Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Derde gedeelte).

Christas Koningscbap eo het Gezin.

V.

Daarom, gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, alzoo ook de vrouwen aan hare eigene mannen in alles. Efeze 5 : 24.

Wat hier van den man geldt, geldt vanzelf in gelijk verband ook van de vrouw. £en gezin wordt wat de vrouw aangaat nog volstrekt niet daardoor Christelijk, dat de vrouw des huizes uit het ongeloof tot het geloof komt, gebed, Schriftlectuur en psalmgezang in haar woning invoert, enz.; ook bij de vrouw moet de kerstening van haar gezin haar uitgangspunt daarin vinden, dat de vrouw ten volle vrouw worde. God schiep de vrouw anders dan den man, lichamelijk en geestelijk; die eigenschap van de vrouw Is door de zonde verzwakt en vervalscht; en vandaar de eisch, dat Christus ook hier de hersteller zij van wat verdorven werd, en aan het gezin de echte vrouw, die waarlijk vrouw Is, en niet anders zijn wil, terug geve. Hergeef aan het gezin de vrouw gelijk God die In het Paradijs voor hst gezin bestemd, verordend en geschapen heeft, en ze zal geluk aanbrengen, ze zal de eere ontvangen die haar toekomt, en Gods eere In haar gezin dienen. Een ongeordend gezin met Christelijk tintje brengt ons niet verder. Ook ten opzichte van het gezin is de Christus niet de Schepper, maar de hersteller. Om Christelijk te zijn, roept het gezin daarom man èn vrouw naar de oorspronkelijke instelling terug, om uit te schiften al wat onhelligs insloop, en om de kiem van het echte gezinsleven tot hooger ontwikkeling te brengen. Zoo als de man te bidden heeft: Heere, maak mij steeds meer waarlijk man\ zoo heeft ook de vrouw van haar God te bidden, dat Hij haar steeds meer in vollen zin vrouw doe zijn. Al wat het vrouwelijk karakter in haar onderdrukt, gaat tegen haar natuur en bestemming in, en omgekeerd, al wat het echt vrouwelijke in haar tot rijpheid doet komen, verhoogt haar waardij. Het is er mee als met de functiën van de verschillende organen In ons menschelijk lichaam. Hart, milt en lever, oog, oor en tong zijn alle Iets op zichzelf, het eene iets anders dan het andere orgaan, en hoe zuiverder elk dier organen in zijn eigen functie blijft, des te gezonder leeft het lichaam. Zoo nu ook is er in het lichaam van het gezin de trilogie van man, vrouw en kind, en is alleen dat gezin gezond, waarin de functie van man, vrouw en kind bij een ieder van de drie geheel overeenkomstig hun aard, en dus ook In overeenstemming met het doel van hun aanzijn, werke. Zeg daarom nooit, dat wel de Ongehuwde jonge dochter het teeder-vrouwelijlce moet vertoonen, maar de gehuwde vrouw meer mansch moet zijn. Al bedoelt het woord „mansch" hier niet anders dan beslister en forscher optreden, toch Is dit woord „mansch", als het op de vrouw wordt toegepast, altoos misplaatst. Ongetwijfeld zal de getrouwde vrouw, die op jaren komt, dank zij oefening en ondervinding, meer doen kunnen dan een jonge dochter en tot meer in staat zijn, maar dit meerdere moet ze|uit haar eigen vrouwelijke natuur ontwikkelen, en niet pogen te verkrijgen door nabootsing van den man. Ds rozeboom komt niet tot hooger ontwik-Iceling doordat ge er een eikenstek op ent. Da roos moet voor haar hooger ontwikkeling rozenhout blijven.

Het kritieke punt nu, waarbij het uitkomt of de groei ten deze in de goede richting plaats heeft, duidt de apostel aan door deze woorden: „Daarom, gelijk de gemeente < M« Christus onderdanig is, alzoo ook de lirouwen aan haar eigen mannen, in alles". De apostel windt er geen fluweel om; hij verdacht en verflauwt het niet, om kwansuis de vrouw te sparen, en haar gevoel te ontzien; neen, hij spreekt het kort en ''i'as uit, in de onderstelling, dat de echte, < Je wezenlijke vrouw er terstond ja en amen °P zal zeggen, en opdat de vrouw die nog te weinig vrouw is, om dit vooralsnog te kunnen doen, hoe eer hoe beter tot de goede gesteldheid des harten worde teruggebracht. Hij zegt niet dat de vrouw den ®an in het gevlij moet komen, en zich "aar hem moet schikken, en hem om der *üle der kinderen en der dienstboden heer in zijn eigen huis moet laten. Niets daarvan. Hij gebruikt het eenige woord dat hier op zijn plaats Is, het woord onderdanig, en die onderdanigheid cischt hij af niet slechts In enkele hoofdpunten van gezinsbeleid, maar in alles, en in dit alles zoo volstrekt, dat het een onderdanigheid zij, die zich vergelijken laat met de onderdanigheid waarmee de Kerk aan haar Koning onderworpen Is. Nu zal een valsche Kerk, een ontaarde Kerk, een Kerk die haar karakter als Kerk verloor en eigenlijk ophield een Kerk te zijn, telkens op allerlei manier beproeven om zich te onttrekken aan de gehoorzaamheid van haar Koning en steeds meer in opstand tegen den Christus geraken; en omgekeerd zal een Kerk, die haar ideaal najaagt, steeds meer lust gevoelen In de gehoorzaamheid aan haar Koning, en haar onderdanigheid aan den Christus niet gevoelen als een last, maar als een vreugde haar levens. Een Kerk, die wezenlijk Kerk is, zal vanzelve, zal krachtens haar aard, zal onder den drang harer natuur, steeds in gehoorzaamheid aan haar Koning haar kracht zoeken; en omgekeerd waar zin tot opstand tegen haar Hoofd woelt, is zs geen ware Kerk meer, ontaardt ze en wordt vervalscht. En geheel ditzelfde past nu de apostel ook op de vrouw In het gezin toe. Ook zij heeft een hoofd in haar man. De onderdanigheid aan dit haar hoofd vloeit rechtstreeks voort uit Goddelijkeordinantie. Zoo de vrouw in het gezin aan haar man onderdanig Is, gaat het naar Gods wil en bloeit het gezin. Maar komt ze tegen het hoofd In opstand, dan worden de binten van het gezin uit hun verband gerukt.

Wie nu te weinig vrouw is, zal die onderdanigheid aan den man als een last volbrengen, en om.gekeerd, wie waarlijk vrouw is, zal in het onderworpen zrjn aan haar man lust hebben. Voor de echte vrouw is het gehoorzamen aan haar man een genot, en omgekeerd, waar de natuur der vrouw hier tegen inwoelt, blijkt het, dat haar natuur het echt-vrouwelijke karakter mist. Zoo ze zelve den Christus belijdt, zal het gehoorzamen aan den Christus haar een zielsbehoefte zijn, èn ziende op die vrijwillige gehoorzaamheid en onderworpenheid van de geloovige ziel aan den Christus, zegt de apostel dat het evenzoo tusschen man en vrouw moet zijn. De man moet de vrouw liefhebben gelijk Christus de gemeente lief heeft, en de vrouw moet uit eigen aandrift aan den man onderdanig zijn, gelijk de gemeente uit Innerlijke zielsaandrift, niet gedwongen, maar geheel gewillig lijk onderdanig is aan den Christus.

Toch is er geen ordinantie Gods, waar de vrouw, die nog buiten het geloof staat, minder aan wil, en zich hardnekkiger tegen verzet. Zoo dikwijls in wereldsche kringen de onderdanigheid van de vrouw aan den man ter sprake komt, gaat er een spotlach op. Dat zullen de vrouwen In die kringen aan hun mannen wel anders leeren! In schijn zullen ze zich voegen, maar feitelijk zullen zij de baas zijn. Niet zij zullen aan den man onderdanig zijn, maar bij zal naar haar pijpen dansen. Nu neemt dit In verrev/eg de meeste gezinnen wel zulk een vaart niet. Men schikt en vindt het onder elkaar. Veelal houdt de man de geldpomp In handen en bezit hierin een machtig middel van pressie. Ook geeft de man, om deslievenvredes wil, gewoonlijk veel toe. Orer en weer laat men iets schieten. Dan is er, o, zooveel in het gezin, waar de man niets van merkt. Heel wat mannen bemoeien zich zelfs al heel weinig met hun gezin. Boven alles willen ze vrede In huis hebben, en laten 't dan meest maar aan hun vrouw over. En zoo ontstaat er een modus vivendi, een feitelijke schikking In het leven, waarbij de eere van man en vrouw beiderzijds ongekreukt blijft. Maar komt er in zulke kringen ooit sprake van Ö«derdanigheid; van een plicht die op de vrouw zou rusten om haar man in alles te gehoorzamen, en van een gezag van den man, waaraan de vrouw onderworpen zou zijn; dan komt al wat vrouw is in deze ongeloovige wereld hier met kwalijk onderdrukte woede tegen op. De vrouw Is zoo goed als de man, In veel opzichten zelfs zijn meerdere. Waarop zou die plicht tot onderdanigheid rusten? Schikken wil ze zich, zs wil het op een accoord werpen, ze wil, om huislijk ongenoegen te vermijden, o, zooveel toegeven, maar dan zal dit alleen zijn een blijk van haar liefde, van haar inschikkelijkheid, iets dat ze even goed laten kon, en nooit mag de man haar tot gehoorzaamheid of tot onderworpenheid oproepen.

Bij de geloovige vrouw staat dit natuurlijk anders. Zij kent Gods Woord. Zij las wat daarin verordend Is, en lang niet zoo zelden is de geloovige vrouw metterdaad in die hooge stemming des gemoeds ingegaan, dat ze om Godswille, en uit gehoorzaamheid aan haar Heiland, zich aan haar man onderwerpt, en al spoedig tot de ervaring komt, dat dit i««r verre het beste is. Maar beeld u daarom niet in, dat het reeds In alle geloovige gezinnen zoover kwam. Zeker, het verzet tegen Gods ordinantiën is In die kringen niet zoo fel en niet zoo roekeloos, maar toch, van harte gaat 't ook in geloovige kringen op verre na niet altoos, en als het In het gesprek te pas komt, en het hooge woord onderdanig, en nog we! onderdanig in alles, er uitkomt, bespeurt ge maar al te vaak een zwakken glimlach om de lippen, die u verraadt, hoe men er toch eigenlijk niet aan wil, ja, het in den grond niet als een ordinantie Gods aanvaardt. Dit nu doet aanstonds afbreuk aan het Christelijk karakter van het gezin. Ook wat de vrouw betrefc is een Christelijk gezin zulk een gezin, dat tot de ordinantiën Gods is teruggekeerd, en waar de ordinantiën Gods uit overtuiging, met lust en met liefde worden nagekomen. En zoolang nu de vrouw in het gezin In haar hart zich toch eigenlijk teilen deze primordiale ordinantie voor het gezinsleven blijft verzetten. Is aan dien eisch niet voldaan, en blijft alzoo aan het Christelijk stempel van het huisgezin de eerste en voornaamste trek ontbreken. De vrouw aanvaardt dan niet de plaats die God haar aanwees. Ze benijdt den man, aan wien een hooger plaats is geschonken. In haar woelt de begeerte, om haar man uit die hooge plaats te verdringen, en zelve die plaats in te nemen. Ze kan het niet dulden noch uitstaan^ dat God onderscheid tusschen man en vrouw heeft gemaakt. Ze acht dat aan de vrouw moest zijn toegewezen, wat feitelijk aan den man is toegekend. Ze heeft geen vrede met haar positie als »rö«ze/. Ze waant, dat aan de vrouw een ander lot moest beschoren 2IJ*!. Z? wü tsa deele althans zijn wat naar Gods ordinantie de man is. Ze onderschat haar eigen vrouwe* lijke natuur, en poogt voor dat deel den man na te bootsen, te zijn wat niet zij, maar de man moest wezen. Ze verstoort het evenwicht. Ze verbreekt de van God ingestelde harmonie. Ze legt er zich op toe, niet om in alles op ideale wijze vrouw te zijn en te blijven, maar streeft er naar halfman, halfvrouv/ te zijn. Zelfs lacht het haar wel toe, zoo de man gelijken weg opgaat, en zijn mannelijk karakter In het zwakkere doet overgaan. En waar nu de Schrift ons leert, dat Christus Koningschap over het gezin allereerst daarin moet uitkomen, dat naar" de onderscheiding van de Scheppingsordinantie de man weer waarlijk man, en de vrouw weer waarlijk vrouw worde, moet worden volgehouden, dat het Christelijk karakter in het gezin ontzet blijft, zoo de vrouw in het waarlijk vrouw en aan den man onderdanig zijn, niet den lust en de liefde van haar hart vindt.

Het geldt hier een gezagsquaestie. Hoe hoog de Christus ook sta, steeds is de onderdanigheid en onderworpenheid aan zijn Vader voor hem het richtsnoer van alle handeling geweest. , jMijn spijze, zoo sprak hij, is niet dat ik mijn wil doe, maar den wil Desgenen die mij gezonden heeft, " en nog in Gethsémané luidde het in zijn smeeking: „Vader, niet mijn wil, Uw wil geschiede." Wordt nu aan den Christus het hoogste gezag ook over het gezin opgedragen, dan houdt dit In, dat Christus dit gezag uitoefent, niet slechts in het gemeen, maar in alles conform den wil van God, d. I. conform de ordinantie die God voor het gezin gegeven heeft. Is nu Christus het hoofd van den man, en de man het hoofd van de vrouw, dan draagt Christus zijn gezag, wat het gezin aangaat, ter uitoefening aan den man over, voor wien het alzoo levensregel moet zijn, zijn gezin niet naar eigen zin of wil, maar naar de ordinantiën van Christus, die identiek zijn met de ordinantiën Gods, in te richten en te besturen. Het gezag ook over het gezin is door God op zijn Christus gelegd, en wordt door Christus op den m& n overgedragen. Feitelijk is de eisch alzoo niet, dat de vrouw aan haar man, als mensch, maar aan haar man als gevolmachtigde van den Christus, onderdanig zal zijn. De mensch als creatuur heeft geen gezag, en zoo ook kan de man, als mensch, zich nooit eenig gezag over een ander mensch, 'tzij als vorst, als echtgenoot, of als vader, aanmatigen. Niet een eenig mensch bezit gezagsrecht, dan voor zoover het hem uit de bron van alle gezag, d. i. uit God, toevloeit. Wie weigert te doen wat de politie hem beveelt, randt het gezag van den Burgemeester aan, die over den politieagent gezag heeft, en in het gezag van den Burgemeester het gezag van den Vorst, die dezen aanstelde. En zoo ook randt de vrouw die haar tam de onder-, danigheid weigert, niet hem aan, maar in hem het gezag van den Christus, die hem als hoofd van het gezin met gezag bekleedt, en in hem het gezag van den Christus, het gezag van God Almachtig, die aan den Christus alle macht, ook over het gezin, heeft gegeven. Voor de vrouw is het onderdanig zijn aan haar man een vraagstuk van religie. Buigt ze of buigt ze niet voor het gezag van God? Dat is de eerste vraag. Dan komt de tweede: Bukt ge of bukt ge niet voor het gezag, waarmee God den Christus bekleed heeft? En dan komt de derde vraag; Onderwerpt ge u, of onderwerpt ge u niet, aan het gezag dat Christus, als van God daartoe gevolmachtigd, in den man over u gesteld heeft? Wie nu zegt: Ik zal mijn man niet onderdanig zijn, die verklaart hiermee tevens geen onderdaan van Christus te willen wezen, en wie geen onderdaan van Christus wil wezen, staat tegen Go£^ in opstand, en snijdt de zenuw van de religie van het hart door. De vrouw is vrij om tot man aan te nemen, wie haar past, en als man af te wijzen, wie haar niet boeit. Maar heeft ze eenmaal den beslissenden stap gedaan, en iemand tot haar man aangenomen, dan kan ze ook niet meer buiten het gezag, dat Christus op hem legt, en is ze uit gehoorzaamheid aan God en om Christus wil, tot gehoorzaamheid aan haar man gehouden.

Doch juist hiermee is dan ook de natuurlijke grens van deze onderdanigheid en gehoorzaamheid vanzelf aangewezen. De man heeft, in den naam Gods, van Christus een gezag over zijn vrouw ontvangen en is verplicht aan dit gezag de hand te houden, niet om naar eigen lust en wilkeur over zijn vrouw en zijn gezin te heerschen, maar om èn zijn vrouw èn heel zijn gezin te houden bij de ordinantie, die God aan hem voor en over het gezin gegeven heeft. Hij zal van de wijze waarop hij-dit gezag heeft uitgeoefend, rekenschap hebben te geven, en zwaar zal zijn oordeel zrjn, zoo hij het gezag, dat strekken moest om de eere Gods in zijn gezin hoog te houden, misbruikt heeft om eigen hoogheid en heerschappij te zoeken. Daar nu de vrouw, niet om des mans wil, maar om Gods wil, aan haar man onderworpen is, zoo spreekt het vanzelf, dat deze onderdanigheid op dit punt heur einde vindt, waar de man iets van haar eischen zou, dat tegen de ordinantiën Gods ingaat. Dan behoeft ze niet alleen niet onderdanig te zijn, maar mag ze zelfs niet gehoorzamen, ook al vergat baar man zich zooverre, dat hij haar ter oorzake van die weigering mishandelde. Dan toch komt de vrouw tegenover den man te staan, juist zoo als de onderdaan tegenover zijn koning, waar die koning hem Iets gelasten mocht, dat indruischt tegen den wil van God. Sadrach, Mesach en Abednego behoefden niet alleen niet te gehoorzamen, als de koning hun gebiedt het gouden beeld te aanbidden, maar ze mochten het niet doen. En zoo is ook de vrouw goddeloos, die, om maar vrede te houden, of geldweigering of mishandeling te ontgaan, ihaar man gehoorzaamt in wat slecht, gemeen, oneerlijk is, of op wat manier ook tegen Gods ordinantiën ingaat. Dit recht tot weigering gaat niet door, waar het gewone zaken betreft. Ook al dwingt de man zijn vrouw gehoorzaamheid af in wllkeurige dingen, waarvan zij noch de noodzakelijkheid, noch de profijtelij kheid inziet, dit ontslaat haar niet van de onderdanigheid. Indien het dingen betreft, die In niets tegen Gods ordinantiën ingaan, doch waarover verschil van gevoelen mogelijk is, is ze wel vrij om te trachten haar man tot haar gevoelen over te halen, maar mag ze ten slotte nooit de gehoorzaamheid opzeggen. Alle gezag onder menschen, in welk deel der samenleving ook, heeft juist altoos mede ten doel, om een beslissing mogelijk te maken. Het gezin Is een kleine wereld op zichzelf. Verschil van gevoelen kan in die kleine wereld door allerlei opkomen. Bij zulk een verschil moet ten slotte een beslissing worden genomen. En het is dan aan het gezag, dat het nemen van zulk een beslissing toekomt. De gehoorzaamheid staat dan gelijk aan de onderwerping van de minderheid aan de meerderheid In een vergadering. De vrouw voelt dan zeer wel, dat 't zoo om Gods wil moet. Ze meende zelve, dat het anders beter zou wezen. Maar er moet een beslissing vallen. Het recht om die beslissing te nemen, staat aan het hoofd van het gezin, en aan de door hem genomen beslissing heeft zij zich te onderwerpen. Juist daarom staat er bij 't onderdanig in alles, iets wat nooit slaan kan op wat tegen Gods wil zou Ingaan en de conscientie zou verkrachten, maar juist ziet op die vele onverschillige dingen In het gezin, die, als er geen uitweg tot beslissing is, zoo dikwijls den hulselijken vrede verstoren. De vrouw kan dus, wil de apostel te kennen geven, niet volstaan met te zeggen: In gewichtige aangelegenheden zal ik mijn man gehoorzamen, maar In onverschillige dingen ga ik mijn eigen gang. Neen, ze moet onderdanig in alles zijn, ook In het kleine en schijnbaar nietige, en ook hier weer komt.de verantwoordelijkheid op den man te rusten, zoo hij dit zijn gezag misbruikt, om den tyran In huis te spelen.

Doch vooral valt deze onderdanigheid dubbel zwaar voor de vrouw, zoo haar man een willooze, zwakke persoon is, van wien ze voelt, dat hij als mensch niet boren, maar beneden haar staat. Toch ontheft ook dit haar niet van den plicht der gehoorzaamheid. Wel mag ze dan haar superioriteit van geest aanwenden om haar man van Verkeerde besluiten terug te houden, en veelal zal haar dit gelukken, en niet zelden gelukken tot zegen van het gezin. Maar het gezagsrecht wordt door de Inferioriteit van den man niet aangetast. Aan een zwak vorst Is de onderdaan even goed gehoorzaamheid schuldig als aan een krachtig regent. Het is een zegen voor het land, zoo het van God een krachtig koning ontvangt, maar ook dan, als het God belieft, een zwak vorst met de souvereinitelt te bekleeden blijft onderwerping voor den onderdaan eisch. Ook voor de vrouw blijft alzoo de gezagsregel doorgaan, ook al voelt en weet ze, dat ze In Inzicht en geestkracht boven haar man staat. En voor de vrouw geldt dit zelfs in nog sterker mate, omdat ze zelve den zwakkeren persoon tot baar man gekozen heeft. Onder een Vorst staat men, zonder dat men zelf dien vorst tot vorst aannam, maar de vrouw heeft zelve haar man tot man genomen. Bij die gewichtige keuze moest ze zelve weten wat ze deed. BIgkt nu van achteren, dat die man eigenlijk geen "man voor haar is, dan heeft ze dit alleen aan zich zelve te wijten, dan draagt ze haar straf voor haar onbezonnenheid, maar dan kan ze aan deze inferioriteit van haar man nimmer ook maar een schijn van recht ontleenen, om haar onderdanigheid op te zeggen. En dreef ze bij haar engagement het ongeoorloofde opzet, om met voorbedachten rade aan zulk een inferieur man de voorkeur te geven, opdat zij te zekerder zou zijn, van het gezag in handen te zullen houden, dan Is dit haar opzet voor God geoordeeld, want dan heeft ze uit heerschzucht het er op toegelegd, om Gods ordinantie In haar tegendeel om te zetten. Natuurlijk oordeelen wij niet, of en waar dit opzet bestond, maar de historie verhaalt ons toch van meer dan ééne vrouw, ook zelfs In hooge positie, die aan deze opzettelijke loswrikking van de ordinantie Gods zich heeft schuldig gemaakt. Wie als vrouw Iemand tot man zal aannemen, moet, als haar hart goed staat, zich het meest en het sterkst voelen aangetrokken door een man, van wien ze voelt dat hij haar meerdere Is, en haar juist daardoor het onderdanig-zijn licht zal doen vallen. De gewoonte, die vooral in het Oosten bestaat, om een jongedochter niet zelve te laten kiezen, maar een man voor haar te nemen, kan daarom niet ernstig genoeg worden afgekeurd. En voor zooveel het ook in de Christelijke maatschappij wel voorkomt, dat ouders of voogden aan hun dochters of pupillen, ter oorzake van het fortuin of van wat ook, een man opdringen, valt hierover hetzelfde oordeel. Gelukkig mag dan ook gezegd, dat dit In onze Christelijke kringen bijna niet voorkomt. Haar man moet de vrouw zelve kiezen, gelijk de man vrij moet zijn in de keuze van zijn vrouw. Dat hier het ouderlijk gezag kan tusschen beide treden, om bij te jonge personen een verkeerde en onbezonnen keuze tegen te houden, is billijk en wordt zelfs door het burgerlijk recht geëischt. Maar heel Iets anders ïs het, een onbezonnen huwelijk tegen te houden, óf een man aan een jongedochter, tegen haar keuze, of althans buiten haar eigen keuze, op te dringen. De onderdanigheid aan den man zou voor de vrouw een heerlijkheid zijn, zoo zedenonzondigen man kon vinden. Nu ze weet dat de man, dien ze kiest, de zonde van zijn hart meé in huis brengt, neemt de onderdanigheid niet zelden een pijnlijk karakter aan. Dit pijnlijke nu wordt alleen verzacht, zoo ze zelve koos. Dan toch voelt ze de verantwoordelijkheid die ze zelve over zich haalde. Maar onhoudbaar wordt de toestand, zoo men haar tegen heur zin of buiten haar keuze uithuwelijkt, en het is één der rijkste zegeningen die we aan de Christelijke religie danken, dat ze althans aan dit bederf van het gezinsleven in het Christenland schier allerwegen een einde heeft gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's