Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Derde gedeelte).

Christus Koningschap in het Gezin.

I.

Doch hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, die van den beginne den mensch gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw. Matth. 19 : 4.

In het eerste gedeelte van deze derde reeks artikelen is gehandeld van hetgeen uit Christus Koningschap voortvloeit voor ons persoonlijk leven. Dit was het meest algemeene en moest daarom vooropgaan. Daarna is in het tweede gedeelte het Einingüchap van Christus in verband met de Kerk toegelicht. £n thans in dit derde gedeelte v/ordt onderzocht, wat het Koningschap van Christus te z ; ggen heeft voor het gezinsleven. Er zal later ook te handelen zijn van de beteekenis van Christus Koningschap voor de Maatschappij, voorden Staat, en voor de sferen van Kunst en Wetenschap, maar het Gezin gaat hier voorop, omdat alle verrijking van het persoonlijk leven met het Gezin begint, en ten deele uit het Gezin opkomt.

Toch dient aan onze bespreking van hei gezin een meer algemeene beschouwing vooraf te gaan, over wat men zou kunne» noemen: de beteekenis van Jezus Koningschap voor geheel de sfeer van het burgerlijke leven. Er is een kerkelijk leven, maar van geheel anderen aard is ons burgerlijk leven, en zoo van het Gezin als van de Maatschappij, zoo van den Scaat als van Kunst en V/etenschap kan gezegd, dat ze aiie tot de breede sfeer van dit burgerlijk leven behooren Dit burgerlijk leven is gemeen aan alle volken, geheel afgezien van de vraag of ze gekerstend werden. Bij Chineezen en Indiërs, Dy Griekenen Perzen, bij Babyloniërs, Assynërs en Egyptenaren, was in de oude bedeeling van een K; rk geen sprake, maar wel hadden ze een huislijk, maatschsppe ijk en staatkundig leven, en zoo ook blotiden er Kunst e» Wetenschap. Geheel dit breede terrein van hei burgerlijk leven, in al zijn vertakkingen, vormt daarom met de Kerk een tegensteliing. Voor het kerkelijk en het burgerlijk leven zijn er twee afzonderlijke sferen, ea de zeer onderscheiden beteekenis van Jezus Koningschap voor deze beide sferen wordt geheel door dit principieel verschil tusschen beide beheerscht. Het regiment van onzen Koning gaat over beiden, maar over elk van deze twee op geheel uiteenloopende manier. Jezus' Koningschap is in ons burgerlijk leven heel iets anders dan in ons kerkelijk leven. Van wat Jezus Koningschap in zijn Kerk is, valt geen gevolgtrekking af te leiden voor wat zijn regiment in ons burgerlijk leven behoort te zijn. Het ëéae zelfde Koningschap van Christus heeft in beide sferen een geheel uiteenloopende beduidenis. Wie beide verwart, zal noodwendig of Jezus' Koningschap over zijn Kerk verzwakken, om het pasklaar te maken voor het burgerlijk leven, óf wel hij zal op het burgerlijk leven een druk vanwege de Kjrk leggen, die het zijn oorspronkelijk karakter ontneemt.

Dit sterksprekend verschil tusschen het kerkelijk en het burgerlijk leven komt toch op uit beider geheel uiteenloopenden oorsprong. Ons burgerlijk leven vindt zijn oorsprong in de-Schepping, het kerkelijk leven in de Genade. In het Paradijs vóór den val was er van een zichtbare Kerk geen sprake, en ook in het nieuw Jeruzalem zal voor de zichtbare Kerk geen plaats meer zija. Ter afsnijding van misverstand laten we het mystieke Lichaam van Christus hier nu buiten bespreking, en nemen de K ; rk alleen gelijkze in de historie optreedt als een zichtbare stichting van eigen soort, Aïi& in he burgerlijk leven inschuift. Welnu, die zichtbare Kerk is eerst na en door Christus' verschijning mogelijk geworden, en onder de leiding der apostelen de wereld ingedragen. Wat onder het Oud Verbond tot stand kwam, kan men ook wel Kerk noemen, maar het was in elk geval niet de Kerk van Christus In haar geestelijke zelfstandigheid, en het is alleen deze zelfstandige Kerk van Cnristus die we ook in de Twaalf Geloofsartikelen belijden. We ont kennen daarom niet, dat ook onder de Patriarchen en in Israel van zekeren vorm der Kerk kan gesproken worden, maar dat was dan toch slechts een voorloopige formatie, liet de Kerk van Christus in haar uitge groeiden vorm. De eigenlijke, wezenlijke Kerk van Christus is apostohsch van aard, aan de' prediking der apostelen gebonden, en eerst op den Pinksterdag uit haar windselen getreden. De Christelijke Kerk in haar debtbare gedaante is een Genade< instituut, dat, ware de val uitgebleven, niet zou gekomen zijn. Die Kerk is een postulaat van de zonde, en eerst om de zonde mogelijk geworden. Ze hoort in het Scheppingsleven niet. Eerst toen dit Scheppingsleven een geheel valschen plooi door de zonde kreeg, riep de hieruit ontstane geestelijke en stoffuiijke ellende om redding, zoen en verlossing, en het is de Kerk van Christus die nu onder de volken optreedt om, in aaam van Christus, die genadige verlossing te brengen. De Kerk is daarom aatï het Schepplngslevea - vreemd. Ze komt er niet uit op, maar komt er bij. Ze is een stichting van geheel eigen soort en orde. Ze schuift als een stichting van eigen oorsprong ia het leven der volkeren ia. Zoo ais het medicijn bij de krankte, en de balsem bij de wonde bijkomt, zoo voegt zich de Kerk van Christus bij het natuurlijk leven. Mes heeft ze wel het hospitaal der menschheid genoemd, en tot op zekere hoogte kan dit beeld haar positie in het volksleven toelich ten. Alles toch hangt er maar aan, dat met) helder inzie, hoe de Kerk van Christu.s extraordinair bij het ordinaire leven bijkomt en daarom nooit uit het gewone leven kar. verklaard worden; nimmer in de gewone leerhoudingen van het leven kan worden opgenomen; een eigen iets is; dat door Christus als onzen Koning in het leven der seoiken wordt ingezet en ingeschoven; en daarom aanspraak maakt op volstrekte zelfstandigheid en weigert zich naar de ourgerlijke verhoudingen te laten beoordeelen.

Hieruit verklaart het zich dan ook, dat het Koningschap van Christus in zijn Kerk : u!k een volstrekt karakter draagt. Ch^istu^^ (3 in zijn Kerk alles en in allen. Hij sticht ? !ja Kerk, hij onderhoudt zijn Kerk, hij be schermt zijn Kerk, hij regeert zijn Kerk, zijn m\ en woord is in zijn Kerk oppermachtig. Di Kerk heeft'geen enkelen levensvorm, die niet uit den Christus voortkomt. Alles ir djn Kerk is zijn eigendom, zijn bezit, het eebied zijner heerschappij. Er is geer monarchaal gezag op aarde denkbaar, da! ooit zoo volstrekt van aard zou zijn, als Christus Koningschap over zijn Kerk. Van daar de schrikkelijke zonde, zoo zijn Kerk \? an hem afwijkt, hem de gehoorzaamheid opzegt, uit eèn ander leven dan zijn leven letft, en de eere vaa zija Koningschap op tisar eigen terrein laat veifliuwen. Het niet te weerspreken feit, dat Jn zoo tal van Kerken het Koningschap van Christus bijna geheel verzwegen wordt in de prediking, in net gebed niet tot zijn recht komt, bij het sacrament verwaarloosd wordt, en in het bestuur & QÏ Kerk verzaakt en miskend wordt, toont duidelijker dan iets anders, tios diep a! zulke Kerken van haar oor spronkelijke zuiverheid zijn vervallen, en wijst tevens dea eenigen weg aan, waarlangs ïe tot heiliger bestaan kunnen terugkeeren. Heilig toch is de specifiske naam, die aan de Kerk 'm. onderscheiding van het burgerlijk leven toekomt. „We gelooven één hei lige, algemeene, apostolische Christelijke Kerk." Van de eerste Christenen wordt in de tjrieven der apostelen steeds als van de heiligen te Efeze, de heiligen te Colosse, de fteilfgen te Rome gesproken. Heilig, niet alsof de Kerk of haar leden zonder smet of rimpel waren, maar omdat heel het kerkelijk leven heilig is in Christus. De bespreking der Kerk moest ter toelichting van het Koningschap van Christus daarom voorop gaan. Alleen toch in de Kerk is dit Koningschap het één en al, is dit Koningschap rechtstreeks, Is dit Koningschap volstrekt. Alleen met het oog op de Kerk is dit Koningschap als een zelfstandige heerschappij te verstaan. Voor de Kerk is dit Koningschap opgekomen. Door die Kerk leeft het voort. Ea als eenmaal die Kerk haar loop zal voleind tiebbea, en het Rijk der heerlijkheid ingaat, t sal onze Koning dit zijn Koningschap aan God den Vader overgeven, opdat God < ieif rechtstreeks alies in allen zij.

Ons burgerlijk leven daarentegen, zoo In gezin en maatschappij als In staat en wetenschap, is van geheel anderen oorsprong, heeft geheel andere beduidenis, gehooiziamt aan geheel andere wet, heeft geheel ander doel en leidt een geheel ander leven. Het is niet uJt de genade, maar uit de Schepping Het gaat niet terug op den Pinksterdag, maar ver daar achter, op het Paradijs, vóór den val. Ea hoe ook de zonde de verhoudingen in dit burgerlijk leven moge vervalscht en bedorven hebben, het is en blijft toch tiet oorspronkelijk bestel van den Schepper, dat nog steeds den gang van dit leven beheerscht, en tot in het eind der eeuwen zal blijven beheerschen. Zeker, de geneesheer richt zijn studie ook op de ziekteleer, maar het uitgangspunt van al zijn studie is en blijft toch de samenstelling van het menschelijk lichaam in zijn anatomisch en physiologicich verband. Vóór alle diagen moet hij weten, hoe het van nature in het gewone menschelijk lichaam gesteld is; op de krachten en werkingen die van nature in dit menschelijk lichaam gegeven zijn, moet hij zijn eerste aandacht richten; en wat krank of gewond zich aan hem vertoont, moet hij pogen tot de oorsponkelijke gezondheid en gaafheid terug te brengen. Zijn geneesleer en medicijnleer komt hem te hulp, maar grondslag van alle medicatie is en blijft de kennis van het menschelijk lichaam, gelijk het van nature geschapen en in zijn werkingen verordend is. Nu is, als men zoo wil, de genadeleer een geneesleer; maar zaodra een poging wordt aangewend, om de genade ook op hst burgerlijk leven heiligend en genezend te doen inwerken, moet toch altoos worden uitgegaan van de constitutie van het burgerlijk leven in zijn oorspronkelijken vorm, gelijk het in het Paradijs, naar Gods bestel, gegeven was. In de Kerk hebben R'e alleen met de genade te rekenen, maar zóó niet treden we uit de Kerk in het burgerlijk leven over, of we vinden een leven dat gereed Is, dat een eigen bestaan leidt, en dit bestaan dankt aan de oorspronkelijke ordinantiën, die In de Schepping van Godswege voor ons menschelijk leven gegeven zijn. Ook bij de genade kunaen we wel van een scheppende macht spreken, maar deze scheppende macht Is hier toch altoos maar herscheppend, en alleen van datgene wat uit het Paradijs de wereld inging, en alzoo reeds In het Paradijs ais gegeven bestond, kan gezegd, dat het rechtstreeks uit de Schepping opkomt. En dit nu geldt niet van het kerkelijk, maar wel, éa in volstrekten zin, van het burgerlijk leven. Ook zonder zonde, zonder genade, en zonder de komst van Christus, zou er een burijeriijk leven zijn opgebloeid. Het zou, bij Jie onderstelling, zuiver en gaaf zijn opgebloeid, gelijk het nu in allerlei ellende zich ontwikkelde. Maar gaaf of ongaaf, zuiver of vervalscht, in edelen of onedelen stijl opgebloeid, altoos komt het burgerlijk leven uit de Schepping op, en daarom moet ook ter verklaring van Christus Koningschap voor dit burgerlijk leven, altoos op de Scheppingsordinantie worden teruggegaan.

Zoo, ea niet anders, heeft Christus zelf aet ons geleerd. Toen de Pharizeër tot nem kwam, om hem een vraag te doen over het Gezinsleven, of het namelijk geoorloofd was, een vrouw die men getrouwd iiad, weer van zich te laten, wees Jezus aanstonds op de Schepping terug. Zoo toch diende Jezus den Pharizeër van antwoord, dat hij hem toevoegde: „Hebt gij niet gelezen, dat Hij die in den beginne den tnensch gemaakt heeft, ze gemaakt heeft mats en vrouw.' en hoe Hij heeft verordend: „Daarom zal, een mensch vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vleesch zijn. Alzoo dat zij niet meer twee zijn, maar één vleesch. Hetgeen ian God saamgevoegd heeft, scheide de mensch niet." Ia dit korte zeggen hebben we metterdaad alle gegevens, die we hier behoeven, voor ons. Jezus treedt zelf hier aiet als Koning op, om zelf een wet te stellen, maar gaat terug op hetgeen God gedaan heeft. Ia hetgeen God gedaan heeft, wijst Jezus op de Schepping als het altesbeheerschende uitgangspunt. In de Schepping zelve ligt de tegenstelling tusschen man en vrouw van den beginne aan aangegeven. Ea beide zijn niet aan zich zelf overgelaten, maar hebben la de Schepping beide hun (evensordiaantie ontvangen. Yit man zal uit het ouderlijk gezin uittrekken; een eigen gezin vormen; om dit gezin te vormen zich een vrouw kiezen; die vrouw zal hij aanhangen; en wel zoo dat hij met die vrouwen die vrouw met hem één nieuwe eenheid vormt. En uit dcze ordinantie volgt, dat eenieder die het huwelijk breekt, tegen Gods ordinantie Ingaat. De mensch mag dit niet doen, omdat het tegen de Schepping en tégen de Scheppingsordinantie indruischt. Op deze uitspraak van Jezus is veel te weinig gelet. Men heeft ze opgevat, als stelde ze alteen den regel voor het hu weiijk, en heeft voorbijgezien, dat ze den grondregel bevat voor heel ons burgerlijk leven. Ea die regel komt hierop neer, en hierin uit, dat Jezus niet kwam om een nieuwe burgerlijke orde voor ons menschelijk leven in te stellen, maar de bestaande orde van zaken, die hij vond, aanvaardde en be'.'estigde. Jezus zint en peinst er niet op, om voor het huwlijksteven een nieuwe ordinantie in te stellenen een nieuw soort Christelijk huwelijk te scheppen. Hij zint op niets, hij schept zelf niets, maar neemt het huwelijk, gelijk het in het Paradijs Is Ingesteld. Er bestond een orde voor het huwelijk. Die orde was m het Paradijs uitgeroepen en den mensch opgelegd, ja, ze was in de schepping zelve van man en vrouw gegrond. £n zoo doet Jezus niet anders, dan het stof, waaronder dit oorspronkelijk huwelijk vaak onkenbaar was geworden, er weer afvegen, het huwelijk weer in zijn oorspronkelijke zuiverheid toonen, en roept nu den mensch in het burgerlijk leven naar die van God gegeven Scheppingsordinantie terug. Zoo kon hij bij de Kerk niet doen. Voor de Kerk was geen Scheppingsordinantie gegeven. De Kerk kv/am niet uit de Schepping. De Kerk moest hij nieuw stichten en instellen. Maar bij het huwelijk en in 't gemeen bij het burgerlijk leven, denkt hij niet aan het in 't leven roepen van een nieuwe orde van zaken, maar gaat hij op de instelling zelve van de bestaande orde van zaken terug, en stelt dit ééne, dat die bestaande orde van zaken terugkeere tot haar Goddelijke institutie.

Men kan daarom zeer wel spreken van een Christelijk gezin, van een Christelijke maatschappij, van een Christelijken Staat, van een Christelijke wetenschap en vaneen Christelijke kunst, maar men gaat feil, zoodra men zich Inbeeldt, dat bij dit alles van een nieuwe schepping sprake is. Men kan zeer wel een kranke zoo grondig genezen, dat ge hem straks terugvindt als ware bij een ander mensch geworden, maar toch weet ge daarom zeer goed, dat hij dezelfde mensch gebleven Is, en dat er in dienzelfden mensch slechts veranderingen hebben plaats gegrepen, die zijn eerst door krankheid ondermijnd lichaam in normalen staat herstsld hebben. Een Christelijk gezin Is anders dan een heidensch gezin, maar 't blijft een gezin, ja, zijn Christelijk karakter bestaat vooral daarin, dat het In meer waren ea vollediger zin dan eertijds weer een gezin, gelijk God het gezin gewild heeft, is geworden. Het maatschappelijk leven In een metterdaad Christelijk land, draagt een geheel ander stempel, dan het maatschappelijk leven onder Heidenen en Turken, maar met dat al blijft het een maatschappelijkleven, zich vormend uit de gewone factoren van het maatschappelijk geheel, alleen met dit verschil dat het zich zuiverder ontwikkelde, nobeler vormen aannam en alzoo beter aan de oorspronkelijke ordinantie van het maatschappelijk leven beantwoordt. Niet anders staat het met de Christelijke Overheid. Ook deze zil anders optreden en anders zich voordoen dan eertijds de Aziatische despoten of de Pharao's van Egypteland, maar In substantie zal ze toch Overheid zijn, voor de eenheid der natie optreden, en ze verdedigen bij eiken aanval op haar onafhankelijkheid. Ze zal besluiten en wetten uitvaardigen. ze zal orde en rust bewaren, ze zal de misdadigers straff in, en voor verkeer In het land zorg dragen. Ze z^I dus doen wat ook de Heldensche Oirerheid doet, maar ze zal 't doen op andere wijze, en ook, zij zal in de v/ij ze van haar optreden de oorspronkelijke ordinantiën Gods meer nabij komen. En geheel 'tzelfde geldt van Christelijke kunst en Christelijke wetenschap. Ook hier zal geen afzoaderlijke wetenschap of kunst naast de gemeene wetenschap en kunst geplaatst worden, maar 't zal een wetenschap en kunst zijn, die op andere wij'ze beoefend, zich meer en beter dan de gemeene kunst en wetenschap, door God die haar schiep en ook voor haar de grondordinantlën verordende, laten lelden.

Men late zich daarom door die bijvoeging van Christelijk gezin, Christelijke maatschappij, Christelijkenstaat, ChristelijkeKunst en Christelijke wetenschap niet misleiden. Er is bij dit alles geen sprake, en er kan steen sprake zijn, van nieuwe schepping. Alle deze vertakkingen van het menschelijk leven bestonden vóór Christus, bestaan in tal van landen nog altoos buiten den Christus, en blijven steeds denkbaar, ook al denkt ge u het Koningschap van Christus geheel weg. Ze danken niet aan het Kindeken van Bethlehem, maar ze danken aan God Drieëenig het aanzijn en het eigen karakter. Er is tweeërlei orde van zaken. De eerste is de algemeene, die geheel het gewone menschelijk leven omvat, en die met de schepping van dit leven zelf en in zijn schepping gegeven is. Dit Is de orde van zaken, die overal en allerwegen bestaat, waar menschen saamwoneo; die bestaan heeft van alle eeuwen her; en die bestaan en heerschen zal, zoolang er een menschelijke saamleving op aarde zijn zal. En daarnaast is er een tweede orde van zaken opgekomen, die niet algemeen is, maar die alleen daar bestaat en heerscht, waar de Kerk van Christus Is opgetreden. Deze tweede orde van zaken geldt alleen voor de Kerk en voor hetgeen rechtstreeks tot de sfeer der Kerk behoort. Deze tweede orde van zaken is eerst met den Pinksterdag in voleinden vorm opgetreden. Ze is niet uit de Schepping, maar vrucht van stichting door den Christus, en daarom is zs alleen daar waar te nemen, waar de Kerk van Christus in gehoorzaamheid aan haar Koning bloeit. Alleen maar, het leven van die Kerk blijft niet binnen haar muren besloten. De glans van haar licht straalt ook naar bulten uit; die lichtstralen werpt ze ook op al wat tot de eerste orde van zaken behoort, het is die bestraling met faooger licht, waardoor de stichtingen van de eerste orde een Christelijk karakter aannemen. Doch dit aannemen van een Christelijk karakter beduidt dan niet, dat ze haar oorspronkelijke ordinantie verliezen, maar juist omgekeerd, dat ze tot de zuiverheid van die oorspronkelijke ordinantie worden teruggebracht. Het Is niet een Christelijke fantasie, waïrdoor ze uit hun verband gerukt en in heel Iets anders worden omgezet, maar bet Is de Christelijke gehooiziamheid, waardoor ze, van alle vervalsching ontdaan, in haar oorspronkelijk karakter hersteld worden. Er komt niets nieuws bij, maar de haif gesmoorde kiemen leven op ea worden tot hooger bloei gebracht. Het is niet 't aanbrengen van Iets nieuws, maar een herstellen van het oude, dat bedorven was. Wat met den oorspronkelijken stijl der Schepping in strijd was aangebouwd, wordt weggebroken, en de gevel weer opgebouwd In zuiveren stijl, naar het oorspronkelijk bestek. Het Is feitelijk hetzelfde, wat met ons zelven In de wedergeboorte geschiedt. Ook bij de v/edergeboorte verdwijnt de mensch niet die bestond, om er een ander mensch voor in de plaats te stellen, maar de mensch die er was, en ontaard was, wordt hersteld In gelijkenis naar het beeld Gods, waarnaar hij geschapen was. Christus geeft de wereld niet prijs, om er een geheel andere wereld voor in de plaats t? stellen, maar hij neemt die wereld gelijk God haar schiep, schift tusschen hetgeen naar Gods beeld in die wereld schuilt, en hetgeen de zondaar er van gemaakt heeft, bestrijdt en verwijdert dit laatste, stuift er het stof der eeuwen af, doet het oorspronkelijk plan Gods weer uit de stof te voorschijn treden, en bouwt nu op het teruggevonden fundament, in de zuivere lijn van Gods bestek, in Goddelijken stijl, en naar Goddelijk plan, het gebouw van het leven der wereld weer op. Die hier oorspronkelijk heerscht is dus niet Jezus als onze Koning, maar God Drieëenig, die 't al schiep, het al Instelde en 't al aan zijn bestel bond. En onze Heiland, wel verre van dit bestel van God Drieëenig te niet te doen, buigt er voor, onderwerpt er zich aan, eerbiedigt het in elk opzicht, en wil dat niet de majesteit der genade, maar de majesteit van God Drieëenig er In uitschittere. Altoos weer naar den regel, dien men op elk stuk van het menschelijk leven kan toepassen: „Hij die in den beginne het gezin, de maatschappij, den staat, de kunst en de wetenschap schiep en aan zijn wetten bond, wil dat ze alzoo ontkiemen en bloeien zullen. En die wet bindt ons zoolang er een menschelij'k leven op deze aarde zijn zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's