Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Derde gedeelte)

Christus Koaiagschap en het Gezin.

III.

Ën God schiep den mensch naar iljnen beelde, naar den beelde Gods schiep Hij hem. Man en vrouw schiep Hij ze. Gen. I : 27.

„Christelijk" is alzoo een eeretitel die aan het gezin als zoodanig niet kan gegeven worden. Het gezin, in zijn wezen, is uit de Schepping en niet uit de Genade, en het komt slechts in zooverre onder den invloed van den Christus, als het, door de zonde ontredderd en in zijn ontwikkeling gestuit, door den Verlosser gered wordt. In zooverre de Zone Gods, met den Vader en den Heiligen Geest, het Scheppingswerk tot stand bracht, kan en moet zeer zeker het woord van Johannes, dat „zonder Hem geen ding gemaakt is, dat gemaakt is, " óók op het gezin worden toegepast; maar ook daardoor ontving het nog niet het Christelijk merk. Ook zon, maan en starren, ook de dieren-eii plantenwereld zijn gemaakt door het Eeuwige Woord, maar in wien zal 't opkomen, deswege te spreken van Christelijke starren of Christelijke bloemen. Christus beteekent Messias. Christelijk is alzoo wat uit Jezus' komst als Messias voortvloeit, en als Messias heeft de Christus het gezin wel verlost, gered en opgeheven, maar het niet gesticht, niet ingezet, niet geschapen. Het gezin was er eer de zonde intrad, het bestaat ook daar v/aar van Kerstening van het volk nog nimmer sprake was. Bijna zouden we zeggen kunnen: het gezin behoort tot de natuur, indien misbruik dit op zich-zelf schoone woord niet ontzield had.

En niet alleen dat het gezin tot de Schepping behoort, maar het is in het Scheppingswerk het gouden kleinood, het edelst kunststuk, het hoogste waartoe we de Schepping in het paradijs zien opklimmen. We zeggen niet, dat er in het Scheppingsvermogen niet ook krachten liggen, waaruit nog hooger kan voorkomen, maar zoo we ons bepalen tot onze wereld hier beneden, en zulks wel in haar tegenwoordige formatie, dan is er onder al het geschapene niets aan te wijzen, dat het gezin in waardij en beteekenis overtreft. Het kan daarom ook niet verwonderen, dat het gezin bij voorkeur gebezigd wordt, om ons de eeuwige heerlijkheid voor te beelden. Telkens toch wordt Christus ons voorgesteld als de Bruidegom, en de schare der verlosten als zijn Bruid. Het hooge festijn der overwinning op alle ongerechtigheid wordt vergeleken bij een bruiloft. De gedeeltelijke scheiding tusschen Christus en de zijnen, die nog voortduurt, wordt eerst opgeheven als het hemelsch huwelijk ingaat, maar nu reeds wordt de band van Christus aan zijn triomfeerende Kerk als een huwelijksband hoog verheven. De apostel ziet in het gezinsleven tusschen man en vrouw het opzettelijk gevonden beeld om ons de weelde der eeuwige zaligheid voor oogen te stellen. Dan is Christus de man en de gemeente de vrouw. £n zoo ver gaat zelfs de gelijkstelling, dat we hooren van een Vaderhuis waarin we worden opgewacht; niet alsof in dit Vaderhuis onze betrekking tot den Heiland zou worden te niet gedaan, maar opdat we allen als kinderen Gods in het huisgezin van onzen Vader zouden verkeeren. Immers de Heere zegt niet: In het huis van uw Vader zijn vele woningen, " maar in het huis mijns Vaders ztjn vele woningen, en ik ga heen om u plaats te bereiden." £en uitspraak van Jezus, die dan eerst tot haar recht komt, zoo ge u verplaatst in Oostersche landen, waar het nu nog gewoonte is, dat de zoon die huwde, bij z^n vader komt inwonen. Zoo was het in het oorspronkelijk tentenleven, en zoo is het in 't Oosten ook later, toen men reeds huizen ging bewonen, gebleven. Ten platten lande komt 't ook bij ons wel voor, maar zonder onder ons regel te zijn, wat het in het Oosten wel was, en ten deele nog is. En het iSi bij deze gewoonte zich aansluitend, dat de Christus, die als de Zoon in het Vaderhuis woonde, uit het Vaderhuis is uitgegaan, om z^n bruid op aarde te zoeken, en nu, oa zijn bruid gevonden te hebben, naar het huis van zijn Vader terugkeert, om daar de woning te bereiden, die hij na de „Bruiloft des Lams" met zijn Bruid bewonen zal. De gemeente gaat, als Bruid van Christus, °aar Christus toe, en zal met Hem in het huis van zijn Vader inwonen. En niemand heeft te duchten, dat daar voor hem geen plaats zal aijn, omdat de Bruid van Christus bestaan zal uit een schare, die niemand tellen kan. Hoeveel ruimte, om ons zoo uit te drukken, de Bruid van Christus ook noodig zal hebben, niemand behoeft daarom buiten te blijven, want: In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zoo zou ik het u gezegd hebben", on ik ga als uw Bruidegom vooruit, om in dit groote huisgezin van mijn Vader aan mijn Bruid plaats te bereiden. We blijven alzoo geheel schriftuurlijk, zoo we het gezinsleven het rijkste product der oorspronkelijke Schepping noemen, want de Schrift zelve koos het gezin keer op keer als beeld van de hoogste gelukzaligheid die ons in den hemel bereid is, en die in het huwelijk van onzen Bruidegom met zijn' „Bruid op aarde" haar rijkste uitdrukking vindt. Er ligt, gelqk de apostel ons in Efeze 5 : 32 leert, in het gezinsleven „een verborgenheid", en niet slechts een verborgenheid, maar een groote verborgenheid, en die verborgenheid doelt op Christus en de gemeente. Christus heeft de gemeente lief gehad, d. w. z. tot zijn Bruid verkoren, en deswege zich aan zijn Bruid overgegeven, opdat hij haar heiligen, d. i. zich toebereiden zou, tot hg haar eens, in 'tsiergewaad van haar heiligheid, zich zei ven heerlijk zal voorstellen, als een Bruid zonder vlek en rimpel, en ze in die volmaaktheid in het huis van zijn Vader zou binnenleiden. En het is uit dit hooge huwelijk tusschen Christus en zijn gemeente, dat man en vrouw op aarde verstaan zullen, hoedanig hier reeds op aarde hun saamleven in het gezin zijn moet, en wel zijn moet naar de ordinantiën der Schepping zelve. Juist dit laatste toch maakt het gezinsleven tot een „verborgenheid". In Matth. XIII wordt van de gelijkenissen van Jazus gezegd, dat ze „de verborgenheden van het Koninkrijk omhullen en omsluieren", en in vs. 35 wordt uitgesproken, dat ze strekken, „om dingen voort te brengen, die verborgen waren van voor de grondlegging der wereld". Wat in de Schepping gefundeerd werd, heeft hooger beduidenis dan wij oppervlakkig zeggen zouden; in de Schepping ligt het beeld van de eeuwige dingen afgeschaduwd. En zoo ook lag inde schepping van het gezinsleven het beeld van het leven in het Vaderhuis, dat hier namaals komen zou. De schepping van het gezin was alzóó verordineerd, dat het gezinsleven dit hoogere afbeelden kon en zou.

Deze schepping nu van het gezinsleven komt in het Scheppingsverhaal tot uitdrukking in het korte woord: Man en vrouw sehiep Hij ze. Het volle gezinsleven is veel rjjker dan man en vrouw, maar tot wat rijker ontplooiing het ook later gedije, er komt niets bij. De kiem van het gezinsleven ligt in hethuwelijk van man en vrouw, en uit man en vrouw komt al het overige gezinsleven voort. „Man en vrouw" zijn nog niet het vol uitgegroeide gezinsleven, maar toch is het gezinsleven in aard en wezen tot stand gekomen, zoodra de man een vrouw koos, haar huwde, en met haar saamleeft. Al de rijkdom van het gezinsleven is alzoo opgekomen uit het ééne feit, dat God niet maar een mensch, niet maar menschen schiep, maar ze schiep in onderscheiden geslacht, den man anders dan de vrouw en de vrouw anders dan den man. Er treedt terstond bij de schepping een variatie in. Ds twee die in het paradijs voor u treden, zijn niet maar twee redelijke, zedelijk zich bewuste en met God in verband staande wezens, maar ze zijn dit elk op zijn eigen manier. Ze zijn niet gelijk, maar ongelijk. Er bestaat tusschen beide een principieel onderscheid. Eik der twee heeft wat de ander mist. Ze vullen elkander aan, en juist om dit te kunnen doen, zijn ze anders aangelegd, anders naar het lichaam, anders in den vorm, en anders in het wezen. Ze zijn beide menschen, ze voelen dat ze bijeen hooren. In tegenstelling met de overige schepping van plant en dier, voelen ze zich als van één soort en éen. Maar zien ze af van de onbewuste natuur en alleen op zich zelven, dan voelen ze even sterk het onderscheid en verschil. Door den mensch „man en vrouw" te scheppen, heeft God een grondvariatie in ons menschelijk leven ingebracht, en het is uit deze grondvariatie, uit dit grondverschil, uit dit grondonderscheid, uit deze ééne diüferentieering dat heel de verborgenheid van het gezinsleven wordt opgebouwd.

Het had ook anders kunnen zijn. Het ware op zich zelf zeer wel denkbaar geweest, dat de menschheid niet in twee geslachten gesplitst ware geweest. Immers onder de engelen, die God even bewust en als redelijke wezens schiep, bestaat dit grondverschil niet. Alle engelen zijn van één soort. Er is onder de engelen noch man noch vrouw; gelijk Jezus het uitdrukkelijk leert, dat er in den hemel noch ten huwelijk genomen, noch ten huwelijk gegeven wordt, want dat we in den hemel zijn zullen, als de engelen Gods. Hoe weinig we ook van de engelen weten, dit staat, naar Jezus' uitspraak, vast, dat e; ..< an ; €n geslachtsonderscheid onder de engelen geen sprake is. In het afgetrokkene liet het zich daarom zeer wel denken, dat God twee Adams in plaats van Adam en Eva geschapen had. En zegt men, dat alsdan het geslacht zich niet zou hebben voortgeplant, zoo ligt het antwoord gereed in de vraag, waarom God niet even goed alle menschen, die daarna zouden komen, op dezelfde wijze als den eersten mensch, uit het stof der aarde had kunnen scheppen. V/at God kon en vermocht in de schepping van Adam, waarom zou Hij het niet even goed hebben vermocht bij Kaïn en Abel, ea bij alle mensch, die daarna in het leven trad? We zouden er toch niet minder om geweest zijn, indien zich de schepping ook bij elk onzer herhaald had; Zelfs kan men zich er in denken, dat de wetenschap van rechtstreeks door Gods almacht uit het stof der aarde geschapen te zijn, nog dieper indruk op ons' zou gemaakt hebben, dan de wetenschap die we bezitten, dat we wel door God geschapen zijn, maar slechts middellijk door den instrumenteelen dienjjt van vader en moeder. Wat God bij Adam kon, kon God bij een iegelijk onzer. Niemand zal zeggen dat Adam min der was dan wij, omdat hij geen vader of moeder bezat, en waarom zouden wij dan minder geweest zijn dan we nu zijn, zoo rechtstreeksche schepping van Gods almacht ons in volwassen staat tot aanzijn had geroepen? Alleen maar, dan zou er nooit een gezinsleven geweest zijn, naar wat wij thans onder het gezinsleven verstaan. Men had zich ook dan kunnen bijeenvoegen, gelijk de monniken dit in de kloosters doen; desnoods had men saam kunnen gaan wonen, om één huishouding te voeren. We hadden een leven als in de kazerne kunnen hebben, waar enkel mannen saamleven, maar nooit zou er gezinsleven zijn geweest. Dit ware dan uitgesloten, en al de weelde die thans in het gezinsleven ons geschonken is. zou ons voor altijd zijn onthouden. Doch juist daarom gevoelen we dan ook, hoe in de schepping van man en vrouw het gezinsleven zelf gegeven werd. Het is eerst door de onderscheiding van man en vrouw, dat het gezinsleven mogelijk werd, en het is door de schijnbaar zoo eenvoudige onderscheiding tusschen twee soorten van menschelijke wezens, dat al de rijkdom van het gezinsleven, met al wat er uit voortvloeit, aan ons menschelijk geslacht is toegekomen.

Het opmerkelijke hierbij nu is, dat er door het scheppen van man en vrouw wel variatie, onderscheiding, verschil in ons menschelijk geslacht tot stand komt, maar geen splitsing. Er komt een tweeheid, maar de eenheid blijft. Het is, als we ons zoo mogen uitdrukken, een twee-eenige menschheid die de wereld bevolken zal. Ook Eva is geschapen, maar niet op gelijke wijze als Adam. God schiep Adam uit het stof der aarde, maar Eva niet alzoo. Eva schiep God uit Adam. In de wijze waarop dit scheppingswonder tot stand kwam, dringen we niet door. Een wezenlijk wonder is nooit voor uitputtende uitlegging vatbaar. Ook ligt het niet op onzen weg, hier van woord tot woord een uitlegging va^ wat Genesis ons meldt, te geven. Voor ons doel is het genoeg, dat we het feit op den voorgrond plaatsen, dat Eva het leven ontving door schepping, maar uit Adam, ^n^fX op een wijze die zich niet herhaald heeft. Tot in haar naam van Manninne drukt de Schrift deze geheel eigen wijze waarop Eva tot aanzijn kwam, uit. De straks ingezette regel is, dat de mensch uit de vrotiw, na bevruchting door den man, geboren wordt, en op dezen zetregel kent de Schrift slechts drie uitzonderingen, de eerste bij Adam, de tweede bij Eva, de derde bij den Christus. Bij Adam is het de schepping uit het stof der aarde, bij Eva de schepping uit Adam, bij Christus de schepping van de menschelijke natuur uit de maagd, zonder toedoen des mans. Er is uiteraard een wonder in het ontstaan van eiken mensch, want al ontstaat het lichaam van het kindeken, dat staat geboren te worden, uit vader en moeder, — de ziel, de persoon, het innerlijk leven van den mensch komt, hoe nauw het ook met het zielsleven der ouders in verband moge treden, toch altoos door een scheppingswonder. Ieder onzer voelt en erkent, dat hij in zijn innerlijk wezen een creatuur van Gods Almacht is. Maar bij Eva neemt dit wonder een verhoogden vorm aan, doordien hier van een gewone geboorte uit de vrouw geen sprak* kon zijn. Zij was de eerste vrouw, straks onzer aller moeder, maar die nog ^een moeder vond, waaruit ze geboren kon worden. En in dit tweede wonder nu, dat bij het ontstaan van Eva zich aan ons voordoet, zoodat ze dan ook niet als kindeken, maar als volwassen vrouw het levenslicht aanschouwde, ligt nu van zelf de band, die bij de onderscheiding tusschen man en vrouw de eenheid van ons menschelijk geslacht vasthoudt. Boven de tweeheid van man en vrouw staat de eenheid van den mensch, want Adam en Eva zgn beide menschen; wat het grondtype aangaat van gelijke beweging. Als mensch staan man en vrouw beiden op één lijn. De menschheid is zoowel in denman al in de vrouw vertegenwoordigd, en eerst in beiden s4am volkomen. Niet de mannen saam maken de menschheid uit, noch ook de vrouwen saam genomen, maar mannen en vrouwen als eenheid opgevat, stellen eerst de menschheid daar. Er worden niet eerst mannen, en dan naast die mannen vrouwen geschapen, om eerst uit de bijeenvoeging van die twee soorten wezens de menschheid te doen opkomen. De mensch is het uitgangspunt, en in die ééne menschheid komt de onderscheiding tusschen man en vrouw tot stand. Men betreedt hoogst bedenkelijke wegen door hierbij van androgynen te spreken, en de vraag zelfs physisch te stellen, hoe Adam de menschheid kon representeeren. Dit is een indringen in mysteriën, die voor ons omsluierd zijn, en die we niet nader kunnen onderzoeken. Alleen het feit moet voor ons vaststaan, dat heel ons menschelijk geslacht uitéenen bloede geschapen is; dat het bloed van Eva uit het bloed van Adam was genomen; en dat alzoo de scherpgeteekende variatie die in de tweeheid van man en vrouw uitkomt, de eenheid van het menschdom, de saamhoorigheid van het menschelijk geslacht, niet kan te niet doen.

Dé Schrift doet dit nogmaals daarin uitkomen, dat man en vrouw, hoezeer, niet in hun wezen, maar in hun wezensuiting onderscheiden, bestemd zijn om door en in het huwelijk één vleesch te worden. Wie schuwt, om dit, als te realistisch, scherp te doen uitkomen, doet aan de Schrift te kort. Kieschheid is voortreffelijk, maar ge moet niet kiescher dan uw Heiland willen zijn, en waar Jezus het noodzakelijk heeft geacht, om op dit „deze twee zullen tot éen vleesch zijn" nadruk te leggen, ontaardt uw kieschheid in een preutschheid, die aan Gods bestel tekort doet, zoo gij dit uiterst belangrijke feit geheel in de schaduw plaatst. Het gaat hierbij toch om het eigenaardig karakter van het gezinsleven. Het gezinsleven is niet de kazerne en niet het klooster, en niet het kostschool. Het is geen bijeenvoeging, maar een eenheid die uit de tweeheid tot stand komt, en die eenheid heiligt. Saamwoning, eenheid van huishouding geven nog geen gezin. Het gezin moet als volkomen eenheid optreden, en om dit te kunnen doen, moet in het huwelijk de tweeheid van man en vrouw terugkeeren tot haar oorspronkelijke eenheid. Het was in Adam één, het werd door de schepping van Eva twee, en in het huwelijk moeten man en vrouw weer één vleesch worden, en in dit éen worden moet de eenheid van hun saamleven en de eenheid van het gezinsleven zijn gegrond. Waar man en vrouw die eenheid alleen zinnelijk nemen, verstaan ze haar op zondige wijze en doen aan den eisch Gods te kort. De man en vrouw die tot één vleesch worden, moeten veeleer in die herwonnen eenheid het uitgangpunt vinden voor een eenheid van leven en bestaan; aan het zinnelijk huwelijk moet het huwelijk van ziel aan ziel beantwoorden. Het moet worden, zooals Vondel zong, „twee zielen gloênd aangesmeed." De man mag niet in de vrouw, de vrouw niet in den man opgaan. In het gezin mag noch de man, noch de vrouw verdwijnen, en juist hierin moet het mysterie van het gezinsleven zich verheerlijken, dat de tweeheid blijft, en dat toch in die tweeheid de eenheid doorstraalt.

Dezen dubbelen eisch nu van de tweeheid g te handhaven en toch de eenheid te doen n uitkomen, gaat in alle manier van het w gezinsleven door. Het gezinsleven toch be­ r paalt zich niet tot het doen samenwonen van d man en vrouw, maar uit het gezin komen C alle banden op die, in onderscheidenheid, o de saambinding van ons menschelijk ge­ l slacht in stand houden. Het gezin is in zijn eenvoud een zoo rijke schepping. Het schijnt zoo hoogst eenvoudig, dat er de variatie komt van man en vrouw, maar door deze zoo eenvoudige variatie komt alle hechter band tusschen mensch en mensch op. De band tusschen man en vrouw, de band tusschen vader en kind, de band tusschen broeders en zusters, de band tusschen grootouders en kleinkinderen, de band tusschen schoonouders en schoonkinderen, de band tusschen bloedverwanten in de afdalende, in de opklimmende en in de zijlinien, de band tusschen geslachten en familitfn, het verband tusschen stam en stam, en, zoo de geslachtsregisters maar ter onzer beschikking stonden, zouden we het zien, ook de band tusschen volk en volk. Zelfs het staatsieven der volkeren heeft tijn prototype in het gezinsleven, en al wat niet mechanisch, maar organisch mensch en mensch saam verbindt, het is al uit het eenvoudige gezinsleven voortgekomen. Ware dan ook het gezinsleven in zijn zuiverheid van Adam tot alle geslachten doorgegaan, er zou krijg noch oorlog denkbaar sijn geweest, de eenheid van ons geslacht zou een organisch voikomene zijn gebleven, en het zou blijken, dat de deeling van ons geslacht in twee sexen geen waagstuk was geweest, maar juist het van God verordend middel, om uit de tweeheid een hoogere en rijkere eenheid van ons menschelijk geslacht te doen voortkomen.

Dit echter heeft niet zoo mogen zijn. De zonde, eenmaal in het hart des menschen ingeslopen, moest zich wel bij voorkeur op deze variatie van man en vrouw werpen, om haar vernielende uitwerking op ons geslacht door te zetten. In niets en door niets is de zonde zoo overvloedig geworden als juist in die sexuëele deeling van ons geslacht in een mannelijke en vrouwelijke sexe. Vooral op die scheiding van ons geslacht in den man en de vrouw heeft satan zich geworpen om ons zedelijk te verlagen en tot in het diepst van uns wezen te verderven. Schrikkelijk regeert ook de zonde van trots en hoogmoed, van haat en nijd, van geldzucht en gierigheid, maar er is geen zonde die zoo allerwegen, die zoo niets sparend heeft doorgewerkt als de zonde der zinnelijkheid. „Het bederf wordt het bangst zoo het zich werpt op het beste", riep reeds de oudheid.

„Optimi corruptio pessima", of gelijk wij ruwer plegen te zeggen: Hoe grooter geest, hoe grooter beest. Dat beste nu was het gezinsleven, en op bange wijze heeft de zinnelijkheid het huwelijk en het gezinsleven verbasterd en doen ontaarden. Huwelijk en gezin verloren hun heilig doel, de zonde ontheiligde de huwelijksbanden, en heel de historie gewaagt er van, hoe ontucht, hoererij en echtbreuk op die schrikkelijkste wijze het heilig huwelijksleven verdorven hebben. Veelwijverij, veelmannerij, ja, welk kwaad is niet uit deze zinnelijke zonde opgekomen. Van een tweeheid, waarin de eenheid zich afspiegelde, was ten leste geen prake meer. Alle saambindende kracht van het huwelijksleven ging te loor, en nameloos s de verwoesting en de ellende, die het misbruik van de variatie der twee sexen in de wereld der menschenkinderen heeft aangericht. Eerst door het Christendom is toen de eere van het gezin weer hersteld, en in zooverre men dan principieel van een Christelijk gezin wil spreken, bestaat dit Christelijk karakter van het gezinsleven daarin, dat het Christendom althans aanvankelijk en in zekere mate het gezin naar zijn oorspronkelijke ordinantiën terugriep, er de ordinantiën Gods in herstelde, en het weer tot op zekere hoogte worden liet, wat het naar de Scheppingsordinantie zijn moest. Niet alle huwelijk tusschen twee die beiden den Christus belijden, is daarom een Christelijk huwelijk noch leidt tot een Christelijk gezin. Christelijk wordt een gezin eerst dan, zoo op het huwelijks-en gezinsleven de rdinantiën Gods weer worden toegepast; rdinantiën die niet eerst Christus aangaf, maar waartoe Christus ons toch terugriep. Zal het gezin weer Christelijk, dat is goed, zijn, dan moet de Christus als Koning ook in het huwelijks-en in het gezinsleven heerschen, iet door er nieuwe, specifiek Christelijke rdinantiën in tot gelding te brengen, maar oor als Koning ons terug te roepen naar e ordinantiën, die God Almachtig in de chepping zelve voor huwelijk en gezin esteld heeft. Altoos naar het woord van en Christus: „In den beginne is het zoo iet geweest" en het moet weer worden, elijk het in het begin was. Dit wordt dan og geestelijk verdiept door het woord, dat ie een vrouw aanziet om haar te begeeren, eeds overspel in zijn hart met haar geaan heeft; maar hoofdzaak blijft, dat hristus als onze Koning de oorspronkelijke rde, die God had ingesteld, in ons gezinseven herstellen komt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's