Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De laatste vijand.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De laatste vijand.”

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PASCHEN]

De laatste vijand, dieteniete gedaan wordt, is de dood. I Cor. 15 : 26.

Paaschfeest is het hooggetijde dat ons «preekt van Verlossing, van een volkomen Verlossing, van Verlossing van den Dood. En in die Verlossingsgedachte trilt niet alleen het besef van den Dood ontkomen te zijn, tnaar van een triomf die over den Dood behaald is. De Dood wekt in oas het gevoel, niet maar van een noodlot dat ons overkomt, van een lijden dat ons is opgelegd, van een jammer die ons overmeestert, maar van een macht die tegenover ons staat, van een wederpartijder die zich op ons wil werpen, van een vijand die het op onzen ondergang toelegt. Wie nuuitdoode« Jijke krankheid weer wordt opgewekt, en van viak voor de poorte des Doods weer in het leven terug mag keeren, die dankt omdat hij aan den Dood ontkwam. Maar Opstanding is meer dan aan den Dood ontkomen. Waar van Opstanding sprake is, is met den Dood als met onzen vijand geworsteld, heeft de worstelaar het schijnbaar tegen den Dood afgelegd, maar heeft hij zich ten slotte toch weer vrijgemaakt, nu op 2ijn beurt den Dood aangevallen, den Dood overmocht, over hem getriomfeerd, hem aan zijn voeten onderworpen, en nu, met den verslagen Dood voor zich, heft hij den psalm des levens aan, om zijn God die hem de overwinning schonk, uit de innigste aandrift zijner ziel te danken.

Opstanding is niet maar leven, maar leven na dood te zijn geweest. Opstanding is niet maar opgfjwekt worden als eea Lszarus die straks weer stierf, maar uit den Dood verrijzen, om nimmermeer te sterven. Opstanding is er, als de Dood geen macht over ons meer heeft, maar wij macht over den Dood verkregen. Opstanding is er dan eerst, als de bittere vijand die ons dreigde, niet meer dreigen kan, en ais een leeuw met uitgebroken tanden en uitgescheurde klauwen machteloos voor ons ligt. Om in Opstanding te roemen, moet de Dood u een vijand zijn gev/eest, een vijand in wiens macht ge waart, een vijand die over u en over ai wat u lief was, met ijzeren wilskracht beschikte, een vijand aan wiens vernielende verderving ge den tol hebt betaald, en die nu in het eind zelf aangegrepen, overmand, ontwapend en neergeworpen is, en over wien ge in ongebroken levenskracht triomfeert.

Daarom gaat alle jubel over de Opstanding op der Christenen Paaschfeest terug. Henoch ook ontkwam den Dood, maar hij overmocht den Dood niet. Elia voer ten hemel op, maar kon in zijn opvaren geen triomfzang aanheffen. Eerst de Leeuw uit Juda's stam was de held der Opstanding. Voor niemand anders, alleen voor Christus, is de Dood in zijn macht bezweken. Niet omdat Jezus den Dood ontkwam, maar juist doordien hij zich aan den Dood overgaf, zich door den Dood in het graf liet sleuren, stierf en den adem uitblies, de tranen van wie hem liefhadden om zijn sterven liet vloeien, weg was en op aarde niet meer gevonden werd, en zoo, den vijand in zijn eigen hol opzoekend, hem in zijn eigen hol aangreep, omwierp, neersloeg, en den barsd van Dood en graf verbrekend, uit den Dood zelf het onverderfelijke leven uitbracht.

Als Immanuel uit het graf verrijst, dan komt hij uit étvi Dood, dan ligt de Dood achter hem, dan kan de Dood geen vin meer meer tegen hem verroeren, dan moet de Dood in volslagen machteloosheid zijn triomf aanzien, en dan trilt in Immanuel dat rijke, volle leven, dat de eeuwigheid verduurt en voor geen verderf meer aantastbaar is.

De Dood was een Vorst, die spotte met onze droefenis en met den rouw van ons hart. Een Vorst, die al wat uit eenvrouw geboren werd, aan zich onderwierp. Die alles schond en aantastte, en niets ontzag noch spaarde. Achter alle smart en ellende dreigde altoos weer de Dood. Niemand ontging hem, niet éen ontkwam hem. Als een geweldige dwingeland beschikte hij en heerschte ever al wat leven had. Geen leven sproot uit, of straks zou hij het wegmaaien. Hoe lang ook ontkomen, toch moest al wat leefde eens zijn slachtoffer worden. Een Methusalem worstelde bijna duizend jaar tegen, maar toch was het einde dat ook hij in het graf verzonk. In het altcos geopend graf verzamelde de Dood zijn buit, en die buit wies steeds aan, en al wie naar het graf zijn dierbaarste panden heen bracht, v/ist vooruit, dat ook hij zelf straks in dit nooit verzadigde graf zou nederdalen. Tegen alle gevaar was «r kruid gewassen, tegen eiken vijand was ver weer. Alleen tegen den Dood niet. Dat graf was een wereld onder deze wereld, en in die onderwereld had de Dood den troon zijner eere gevestigd, en vroeg de éen, laat de ander, maar elk kind des menschen zou eens, tot een roerloos lijk verstijfd, in dit Paleis der verschrikking aan den voet van zijn laatsten vijand liggen uitgestrekt.

En die stalen wet van den Dood nu heeft 't eerst, heeft alleen Immanuel gebroken. Hij verrees, hij stond op, hij wierp den Dood terug, en ontnam hem zijn prikkel, om in een EU verheerlijkt en voor altoos onaantastbaar leven over den Dood te triomfeeren.

Voor ons, zoo we in Christus zijn, komt éiQ ure van triomf ook. Maar nu nog niet. Eerst moeten ook wij, even als Jezus, door den Dood heen, en dan als de laatste bazuin weerklinkt, dan zullen ook wij onzen laatsten vijand van ons schudden, hem voor ons neerwerpen, en triomfeeren met Christus.

Voor ons is dit geen waagstuk meer. Die triomf komt voor de verlosten gewis. Nog niet, eerst als Christus wederkomt. Maar dan ook zekerlijk. Doch alleen zoo we in Christus ontslapen zijn. En deswege hier op aarde hebben we nog niet dan Christus^ opstanding en Christus^ verrijzenis, en zij alleen is voor ons het vaste uitgangspunt onzer hope. En daarom is Paschen voor ons het hoogtij der Verlossing.

De vijand woelt nog. De vijand zal ook ons aantasten en ons zich ten prooi kiezen. Maar stervend zullen we tegen hem inroepen: Dood, waar is uw prikkel, graf. ivaar is uw overwinning? En zaolang er onder ons sterven bij onzen laatsten ademtocht nog stem in ons is, zullen we op onzen vijand schimpen ais op een overwonnen koning. Overwonnen nog niet in ons, maar jverwonnea in Christus onzen Koning!

Het is dit gevoel van overwinning en triomf, dat tegenover alle jammer des levens, die altoos in den Dood zijn hoogste punt bereikt, in alle Christenland den volkeren een gevoel van verademing schonk. En daarom, al verstaan de duizenden en nogmaals duizenden het mysterie der Verrijzenis slechts half, toch j uichen op ons Paaschfeest alle volkeren mede. Het voelt alles dien bangen druk, dien de Dood op het leven legt. Eo nu die druk er af en het leven over den Dood triomfeerend, dat is het wat blqdschap en vreugde onder de kinderen der menschen doet uitgaan.

Al verstaan ze Paschen niet, ze vinden Paschen zoo aanlokkelijk, zoo boeiend, zoo aantrekkelijk, zoo schoon, een feest dat ons het lied der Verlossing op de lippen legt en de tinteling van het leven weer doet ruischen door ons bloed.

Die Paaschvreugde houdt in het Christenland stand, zoolang het besef van wat de Dood is, onverzwakl blijft. Zoolang het in den Dood den Koning der verschrikking ziet. Den Dood ducht en vreest. En weet dat de Dood onze vijand is. Allerlei booze machten vervolgen ons in het leven. Heel het leven blijft een worsteling tegen vijanden die het op ons verderf toeleggen. Vijanden vaa binnen en vijanden van buiten. Maar de laatste vijand blijft altoos de Dood Want of ge al, in Christus ingelijfd, met den apostel roemt: „Ik heb begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn", — die roem zou geen kracht hebben, zoo het niet juist een roemen tegen uw vijandin was, en zoo niet juist hierin de geloofskracht uitblonk, dat ze u dien bitteren vijand niet doet ontzien.

De dood is een vijand die niets en niemand ontziet. Niets is hem heilig, en het liefste dat ge hebt, rukt hij u uit de armen weg. Hij geniet er in, als ge in rouw wegzinkt en uw tranen niet stelpen kunt. En zoo teer kan niets aan uw hart zijn, of de Dood aast er op.

En daarom schrikt het gezond en onbedorven menschelijk gevoel voor dien laatsten vijand terug, en blijft het de bangste vraag van ons hart, wie ons van den Dood verlossen zal. En dit kan niet de arts. Al wat die kan is den Dood verschuiven en uitstellen, maar in het eind vult de arts den doodcedel van elk zijner patiënten in, en komt de bidder om den patient, dien geen arts meer redden kon, uit te geleiden naar het graf. Van den Dood verlossen kan geen Vorst hoe machtig, geen rijkaard hoe bedolven ook onder zijn schatten. Er is geen macht op aarde, die tegen dezen laatsten vijand ons beschermen kan. Er is tegen dien vijand maar één die redt en uithelpt, en dat is Christus die verrees.

Maar natuurlijk, in dien Immanuel die verrees, en ons redt van den laatsten vijand, heeft bet vervalscht menschelijk gevoel geen lust meer. Dan maakt men zich diets en predikt zich zslvra aan, dat de Dood niets is dan een natuurnoodwendigheid. Dat de Dood eer een uitkomst, dan een verschrikking is. Men stelt het u dan voor, alsof het sterven o, rJg.'ï> zacht, zoo niets bang, zoo bijna zoet en lieflijk is, en alsof al dat spreken over den Dood als over een vijand, niets dan dwaze inbeelding, vroom gepraat, en ijdel gekeuvel is. £a om de proef op de som te geven, zoekt men zalf den Dood op en pleegt zelfmoord, ja prijst u den zelfmoord aan, om zoo den Dood die een vijand was, in een vriend om te zetten.

En natuurlijk, dan is men voor elke Paaschvreugde onvatbaar geworden. Niet in het knielen voor den Levensvorst, maar in het moorden van zijn eigen leven wordt dan heil gezocht. £n de ongeloovige wereld roemt dit als betoon van moed. Neen, de Dood is geen natuurnoodwendigheid. Dit geldt wel van de plant, en wel van het dier, maar niet van den mensch. In plant en dier is geen geest, die blijft leven ais het uitwendig kleed verscheurd en ontbrad; : n wordt. Ats plant of dier sterft, blijlt er niets. Hier is vernietiging door stofwisseling. Maar al zijn ook wij aan die lagere levensorde van plant sn dier verwant, we gaan er niet in op. We staan op hooger trap, en het is ons onuitdelgbaar geestelijk bestaan, dat ons boven die creaturen van lagere orde verheft. Drie dingen vindt ge dan ook, als het op het uiterste gaat, altoos saèm. Tegenover wat God ons openbaart, predikt de verdoolde wijsheid der wereld u, i". dat ge van de dieren afstamt, 2". dat gealshetdiersterft, en3°. datgeaaa net dierlijke in u den vrijen teugel moogt vie ren, en het is die drievoudige zelfverlaging van den mensch die dan door den zelfcnoord wordt gekroond. En dan natuurlijk is er geen gevoel voor Opstanding, voor Verrijzenis, voor een overwinning door Immanuel sp onzsn laststeu vijand behaald. Dan is er voor het hooggeiij van Paschen geen plaats in teet leven meer, voor de Paaschvreugde geen snaar die in het hart nog kan trillen, dan komt er geen Paaschlied uit de keel. Die levend verstorvenen, ze weten u op Paschen niet anders dan van een lente in de natuur te spreken. Zooals uit de dierenwereld bij het komen van de lente het lied van den ieeuwrik opstijgt, zoo kennen ook deze van het dier, zoo ze zeggen, afgestamde ondermenschen geen andere vreugde in het Hart, dan de natuurvreugde, waarin ook de iierenwereld met hen deeien kan. Hun gaat de weg naar beneden, gelijk die voor het kind van God naar Boven gaat. Wie als aaar Gods beeld geschapen zich a!s heer Jer natuur gevoelt, drukt wel met zijn voet de aarde, maar heft in dank en aanbidding üya. handen ten hemel op. Hier is zijn tijdelijk, daarboven zijn eeuwig vaderland. En al geniet ook hij in het lenteschoon, dat God Almachtig om ons toovert, toch heeft die wereld zijn hart niet. Bjven is zgn Heiland, en daarom zoekt hij de dingen die Boven iijn. Niet den dood, maar het leven, en als die dood, zijn laatste vijand, nog altoos zijn donkere slagschaduw over zijn levex> spad werpt, jubelt zijn hart den Immanuel die verrees, op den Paaschmorgen, tegen en vangt tegelijk den jubeltoon op, die uit de schare van Gods engelen hem tegenklinkt, den triumfzang over den laatsten vijand, die voor Christus bezweek.

Ons Paaschfeest brengt ons geen levens elixer. Het Paasch-evangelie is geen toezegging, dat ge den dood zult ontkomen, en veel min de profetie-, dat ge uw liefste pand, dat ge aanden dood moest overgeven, up uw gebed in het leven zult zien terugkeeren. Zelfs voor hen, die voor alles op een lang leven turen, heeft de Paaschpsalm geen enkelen toon, die hun toespreekt. Het sterven gaat door. Al wat aanzijn ontving wordt straks den dood ten prooi. Oe laatste vijand is ten onder gebracht, maar de gevolgen der zonde gaan door. Hoe ver het levenspad zich ook uitstrekke, eens komt de eindpaal, en bg dien eindpaal staat het merkteeken: Tot hiertoe en niet verder I En bij dien eindpaal wacnt ook u uw laatste vijand op. Een ontzettend oogenblik, als het ailes donker wordt om u been, als elke band met het leven breekt, als uw oog zich voor het laatst voor den aanblik van uw omgeving sluit, en als de V£ra»i/u spottend goeden prijs verklaart, en u verwijst naar zijn graf. Tegen dit alles baat uw Faascbjubel u niet. Dat lot gaat door. Aan die ordening des levens heeft Immanuel in niets afbreuk gedaan. Daarom blijft de Dood onze vijand, die macht over ons ontving, de laatste vijand, die hier beneden ons hart komt breken. Paschen brengt veel hooger en rijker genade. Hrt vleit 'u niet met de hope, dat ge niet sterven zult, maar het brengt u de zekerheid in de ziel, dat ge in het sterven zelf, hoe ook door den Dood aangegrepen, niet door den Dood kunt gehouden worden, maar in uw jongsten snik zelf door Christus aan zijn doodelijke omarming ontwrongen wordt en door Gods Engelen wordt weggedragen, niet om u in dit vaak zoo pijnlijk leven terug te zetten, neen, maar om u.door de schaduwe des doods heen, in een leven van onvermengde heerlijkheid te doen overgaan. De Dood blijft er niet buiten. De Dood doet het, dat ge sterft. Maar zóó niet heeft hij u gegrepen en geknakt, of op hetzelfde oogenblik moet hij u weer loslaten, en tegelijk zijt ge de poorte door, en keert niet hier weer, maar gaat ten eeuwigen leven in. En dat doet Immanuel, dat komt u toe uit zijn Verrijzenis. Christus keert weer in dit leven, keert in dit leven terug in het eigen lichaam, met de wonden nog in zijn handen. Maar dit aardsche leven houdt hem niet meer. De Dood heeft op hem geen vat meer. Hij schittert in heerlijkheid. In een veel hooger leven dan deze wereld kent. In een leven dat om den Dood lacht, den Dood bespot, over den Dood triomfeert. En dat leven doet hij u In de ziel vloeien. Met dat leven verrijkt hij u inwendig. En als nu de laatste vijand dit aardsche leven in u doodt, waakt dit u ingestorte leven op eens In glorie op, en ontsluit zijn bloem» knop. De rups die kroop, Is weg, en de vlinder die er uit opwaakte, wordt op zijn vleugelen door den adem der heerlijkheid gedragen.

En dit kan waarom? Omdat de wortel van den Dood voor u is afgesneden, en die wortel van den Dood is de zonde. Zoolang de zonde in u leeft, kan de macht van den Dood niet In u gebroken worden, en wie sterft met dien giftigen wortel in zijn ziel, wordt eens een prooi van den laatsten vijand, zonder ooit in alle eeuwigheid aan zijn kiuden, killen greep zich te kunnen ontrukken. En daarom is Paschen de losmaking van de zonde. Onze zonde dragend, is Christus in den Dood gegaan, en nu hij verrijst en uit den Dood het leven aanbrengt, nu is de wortel van den Dood in de zonde afgesneden, en is de Dood gelijk aan een verdorde plant, die in machteloosheid zich neerbuigt o. Zoo velen zouden den Dood mijden willen, of na 't sterven in dit leven willen terugkeeren, nog altoos met den wortel der zonde in hun hart. Leven voor zichzelf, leven voor de wereld zoeken ze, en dat leven is hun het ware leven, al blijft de zonde het door haar inwerking verkankeren. Maar Immanuel is beter Medicijnmeester. Omdat hij de Zoon des menschen Is, weet hij, dat een leven met behoud van de zonde en onder de heerschappij der zonde den dorst van het hart niet kan stillen. In zijn diepsten trek dorst uw hart naar heilig leven, naar een leven, dat omdat 't heilig is, eeuwig bloeien zal. En daarom grijpt Christus de zonde aan, verzoent uw schuld, breekt den wortel der zonde in uw hart, draagt uw zonde op het Kruis weg In het niet, en nu, nu de zonde weg is, nu laat hij het eeuwig leven ritselen, een leven dat niet meer sterven kan, en waar geen tweede Dood macht overheeft. En zoo eerst triomfeert hij als Immanuel.

Doch dan Is het niet uit. Niet voor zich zelf verrees hij uit den Dood. Hij was in heerlijkheid toen hij tot ons nederdaalde. Hij had het eeuwige leven in zichzelf. Dat hij stierf, was voor ons, en voor ons was het dat hij opstond. De macht van den Dood heeft hij niet voor zichzelf, maar voor ons geknakt, voor u en voor mij, en voor allen die hem toebehooren. Kruis en geopend graf hebben alleen dit effect, dat het heerlijke, heilige leven nu mededeelbaar is geworden, en den zondaar kan worden aangebracht en gewaarborgd Wat zou Immanuel ooit voor zichzelf van den laatsten vijand hebben te duchten gehad? Of was ook de Dood niet een creatuur, en wat creatuur zou ooit iets vermogen tegen hem, door wien alle dingen geworden zijn? Maar óns kon die laatste vijand aan, wij waren zijn prooi, wij stonden tegenover hem machteloos, en uit eeuwige ontferming nam hij 't voor ons tegen dien laatsten vijand op. En daarom verrees hij niet alleen. Zonder meer zou die verrijzenis ons niet gebaat hebben. Maar straks voer hij op ten hemel, en van uit den hemel werkte hij op ons hart in, stortte in dit hart het wondere geloof uit, dat zijn zoenoffer aangrijpt en zijn leven in kan drinken. Zoo daalt de kiem van het eeuwige hier beneden reeds In ons. Iets van hem, iets uit hem, verheft ons zielsleven tot hoogere orde. Er komt inlijving. Met zijn leven wordt ons leven één. En dit nu, dit ons ingestorte leven biedt aan den laatsten vijand geen mikpunt meer; daar kan hij niet bij, dat kan hij niet aanraken. Wie weet, dat God zijn zonde in de diepte der zee beeft geworpen, die is In de kern van zijn wezen van de zonde af. Dien kan de Dood nog wel aangrijpen, maar hij kan niet meer aan hem kleven. Hij moet hem ia 't sterven vanzelf loslaten, en dan brengt dcZoimf der gerechtigheid door haar gloed op eens die kiem van het ingestorte leven tot ontplooiing, en Christus heeft alles en de laatste vijand nuts meer aan hem.

En zoo gaat het door. Gods uitverkorenen worden geboren. Het geloof wordt hun ingeprent. De kiem van het opstandingsleven wordt hun ingeplant. Dan worstelen ze, tot de Dood hen uit dit leven uitdringt. En dan zet de opstandingskracht van Christus hen in de heerlijkheid over. Dit zet zich voort eeuw na eeuw. En als eens het getal van Gods uitverkorenen vol zal zijn, en de volle uitkomst van Christus verrijzenis in heerlijkheid zal schitteren, dan zal de Dood ook zelf worden te niet gedaan. De laatste vijand die te niet gedaan wordt, is de Dood. En dan zal al wat ten leven inging, met Christus onzen Koning, den triomfzang over den Dood door alle sferen der hemelen doen weergalmen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„De laatste vijand.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's