'nklijk regiment geheel vergeestelijkt en in de bewerking der zielen was onderg^aan. Vooral in de tweede helft der i8de eeuw had deels het rationalisme, deels de gevoelsactle alle vastheid aan de kerkelijke begrippen en kerkelijke instituten ontnon^en. Er werd in de kerken gehuild, en de preek was niet goed, als er niet ten minste één vrouw flauw viel; maar het spierweefsel van het kerkelijk leven begon tot ontbinding over te gaan, het zenuwgestel van het kerkelijk leven werkte dooroverprikkeling onzuiver. En wel dweepte men met Jezus, en riep in hartstocht uit: „Och, was Jezus nog op aarde 'k ging aanstonds naar Jezus heen, " maar voor Christus' Koninklijke eere voelde men niets meer. Men begreep van verre niet meer. wat hier onder te verstaan was. En zoo is toen de aanslag van de aardsche Overheid op het zelfstandig karakter van Christus' Kerk volkomen gelukt.

Voor de eere van Christus Koningschap in zijn Kerk kwam het er daarom op aan, allereerst dit eigen, zelfstandig karakter van Christus Kerkstichting weer op den voorgrond te plaatsen. De zichtbare Kerk in uw stad of dorp is niet maar een stichting van menschen, maar de openbaring van de onzichtbare Kerk, het naar buiten treden van het mystieke Lichaam des Heeren. Wat zich nog Kerk noemt, maar van het mystieke Lichaam los is, is geen Kerk meer, hoogstens een schijngestalte zonder eerstgeboorterecht. Dit mystieke Lichaam des Heeren nu hangt aan de wedergeboorte en de inlijving in Christus. Het is de eenheid van het herboren menschelijk geslacht. De bekeering grijpt in het onzichtbare plaats, voor het mystieke Lichaam beslist de wedergeboorte. Vandaar dat ook de patriarchen en profeten des Ouden Verbqpds, en evenzoo de uitverkorene kinderkens die wegsterven, eer ze de wieg verüeten, tot dit mystiek Lichaam behooren kunnen. Dit mystieke Lichaam heeft een Hoofd, en dit Hoofd is Christus, en onder dit Hoofd heeft het leden, d. w, z. wedergeboren personen, die in dit Lichaam van Christus worden ingelijfd, en in dit Lichaam zoo met Christus als met elkander voor eeuwig verbonden zijn. Dit mystieke Lichaam is alzoo ten deele reeds hierboven, voor een ander deel nog hier op aarde, en voor een derde deel wacht het nog op het geslacht dat geboren zal worden.

Dit mystieke Lichaam van Christus nu blijft niet schuilen in het geestelijke, maar Christus, die h'ier alleen de wet heeft te stellen, heeft het zóo ingericht en verordend, dat dit mystieke Lichaam ook naar buiten zou optreden, en uit zijn eigen leven vormen zou wat we noemen de zichtbare Kerk op aarde. Door dezen overgang uit het verborgen geestelijke in het openbaar waarneembare, ontstaat splitsing. Het mystieke Lichaam omvat al wat Christus toebehoort in den hemel en op heel de aarde en in de toekomst. Daarentegen kunnen in het zichbare alleen plaatselijk de belijders optreden en zich onderling als Kerk verbinden. Zoo echter, dat ze steeds zich van hun gemeenschap met alle overige openbaringen van het Lichaam van Christus bewust blijven, en alzoo met andere plaatselijke Kerken gemeenschap en federatieve vereeniging zoeken in ringen en dassen, synoden en conciliën. Maar nooit kunnen hieruit in dien zin Volkskerken geboren worden, alsof niet in Christus, maar in de Volkskerk als zoodanig, het uitgangspunt van het Kerkelijk leven lag. Taal en levensusantiën mogen de Kerken van éénzelfde land op eenzelfde nationale Synode saambrengen, maar nooit schept een nationale Synode ééhe nationale Kerk. Die bestaat niet, en is, waar ze opduikt, niets dan een product van menschelijke verzinning. De nationale eenheid wordt gekroond in den vorst van het land, maar de eenheid der Kerk wordt gekroond in den Koning, die zit aan Gods rechterhand, en wie hier den vorst van het land voor Christus in de plaats schuift, randt rechtstreeks zijn heilig Koningschap aan.

De grenzen van Christus Kerk zijn niet de grenzen van het land, maar in de grens of scheidingslijn tusschen het herboren en onherboren deel van ons menschelijk geslacht. Van daar de onhoudbaarheid van elk streven, om niet alleen de zichtbare Kerk nationaal te maken, maar in haar bovendien, wat nog veel verder afwijkt, alle burgers van 't volk als leden te incorporeeren. We zeggen niet, dat er niet, in een kolonie b.v., voor korten tijd een zeer kleine volkseenheid zou kunnen bestaan, die uitsluitend uit oprechte belijders bestond. Het voorbeeld hiervan is in Amerila metterdaad soms gezien. Maar in het gemeen de volken genomen, blijkt telkens weer, dat nimmer het geheele volk, en zelfs niet het grooter deel van een volk, in Christus' mystiek Lichaam is ingelijfd ofvoor hem leeft en hem belijdt. Hoe dan van een Volkskerk te spreken. De Volken zijn ethnographisch-geographisch ingedeeld. Christus' Koninkrijk vindt zijn grens uitsluitend in het al of niet herboren leven. Wie nu de Kerken in een Volkskerk oplost en heel het volk er in saamperst, geeft het eigen karakter van Christus Kerk prijs, rekent niet naar zijn gebied, maar naar het gebied van den aardschen vorst, en stelt voor het burgerschap der hemelen het burgerschap van een bepaald land in de plaats. De uitkomst is dan ook steeds geweest, dat door het ingang vinde^ van deze principieefe vaüche denkbeelden, het besef van het Koningschap van Christus moest te loor gaan, en is te loor gegaan. In geheel de inrichting en het bestuur van zulk een gefantaseerde Kerk is voor het Koningschap van Christus geen plaats meer, het kan er niet tot gelding komen, en is er dan ook geheel vernietigd. Er wordt niet meer aan gedacht. Men vergeestelijkt wat door de kracht des Geestes op de realiteit moet inwerken. Zoo wordt in de prediking het Koningschap van Christus geheel opgelost. Geen lid der Kerk heeft er meer gevoel van of voor. En elke poging om dit hooge Koningschap vafi Christus in%ijn Kerken te herstellen en weef tot eere te brengen, vindt alle kerkelijke macht tegenover zich, en moet zwichten of met die macht breken.

Schuift nu het mystieke Lichaam van Christus in een bepaald land in, doordat personen in dit land herboren worden ten eeuwigen leven, dan komt vanzelf in dit land ook de zic'.tbare Kerk tot openbaring. De geroepenen ten leven leeren elkander kennen, en ter plaatse waar ze wonen, zoeken ze gemeenschappelijken eeredienst en ordening van het kerkelijk leven naar de ordinantiën van hun Koning. Daar nu Christus, naar luid van de Openbaringen van Johannes, de Koning over alle koningen der aarde is, heeft de Vorst van zulk een land deze stichting en oprichting der Kerken te laten geworden, mag hij haar niets in den weg leggen, en moet hij haar leven naar eigen aard, in volle vrijheid, laten geworden. Niet hij heeft aan de Kerken den regel des levens voor te schrijven. Ze leven naar eigen levenswet, d. i. naar de wet van haar hemelschen Koning, en geen wet des lands mag daaraan afbreuk doen. Vandaar de onmogelijkheid om de Kerken te brengen onder een rechtsbegrip, dat op burgerlijk terrein geldt. De Kerken zouden, zoo wilde de wet bepalen, „zedelijke lichamen" zijn, maar dit begrip zelf van zedelijk Uchaam is op de Kerken niet van toepassing, en het zou, werd het er op toegepast, heel het wezen der Kerken vervalsenen. De Kerken van Christus zijn een verschijning sui generis, d. w, z. van een eigen soort. Niets is met haar op één lijn te stellen. Niets is met haar te vergelijken. En een Overheid, die, dit haar eigen karakter niet eerbiedigend, de Kerken toch, als waren ze zedelijke lichamen, beoordeelen en regelen wil, begaat schennis aan Jezus Majesteit. Ze randt zijn Kerken, en in die Kerken hem zelven, aan. Ze treedt over op zijn Rijksgebied, en poogt hem de wet te stellen. Goede Overheid zal daarom, uit eerbied voor wat Christus als aller koningen Koning in haar land komt doen, dankbaar zijn, dat hij zijn Kerk ook in haar land wil openbaren, haar alzoo met eere bejegenen, en haarin volledige vrijheid, overeenkomstig haar aard, laten geworden. Men heefc dit genoemd, dat de Kerken van publieken rechte zijn. Doch zelfs dit is nog te zwak uitgedrukt, ze zijn niet alleen van publieken, maar zeer beslist van Goddelijken rechte, omdat de Zone Gods ais haar Koning ze in zulk een land indraagt. Intusschen, niet alles wat men Kerk noemt of er voor uitgeeft, kan hierop aanspraak maken, en deze hooge positie komt alleen toe aan zoodanige Kerken, die metterdaad zich als een openbaring van het mystieke Lichaam des Heeren gedragen en aanstellen. En hier nu schuilt de moeielijkheid, waarop men telkens stuit. Het mystieke Lichaam hangt aan de wedergeboorte en de inlijving in Christus, en juist dit ts bij de zichtbare Kerk daarom ondenkbaar, omdat wij menschen eiken maatstaf missen, om met stelUge zekerheid uit te maken wie een Christen is en wie met. Voor de wedergeboorte treedt daarom bij de zichtbare Kerk de Chrbtelijke belijdenis en de Christelijke sede in de plaats. Belijdenis en wandel kan men beoordeeien, de verborgen dingen des harten niet. En in de tweede plaats wordt de moeilijkheid, die zich hier voordoet, nog verhoogd door de gebondenheid van de Kerken aan den regel des Verbonds, die ook de kinderen der belijders in het Kerkelijk Lichaam opneemt. In den aanvang, of bij de wederoprichting eener ingezonken Kerk, doet zich die moeilijkheid minder gevoelen. Dan treedt alleen toe, wie in zijn hart is aangegrepen, en dus ook zijn leven voor zijn belijdenis veil heeft. Zelfs de huwelijksbanden vallen dan weg, en Jezus zelf heeft voorzegd, hoe dan de ouders tegen de kinderen, de broeders tegen hun broeders vijandig zullen overstaan, elkander zullen haten, en zelfs zullen overleveren. In die ure oefent de vervolging een ongezocht strenge tucht, en die tucht der vervolging houdt de Kerken zuiver. Maar nauwelijks heeft de vervoeging een einde genomen, en is een Kerk in haar normaal kerkverloop ingetreden, of men stuit op de dubbele moeilijkheid, dat de kinderen moeten worden opgevoed, en dat de hypocriet zich met de oprechte belijders vermengt. Van daar de onafwijsbare noodzakelijkheid, om alsdan de tucht der Kerken zelve te doen intreden. Haar hooge pretentie van een kolonie van Koning Jezus in het aardsche vaderland te zijn, zou ze niet kunnen volhouden, zoo ze niet alle vereischte maatregelen nam, om door strenge tucht de zuiverheid van haar karakter te handhaven. In de Kerk komen alleen de onderdanen van onzen Koning, deze moeten zich, als onderdanen, aan Christus als faun Koning toewijden, hem belijden, leven naar zijn ordinantiën, en tot elk offer voor zijn eere bereid zijn. Blijkt nu, dat in de Kerk inslopen wie geen onderdanen zijn, dan moet de tucht intreden, en verwaarloozing van de tucht, is opnieuw een rechtstreeksch prijsgeven van het Koningschap van Christus, om te gaan leven naar menscheiijken wil, en zijn kerkelijke wet te verzaken.

Die tucht, die in naam van onzen Koning moet worden uitgeoefend, eischt een bestuur over de Kerk dat deze tucht zal uitoefenen, en zal uitoefenen naar 'sKonings wet. Van daar dat elke inrichting van de Kerk ambten in het leven roept en dat de dragers van dit ambt geëerd moeten worden als door den Koning der Kerk aangesteld. Hun tucht gaat dan geestelijk door de prediking, en daarom moet ook die prediking een spreken in naam van onzen Koning zijn. Maar die tucht gaat ook kerkrechtelijk, ea moet desnoods leiden tot a'sn0ding van de Kerk van wie er naar de wet des Konings niet toebehoort. Wie nu als drager van het ambt het Koninklijk gezag van Christus, dat hij uitoefent, glippen laat, er niet aan denkt, en er niet naar handelt, geraakt met Christus Koningschap in openbaren strijd, verzaakt het, en schaadt de Kerk, zonder haar baat te brengen. Elke Kerk zonder tucht verloopt in het tweede of derde geslacht in een gewone menschelijke vereeniging en snijdt het Koningschap van Christus af. In de Kerk hoort alleen wie onderdaan van Christus is. Christus heeft hem gekocht met zija eigen bloed. Hij is van Christus ket eigendom. Christus heeft alles over hem te zeggen. Hij behoort met lijf en goed aan zijn Koning toe. En elk hypocriet nu, die toch in de Kerk wil blijven, moet gedwongen worden zóó te spreken en zich zóó te gedragen, dat het Kerkbestuur de uitwendige kenmerken van een onderdaan van Christus in hem terug vindt. Zijn deze kenmerken voorgewend, dan komt dit voor rekening van den hypocriet. Maar de schuld gaat op het Kerkbestuur over, zoodra in woorden of daden het tegendeel bij zulk-een uitkomt.

Verzaakt nu het bestuur van een Kerk deze tucht, en is het niet door goede woorden tot getrouwe plichtsvervulling terug te brengen, dan moeten de gecombineerde Kerken of ook de synodaal gecoaliseerde Kerken tusschenbeide treden, om de goede orde in zulk een Kerk te herstellen. En doen deze dit niet, doordien ze zelve ontrouw zijn geworden, dan moeten de trouwe onderdanen van Koning Jezus in zulk een Kerk zelven het werk der reformatie ter hand nemen, om de breuke te heelen, en de Kerken tot onderworpenheid aan haar Koning terug te roepen. Tucht, en zoo deze faalt, reformatie, zijn daarom de twee factoren, die in het kerkelijk leven aangewezen zijn, om de gehoorzaamheid der Kerk aan haar Koning, waar deze feil ging, terug te brengen. Wel zullen hierbij tijden van afwachting en overgang intreden. Reeds de voorzichtigheid maant lüertoe. Eer men tot het uiterste overgaat, kunnen en moeten vooraf alle middelen van redres worden aangewend. Maar blijkt de wonde in den gewonen weg niet te genezen te z'tjn, dan mag ten slotte ook voor het uiterste niet worden teruggedeinsd. Oaze Koning moet zijn eere hebben. Het is de Kerk, die hem in de eerste plaats die eere te brengen heeft. En waar zij zouteloos werd, mag niets ontzien om de eere van onzen Koning weer boven alles te doen uitschitteren.

Deze vaste regel beheerscht tevens de opleiding der Dienaren des Woords. Een opleiding, ook in geleerdheid, is onmisbaar, maar de opleiding gaat rechtstreeks tegen de eere van onzen Koning in, zoo ze zich niet als hoofddoel stelt, om mannen te vormen vol des Heiligen Geestes, die als gezalfde ambtsdragers van onzen Koning zijn herauten bij de schare zullen zijn. En ditzelfde beginsel moet evenzoo in het wezen der Evangelisatie, der Missie, van hetZondagschcolwezen, en in de Ptiiianthropie gelden. Het moet alles om onzen Koning gaan, in zijn Naam, ea voor zijn eere. Dat nu, waar de Kerken stilzitten en schuld op schuld laden, volijverige leden der gemeente zich opmaken, om in wat de Kerk verzuimt, te voorzien, is niet alleen niet te laken, maar te prijzen, mits maar steeds het beding gelde, dat deze volijverige leden bereid zijn, aanstonds weer bun actie met de Kerk in verband te brengen, zoodra de Kerken zich weer Kerken gaan betoonen. Ze kunnen hulpdienst bewijzen, ze kunnen, als de Kerk slaapt, zelve wakker zijn en doen wat de Kerk had moeten doen, maar nooit mogen ze de Kerk ondergraven of zich aanstellen als konden ze de Kerk vervangen. Catechisatie, missie, evangelisatie en diaconaat zijn door Christus zelf iu zijn heilig organisme ingesteld, en het is niet slechts de Kerk, maar het is het Koningschap van Jezus zelf te na komen, indien men de door hem gewilde orde verstoort, of althans niet aanstonds bereid is, zich weer naar die orde te voegen zoodra de mogelijkheid ertoe weer gegeven is.

In zijn Kerk op aarde is het Koningschap van Christus een volstrekte macht. In zijn Kerk beheerscht hij alles, heeft hij alleen zeggenschap, en niemand buiten hem, noch de Overheid, noch het kerkbestuur, noch de leden. Het moet in de Kerk alles, zonder uitzondering, bij zijn Woord leven, en naar zijn ordinantiën zich inrichten en besturen. Het te loor gaan van het Koningschap van Christus in de Kerk, vermoordt de Kerk zelve. En elke poging om de ingezonken Kerk te herstelen, die, hoe goed ook bedoeld, niet voor alle dingen op het herstel van Christus Koningschap gericht is, moet feil gaan, en kan geen resultaat opleveren. „Kust den Zoon opdat hij niet toorne, en gij op de weg vergaat", blqft ook hier de regel van genezing voor alle krankheid, en wie dit verloochent of verzaakt, zal nooit anders oogsten dan pijnlijke teleurstelling.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's