Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Derde gedeelte).

Christus Koningschap en het Gezin.

VII.

Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zoo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid. I Tim. 3 : I5.

Door feitelijk het onderscheid tusschen man en vrouw te niet te willen doen, jaagt het Feminisme een herschenschim na. Dit onderscheid toch is geen uitdenksel van meoschen, noch resultaat van mannentyrannie, maar in het wezen zelf van man en vrouw gegrond, niet alleen voor wat beider geest, maar evenzoo voor wat beider lichaam betreft. Hier mag uit misplaatste preutschheid niet over worden heengeloopen. Komt men toch te spreken over de onderscheiden geestelijke gesteldheid van den man en van de vrouw, dan beweegt men zich op een terrein, waarop te veel hangt aan opvatting en inzicht, en eerst als ge toekomt aan de voor aller oog zichtbare onderscheiding van man en vrouw, staat het onderscheid tusschen beiden onomstootelijk vast. Dat het hoofdhaar bij de vrouw anders is dan bij den man, ziet een ieder voor oogen; dat de volle baard den man en niet de vrouw om kin en kaken wast, kan niemand weerspreken; dat de gelaatstrekken bij de vrouw minder diep insnijden dan bij den man, toont zich, een enkele Xantippe uitgezonderd, bij elk exemplaar van de vrouwelijke sexe; en al deze verschillen hangen onderling sa& m, vormen een eenheid van type, gaan in geheel den lichaamsbouw van man en vrouw door, en maken elke verwarring onmogelijk. Niet alleen toch uitwendig, maar ook inwendig is de lichaamsbouw van den man een geheel andere dan die van de vrouw; iets wat steeds sterker uitkomt, hoe nauwkeuriger de ontleedktiadigen beider lichamelijke formatie bezien. Eo wat het opmerkelijke hierbij is, hoe scherp beider type lichamelijk ook onderscheiden is, toch komen ook hier, door verbastering, schijnbare overgangen voor. Ge vindt mannen met vrij lange haren; ge vindt vrouwen met meer haar om kin en lippen dan heur lief is; ge vindt mannen met gelaatstrekken die meer aan was, dan aan spieren doen denken; en omgekeerd vrouwen wier hardheid van gelaatstrekken u afstoot. Zelfs het zoo scherp uitkomend verschil tusschen man en vrouw in de breedte van de borst, schijnt u soms geheel te begeven, als ge vrouwen ontmoet zelfs zonder zweem van welving, en daarnaast mannen, bij wie onmannelijke bolheden van vetaanleg het spierweefsel geheel verbergen. Het is of in deze verbastering van beider type gedurig de herinnering aan beider gemeenschappelijken oorsprong zich aan u opdringt. Tot zelfs in de stem gaat dit door. Ëen vrouwenstem is anders dan een mannenstem, maar dit belet niet, dat ook over vrouwenlippen soms een stem komt die u rauw in de oor en klinkt en afstoot, en daartegenover dat meer dan één man met een piepstemmetje spreekt, dat zelfs voor de vrouw te zwak zou zijn. In dit alles nu stuiten we op onzuivere formaties; op ultwissching van de volle scheidingslijn; en opeenveiflauwing der grenzen, die zich alleen uit de zonde verklaren laten. Alles toch wat zijn oorspronkelijke veerkracht inboet, kan niet meer ten voile zijn eigenaardig karakter handhaven, en vertoont u de neiging om uit het ééne geslacht in het andere over te gaan. Dat is zoo in de natuur, gelijk, het evenzoo is in het geestelijk wezen van den mensch; en in het Feminisme hebben we niets anders te zien, dan een poging om wat in zichzelf niets dan ontaarding, vervalsching en verbastering is, als beginsel te poneeren en opzettelijk te overdrijven. Maar al gaan deze overgangen ook in het lichamelijke soms verontrustend ver, toch blijven ze hooge uitzonderingen, en bij een kerngezond volk komen stellig niet meer dan vijf ten honderd uitzonderingen voor, terwijl bij de vijf en negentig procent die overblijven, het lichamelijk verschil tusschen man en vrouw zich zonder afwijkingen ten volle handhaaft. Wat men alleen wel ziet is, dat in tijden van volksverval, van zedebederf en nationale verbastering zulke onzuivere, ten deele zelfs gemengde typen in aanmerkelijk grooten getale voorkomen. Dit is dan een ziekteverschijnsel, dat door de zonde steeds verder wordt gedreven. En in zooverre het 'feminisme ia dienzelfden weg drijft, kan ook deze uitwas van vrouwelijke zelf-OQvoldaanheid niet anders dan ais een sociaal ziekteverschijasel gequalificeerd worden.

Het lichamelijke moest hier op den voorgrond worden geplaatst, omdat ook de Heilige Schrift in haar gewone nuchterheid altoos van dit lichamelijke onderscheid uitgaat; maar terstond daarna moet dan ook even stellig worden uitgesproken, dat dit typisch verschil tusschen man en vrouw ook zielkundig vast staat. In het lichaam drukt zich het innerlijk wezen uit. Lichaam en ziel behooren bijeen. Iemands ziel werkt op zijn lichaam, en iemands lichaam op zijn ziel in, en daarom kan het niet anders of hetzelfde onderscheid, dat zich hier lichamelijk voordoet, bestaat ook op geestelijk gebied. Ook de aard, aanleg en inborst van de vrouw wijkt principieel van den innerlijken bouw van den man af. Echter altoos zoo, dat in het onderscheid zelf zich steeds beider gemeenschappelijke mensckelijke aard openbaart. ï3s twee onderscheiden typen zijn variation, maar variatiën opklimmend uit het ééne menschelijke wezen. Desplitsingis een verrijking van het menscheüjk leven, beide typen vullen elkander aan, en zijn aangelegd op onderlinge volkomen harmonie. Zooals dé afwisseling van dag en nacht een rijker leven geeft, dan een leven waarin het altoos dag óf een leven waarin het altoos nacht was; zooals de gamma van tonen rijker is dan één toon, en haar variatiën zich in harmonie oplossen; en zooals de glans van het licht in de kleuren van den regenboog gespreid, rijker straalt, dan in het zuivere licht; - zoo ook is ons menschelijk leven ongemeen veel rijker geworden door de splitsing in man en vrouw, en is het niet te zeggen wat we derven zouden, zoo dit "onderscheid niet bestond, en we slechts met ongedeelde menschen, gelijk Ad.'.m was, eer Eva kwam, te doen hadden.

Maar ook hier vindt ge overgangen, en wat hoogst opmerkelijk is, overgangen van tweeërlei aard, overgangen die verhoogen en overgangen die verlagen. De historie verhaalt ons van tal van vrouwen die in moed, veerkracht en doorzettendheid boven de mannen uitjhaar omgeving uitgingen. Denk slechts aan Deborah, aan Jeanne d'Arc, aan een Kenau Hasselaar. Zoo ook zijn er vrouwen geweest van zeldzame denkkracht en geleerdheid, en bij wie het scheen of wat aan het mannelijk type eigen is, bij haar tot nog hooger ontwikkeling dan bij de meeste mannen was gekomen. Maar bij deze eminente vrouwen ziet ge hoogst zelden verbastering. Veeleer bleven ze vrouwen van het echt vrouwelijke type, en ontwikkelden ze haar hooge geestkracht zonder iets van het echt vrouwelijke in te boeten. Deborah bezielt Barak, maar laat hèm den strijd strijden, en zoekt zelve haar kracht in een heerlijk lied. Hier is alzoo van nabootsing van den man geen sprake. Zulke exceptiën toonen slechts, dat al het menschelijke in beide typen aanwezig is, en dat wat als regel meer in den man uitkomt, onder hooger beademing zich ook uit de vrouw ontwikkelen kan. Deze zeldzame uitzonderingen handhaven, bij de onderscheiding van beide typen, de eenheid van het menschelijke in man en vrouw. Maar naast deze uitzonderingen, die het type verhoogen, staan andere uitz3nderingen die het type verlagen, en er zich opzettelijk op richten, om het onderscheid tusschen vrouw en man uit te wisschen, gelijk ge deze vermengde verschijningen vindt in den verwijfden man en in és vermande vïoum. En dan natuurlijk hebt ge ook op geestelijk gebied met verbastering te doen, met een verbastering die uit zonde en zedeberf opkomt, en stuit ge op ontevredenheid met het type van zijn eigen aard, en op de poging om het onderscheid, dat God nu eenmaal, zoo naar lichaam als naar ziel, tusschen man en vrouwgesteld heeft, te niet te doen. In een Deborah en een Jeanne d'Arc is er hooge schoonheid van geest die u boeit en aantrekt, in de stemrechtvrouwen die tegen de politie te Londen instormen, spreekt zich een ontaarding uit, waarbij ieder man van gezonden zin voelt, dat hij zulk een vrouw liefst niet tot zijn vrouw zou willen hebben. In Deborah spreekt de echte vrouw u met sterker magnetische kracht toe, in zulke vervalschte verschijningen is de vrouw schier ondergegaan, en vindt ge niet den man, maar slechts zij» vervalschte schijngestalte terug. Het is hier de zelfonvoldaanheid, die in opstand komt tegen Gods bestel, Die immers in oczs geboorte zelve bepaald heeft, of we man of vrouw zijn zouden; een onvoldaanheid met zich zelve die nu tegen Gods bestel in, zich conformeeren wil aan een voor de vrouw nu eenmaal onbereikbaar beeld. Zulk een vrouw werpt weg wat haar waarde als vrouw uitmaakt, en grijpt vruchteloos naar de waardij van den man, die ze nooit kan bereiken. De Feministe wil man z^n, maar kan het niet, en wordt het nooit, en zal nooit anders van den man vertoonen dan het caricatuur.

Het principieel verschil tusschen man en vrouw is nu eenmaal, dst in d^n man het actieve, in de vrouw hel passieve beginsel spreekt, en dat de eenheid en harmonie in ons menscheüjk leven eerst dan schittert, zoo dit actieve element van den man en dit passieve element van de vrouw elkander op de door God gewilde wijze aanvullen. Zijn spieren en zeauiven de twee bewegende krachten in onze menschelijke verschijniiig, die vindt ge beide bij ma«i èn vrouw, maar met deze schakeering, dat de spieren van den man sterker zijn dan de spieren van de vrouw, en dat omgekeerd het zenuwieven van de vrouw teergevoeliger en fijaer is dan dat van den man. B; iden manen vrouw hebben verstand en gevoel, want deze twee behooren tot ons menschelijk wezen, maar hierin zijn de typen vaa man en vrouw gevarieerd, dat het denken bij den man, het gevoel bij de vrouw het overwicht heefc. En het is uit dit lichamelijk en gees telijk onderscheid dat zich, hoe verder men in dit onderscheid indringt, elk verscriiii in bestemming van man en vrouw verklaart. Ge kunt niet zeggen dat de man rijker begiftigd is dan de vrouw, noch ook dat de vrouw rijker deel ontving dan de man. Neen, ons menschelijk wezen is te beperkt, om in één enkel individu alje gaven en talenten tot volledige en harmosieuse uiting te brengen, Ea zoo heeft God de Heere daa nu aijn gaven onder mannen en vrouwen verdeeld. Ze hebben ieder hun eJgen terrein waarep ze uitmunten, en waarop es het hoügste ia onze menschelijke natuur tot usting brengen. Het spierleven en het ïenuwleven zijn beide op zichzelf even wonderbaar en rijk, en zoo ook is het met het denkend en gevoelend ieven. Beiden nu, man en vrouw, beschikken over alle vier. In al WJB tnensch is, vindt ge spier en zenuw, denkende bewustheid en gevoel, maar ongelijk is de mate waaria deze elementen in het mannelijk en vrouweiijk wezen voorkomen. De< ; e verschillende mate van toebedeeling nu geeft de rijke variatie, waarin ons menscheüjk leven optreedt. Het zijn verschillende combinatien die een eigen effect geven. En naar gelang die variatiën en combinatien zuiverder, elk in eigen evenredigheid, werken, ontstaan de rijkste en schoonste verschijningen en uitingen van het menschelijk ieven. Het mannelijke en het vrouwelijke beschikken elk over een eigen uitnemendheid, en ge verarmt den schat van onze menschelijke volneid van leven, zoo of de man of de vrouw de hun door God toebedeelde verscheidenheid glippen laten, om door onnatuurlijke vermenging, te pogen beide typen in eikaar over te doen gaan.

Hiermee nu hangt 't samen, dat aan man en vrouw een onderscheiden levenswereld is toebedeeld, en beider eigenaardig type hangt met den onderscheiden aard van die eigen levenswereld sa& na. Breed opgevat, kan men beider levenswereld onderscheiden als de wereld' van het leven in huis, en buitens huis. Niet natuurlijk, alsof beider wereld te dazen opzichte door een rechte lijn wordt afgescheiden. Met een grens naar derechte ijn getrokken, vordert ge bij het onderzoek van ons menschelijk leven niets. Zulke recht doorgetrokken grenzen bestaan er in ons leven niet. De man heeft evengoed een roeping binnenshuis als buitenshuis, en de vrouw die zich in huis opsluit, en om wat daar buiten ligt zich rsX^t bekommert, schiet in haar roeping als vrouw te kort. E a toch is beider levenswereld niet dezelfde, heeft elks levenswereld een eigen middenpunt, en een eigen veld waarover het eigen leven uit dit middenpunt uitstraalt. Neemt ge nu de ruim 700 miilioen mannen, en de ruim 700 millioen vrouwen die op onze aarde leven, en vraagt ge waar ze hun dag brengen, dan lijdt het geen oogenbiik tegenspraak, dat dez? massa mannen, op kleine uitzonderingen na, over dag buitenshuis arbeidt, en dat deze massa vrouwen den dag doorbrengt in haar woning. Want wel zijn er niet weinig mannen, die hun arbeidsplaats of studeervertrek aan . hun woning wisten te verbinden, maar dit heft hel onderscheid niet op. De winkel is niet het huis, maar een deel van de publieke markt; de arbeidsplaats staat buiten het gezinsleven; en het studeervertrek van den geleerde maakt zoo wemig een deel van zijn huiselijk terrein uit, dat hij veeleer te beter studeert, hoe minder men uit het huiselijk leven in zijn studeervertrek doordringt, Afgezien van deze onregelmatige afwijkingen moet daarom het feit blijven vaststaan, dat de man zijn levenswereld buiten het iiuisgesin, de vrouw haar levenswereld in het huisgezin vindt. Ook de vrouw kan, daarom wel, zoo de nood dringt, op arbeid uitgaan, en de man zal wel gedurig ia sijn gezin terugkeeren, om er zijn hart te verkwikken; maar in het gemeen genomen, en naar de uren van elk etmaal berekend, lijdt het geen tegenspraak, dat in verreweg de meeste gevallen de man het grooter deel van den dag in het publieke leven toebrengt, gelijk de vrouw omgekeerd haar levensterrein in het huisgezin vindt. In vollen zin geldt dit natuurlijk alleen voor de gehuwden, maar, naar evenredigheid, is het toch ook van toepassirg op de zonen en dochters. Da zonen, zoodra ze opschieten, gaan het huis uit, om buitenshuis hun roeping te vervullen, en de dochters blijven bij de moeders thuis. De verfijning van ons leven moge ook hier velerlei wijziging hebben aangebracht, maar op de ruim 1400 millioen menschen die onze aasde bewonen, telt deze uitzondering ter nauwernood mee, en voor de overgroote meerderheid gold steeds de regel, en geldt die nog, dat de ievenswereld van den man ia de publieke wereld is, en van de vrouw in haar huis.

Praktisch en nuchter, zonder voor de preutschheid uit 'den weg te gaan, leerders de apostelen van meetaf^ dat de roeping der vrouw zich richt naar het moeder worden. Een kinderloos gezin is abnormaal en zou bij onzondigen toestand ondenkbaar zijn, en wie van de vrouw en het gezin spreekt, denkt varzslf aan haar heerlijke roeping Om moeder te worden; voor een rechtgeaarde vrouw de hoogste weelde. Ze lijdt voor die weelde op smartelijke wijs, reeds onder haar dracht en straks bij haar baren, en ook nadat ze haar kindeké aan haar borst heeft mogen aanleggen, gaat vaak dit lijden, soms tot in het zogen van haar kindeke, in de verstoring van haar nachtrust, in haar bij dag en bij nacht doorgaande zorge en in de rusteloosheid van het jonge kinderleven door. „Met smarte zal it. niet alleen kinderen baren", maar ook haar kinderen verKorgen. En toch ondergaat een goede moeder dit alles niet alleen met gelatesheid en overgegevenheid, maar ze leeft er in, ze geniet er in, en eerst door het kindeke dat geboren werd, wordt op haar huislijk leven dat eigen stempel gedrukt, dat het tot haar levenswereld maakt. Zangers en schilders hebben den rijkdom van hun kunsttalent uitgeput, om deze weelde van het moeder-zijn ons voor te zingen en te toonen, en een jonge moeder met haar eersteling aan de borst, blijft het hoogste ideaal van aanminnige schoonheid, en dit kan het daarom alleen zijn, omdat God aan de vrouw een zin en een gemoedsleven heeft toebedeeld, dat met deze weelde correspendeert. De vadervreugde is óók een hooge vreugde, maar toch is het niet dat, en het kan niet 't zelfde als de moederweelde zijn, omdat wel de vrouw, maar niet de man in zijn ge moedsbestaan op het zelf uitbrengen van deze weelde en op het genieten van deze teedere weelde is aangelegd. Een moeder kan urenlang in onafgebroken genieting haar zuigeling in het oog staren en zich geheel in het kindeke van baar schoot verliezen; een vader zal straks het kindeke, waarin ook hij genoot, aan de moeder teruggeven, en zich haasten om terug te keeren tot zijn arbeid.

Hierin nu spreekt geen gevoelswerking, geen aanvlieging van sentimentaliteit, maar het levensfeit zelf, gelijk God het ingesteld heeft ea 't handhaaft. Heel deze levenswereld van de vrouw komt op uit de ordinantie Gods voor de geboorte van het menschelijk leven en de instandhouding van ons geslacht. God had ieder mensch als Adam nieuw kunnen scheppen, maar zoo is het niet verordineerd. De mensch zal uit den mensch geboren worden, de splitsing van het geslacht in man en vrouw staat hiermede in rechtstreeksch verband, en zoo het lichamelijke als het geestelijke onderscheid tusschen man en vrouw wordt ér geheel door beheerscht. Dat in onzen zondigen toestand ook dit alles onzuiver en ongaaf werkt, en niet dan zelden aan zijn hoogste ideaal beantwoordt, doet aan Gods bestel niets te kort. Naar zijn ordinantie zou een ieder huwen, zou elk huwelijk met kinderen gezegend zijn, en zou door de geboorte van mensch uit mensch, geheel de positie van de vrouw bepaald zijn, gelijk ze zelve na haar geboorte geheel op die positie van moeder was aangelegd. Daarom laten we ook hier de vrouw, die tengevolge van de ontreddering van onze maatschappij ongehuwd moet blijven, " evenals de vrouw, die, hoe zeer gehuwd, geen moeder wordt, geheel buiten bespreking. De apostel gaat ons hierin voor, en teekent ons de vrouw .ais zalig in het kinderen baren, als gelukkige moeder in haar eigen levenswereld. In die levenswereld vindt ze een haar eigenaardig toevertrouwde levensbezigheid. Ze moet voor haar kinderen, evenals voor haar man en voor haar dienstboden, zorgen.De velerlei bezigheid dis dit met zich brengt, is op haar natuur, en haar natuur op die bezigheid aangelegd. Meer met de fijae vingeren, dan met de volle krachtige hand gaat haar arbeid toe. Die arbeid is niet in het groote, maar in het kleine rijk. En aan de vrouw is die lust in het kleine, die zin voor het fijtie en teedere, dat geduld, die onverdrietelijke volharding toebedeeld, die maakt dat het alles wel loopt, en wat den man eentonig zou schijnen, voor haar steeds nieuwen prikkel biedt. Een man kan daarom wat de vrouw in het huishouden doet, ook wel doen. In princelijke keukens neemt men een kok. Vdbr de groote wasch buitenshuis wordt ook mannelijk personeel gebezigd. De kleermaker knipt en rijgt evenals de vrouw. Maar al doen die beide hetzelfde, zoo is het toch niet hetzelfde; en tot eea eigen levenswereld wordt de zorg voor het gezin alleen voor de vrouw-moeder. Wel gaat gelukkig de hooger staande vrouw niet in die kleine levensv^eïeld op, en weet ze zich door litterair en aesthetisch genot, door muziek en schilderkunst te bezielen, es zorgt se voor armen en kranken ook buiten de deur, maar 5? oor de echte vrouw blijft dit alles toch het bijkoHistige. Het is haar meer als een sieraad waarmee ze aan haar kleine levenswereld glans bijzet, maar die eigen levenswereld blijft haar hoofdzaak.

Aan haar man als haar hoofd blijft ze onderdanig, maar in die eigen levenswereld van haar gezin is zij de meesteresse, daarvoor draagt zij onder hem de verantwoordelijkheid, die wereld van het gezin moet zij bezielen, ze in goede orde houden en er geluk in spreiden om zich heen. En daarop is ze aangelegd. Daar bezit ze de gaven voor. Daarin komi al de rijkdom van haar vrouwelijke natuur tot volle ontwikkeling. Een gezin, waaruit te vroeg de moeder weg viel, is zoo bitter verarmd. Geen vader kan aan zijn kind met wie hij achter bleef, geven wat zij gaf. Ea omgekeerd, een moeder aan wie man en kind ontviel, en die als beroofde weduwe achterblijft, verloor haar levenswereld waaraan de vreugde van haar ziel en haar geluk hing. Mag zij daarentegen voor haar gezin, en haar gezin voor haar, .gespaard bleven, dan klimt het geluk met de jaren. Wel wordt het dan allengs van dat poëtische ontdaan, dat bij de wieg van het eerste kindeken haar in een ideaile wereld verplaatste, maar hiervoor komt een heiliger genieting in de plaats. Dan toch komt bij de geloovige moeder almeer het edel pogen op, om haar huiselijk leven aan de eere van den Christus, die Hoofd over haar man en hierdoor Koning ook over haar gezin is, te doen beantwoorden. Al het stof, waarmee onze ontredderde toestanden zoo vaak den glans van het huiselijk leven verdonkeren, moet dan allengs verdwijnen. Christus wil dat het gezin teruggeroepen worde naar de heilige ordinantiën, die God in den beginne voor het huiselijk leven gaf. De eerste oppervlakkigheid van het poëtisch spelen met het huiselijk leven maakt dan bij de vrouw plaats voor een ernstig pogen, om in haar huis alzoo alle ordinantiën Gods voor het gezinsleven te herstellen, en steeds meer de hooge genieting te smaken, die de terugkeer naar de ordinantiën Gods met zich brengt. Christus moet haar de Redder en Verlosser ook voor haar huiselijk leven zijn, om wat ook in het huiselijk leven zondigs insloop, met vaste hand te verwijderen; het goud dal verdonkerd was, weer in zijn oorsponkeiijken glans te doen schijnen; en zoo niet alleen zelve gelukkiger te zijn, en haar man en kind gelukkiger te maken, maar ook voor de wereld het te openbaren, hoe veel rijker het gezinsleven wordt, zoo in dit gezin de vrouw en moeder in aanbidding voor den Christus nederknielt, en door zijn geest heel het gezinsleven laat bezielen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's